Page 201 of 400

199
Bij auto's met een
handgeschakelde
versnellingsbak: wanneer de
rijsnelheid lager is dan 20
km/h
of wanneer de auto stilstaat
(afhankelijk van de motor, gaat het
Stop & Start-verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel branden
en wordt de motor automatisch
afgezet als de versnellingsbak in de
neutraalstand wordt gezet en het
koppelingspedaal wordt losgelaten.
Bij een auto met een automatische
transmissie : wanneer de auto stilstaat, gaat
het Stop & Start-verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en wordt de motor
automatisch afgezet als u het rempedaal intrapt
of de keuzeschakelaar in de stand N zet.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak : wanneer de rijsnelheid
lager is dan 8
km/h, gaat het Stop & Start-
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en wordt de motor automatisch
afgezet als u het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Teller Stop & Start
Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-
systeem, houdt een teller bij hoelang de STOP-
stand tijdens een rit is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
Bijzonderheden: STOP-
stand niet beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd onder
bepaalde bijzondere omstandigheden (met
betrekking tot bijvoorbeeld de laadtoestand
van de accu, de koelvloeistoftemperatuur,
de werking van de rembekrachtiging of de
buitentemperatuur) en in de volgende gevallen:
-
d
e auto staat op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
e
en schuifdeur is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt,
-
d
e auto heeft sinds de laatste start door
de bestuurder niet sneller dan 10
km/h
gereden, Dan knippert dit verklikkerlampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Overgang naar de START-
stand
Bij een auto met een automatische
transmissie
dooft het Stop & Start-
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en
wordt de motor automatisch opnieuw gestart
als:
-
u h
et rempedaal loslaat ter wijl de
keuzeschakelaar in de stand D of M staat,
-
u
, met de keuzeschakelaar in de stand N
en het rempedaal niet ingetrapt, de
keuzeschakelaar in de stand D of M zet,
-
u
de achteruitversnelling inschakelt.
of
(minuten/seconden of uren/minuten) -
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
h
et draaien van de motor is nodig om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld.
Dit is volkomen normaal.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak
dooft het Stop & Start-
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
en wordt de motor automatisch opnieuw
gestart als u het koppelingspedaal volledig
intrapt.
6
Rijden
Page 202 of 400

200
Bij een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak dooft het Stop
& Start-verklikkerlampje en wordt de motor
automatisch opnieuw gestart als:
-
u h
et rempedaal loslaat ter wijl de
keuzeschakelaar in de stand A of M staat,
-
u
, met de keuzeschakelaar in de stand
N en het rempedaal niet ingetrapt, de
keuzeschakelaar in de stand A of M zet,
-
u
de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: START-
stand wordt automatisch
geactiveerd
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd onder bepaalde tijdelijke
omstandigheden (bijv. laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrachtiging of
instelling airconditioning) om een goede
werking van het systeem te garanderen en in
de volgende gevallen:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
e
en schuifdeur wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e rijsnelheid van de auto hoger is dan
25
km/h of 3 km/h (afhankelijk van de
motoruitvoering) bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
-
d
e rijsnelheid van de auto hoger is dan
3
km/h bij een automatische transmissie. In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Uitschakelen/inschakelen
Met audiosysteem
Met touchscreen
Activeer of deactiveer in het menu
" Rijden/Auto " de functie "Stop and
Start-systeem ". Als het systeem met de motor in de STOP-
stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor onmiddellijk opnieuw gestart.
Dit is volkomen normaal.
Uitschakelen van het systeem:
F
D
ruk op deze knop: het lampje
ervan gaat branden, het
systeem is uitgeschakeld.
Inschakelen van het systeem: F
D
ruk op deze knop: het lampje
er van dooft, het systeem is
ingeschakeld. Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u de motor opnieuw
start.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om
verwondingen als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Rijden
Page 203 of 400

201
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:Bij een storing in het systeem
gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Het lampje van deze knop
knippert en er wordt een melding
weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal. Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de auto afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarbij verzocht wordt om de keuzeschakelaar
in de stand N te zetten en opnieuw het
rempedaal in te trappen.
U moet, bij stilstaande auto, het contact
uitzetten en de motor opnieuw starten.
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
Informatie op het head-up
display
A.
De rijsnelheid.
B. De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C. Indien uw auto met deze systemen is
uitgerust: informatie van de Distance
Alert, de waarschuwingen van het
automatische noodremsysteem en de
aanwijzingen van het navigatiesysteem.
D. Indien uw auto met dit systeem is uitgerust:
informatie van de snelheidsbegrenzer.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
6
Rijden
Page 204 of 400

202
Raadpleeg voor meer informatie over het
navigatiesysteem de rubriek "Audio en
telematica ".
Knoppen
Inschakelen / uitschakelen
1.Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Instellen van de lichtsterkte.
4. Instellen weergavehoogte.
Hoogteverstelling
F Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de knoppen 4:
-
o
mhoog om het display hoger af te
stellen,
-
o
mlaag om het display lager af te stellen.
Helderheid instellen
F Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met toets 3 :
-
"
zon" om de lichtsterkte te verhogen,
-
"
maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Leg nooit voorwerpen rondom het scherm
(of in de uitsparing) zodat het uitklappen
en de goede werking van het scherm niet
verhinderd worden.
F Druk bij draaiende motor op de knop 1 o m het
systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen.
F Houd de knop 2 ingedrukt om
het systeem uit te schakelen en
het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de
motor opnieuw wordt gestart.
Rijden
Page 205 of 400

203
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, ...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de
anti-reflecterende laag beschadigd raakt.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en
de instellingen worden opgeslagen bij het
afzetten van het contact.Snelheden opslaan
Via deze functie kunnen snelheden worden
opgeslagen die vervolgens worden gebruikt
ter configuratie van twee systemen:
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
U kunt voor elke functie zes snelheden opslaan
in het geheugen van het systeem.
Instellingen
U kunt de snelheden programmeren via het
touchscreen.F
S
electeer in het menu
" Rijden/Auto " de optie
" Instellen snelheidslimieten ".
F
S
electeer de functie waar voor u de nieuwe
snelheden wilt opslaan:
•
snelheidsbegrenzer
of •
snelheidsregelaar. F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F B evestig het opslaan van de wijzigingen en
sluit het menu af.
U kunt de opgeslagen snelheden
weergeven door op deze toets te
drukken.
F
D
ruk op de toets van de snelheid die u wilt
wijzigen.
6
Rijden
Page 206 of 400

204
Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviesfunctie
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een
snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte
voertuigen) passeert.De eenheid van de snelheidslimiet (mph of
km/h) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste
snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het voertuig
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het detecteren
van borden die voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
Werkingsprincipes
Afhankelijk van de uitvoering
gebruikt het systeem de informatie
over snelheidslimieten afkomstig
van de kaartgegevens van het
navigatiesysteem.
Afhankelijk van de uitvoering detecteert dit
systeem met behulp van een boven aan de
voorruit geplaatste camera de borden met
snelheidslimieten en leest het de informatie op
deze borden.
Afhankelijk van de uitvoering gebruikt dit
systeem de informatie van de camera en van
de kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Rijden
Page 207 of 400

205
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem adequaat is, dienen de
kaartgegevens geregeld te worden geüpdatet.
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up display
1.Weergave van de snelheidslimiet.
Weergave van de snelheid Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Met audiosysteem
Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling –
configuratie " de functie
" Snelheidsadviezen ".
Met touchscreen
Activeer of deactiveer in
het menu "Rijden/Auto " de
functie " Weergave van de
adviessnelheid. ".
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
t
rekken van een aanhanger, caravan,
-
r
ijden met sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders,
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
w e e r.
De bestuurder kan, als hij dat wil,
zijn snelheid aanpassen op basis
van de door het systeem geleverde
gegevens.
6
Rijden
Page 208 of 400

206
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Zorg dat het gedeelte van de voorruit voor
de camera regelmatig wordt gereinigd.
Opslaan van de ingestelde
snelheid
Deze functie vormt een aanvulling op de
weergave van de snelheidslimietherkenning .Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidsbegrenzer
, de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar .
Stuurwieltoetsen
De bestuurder kan er voor kiezen de ingestelde
snelheid af te stemmen op de door de
snelheidslimietherkenning aangegeven
snelheidslimiet door op de knop voor het opslaan
van de schakelaar van de snelheidsbegrenzer of
de adaptieve snelheidsregelaar te drukken.
Deze snelheid ver vangt dan de op dat moment
ingestelde snelheid voor de snelheidsbegrenzer
en/of de snelheidsregelaar.
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Head-up display
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Opslaan van de snelheid.
5. Huidige snelheidsinstelling.
Rijden