Page 177 of 400

175
Mechanisch kinderslot
Beide schuifdeuren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
Elektrische
kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging, die met de
afstandsbediening kan worden ingeschakeld,
voorkomt dat de deuren achter (schuifdeuren
en achterdeuren of achterklep) van binnenuit
worden geopend.
Vergrendelen
Draai de knop op de zijkant van de
schuifdeur omhoog.
Ontgrendelen
Draai de rode knop op de zijkant van
de schuifdeur omlaag.
Activeren
F Druk bij ingeschakeld contact op deze toets.
Ter bevestiging gaat het verklikkerlampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven.
Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit
lampje branden.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen.
Uitschakelen
F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze toets.
Het lampje van de toets gaat uit in combinatie
met een melding die het uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische
kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit
op een storing in de elektrische kinderbeveiliging
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Dit is een op zichzelf staand systeem dat in
geen geval in de plaats komt van de centrale
vergrendeling.
Ga niet rijden als de schuifdeur is geopend.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Ver wijder bij het verlaten van de auto altijd de
contactsleutel, zelfs wanneer u de auto maar
even verlaat.
5
Veiligheid
Page 178 of 400
176
Kinderbeveiliging van de
ruitbediening achter
Met dit mechanische systeem kan het openen
van de zijruit links en/of rechts achter worden
voorkomen.
F
V
ergrendel/ontgrendel het systeem met de
afstandsbediening of de noodsleutel van het
Keyless entry and start-systeem.
Veiligheid
Page 179 of 400

177
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
Kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen blad
enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Voor een lange levensduur van uw auto en
voor uw eigen veiligheid is het raadzaam om de
volgende voorzorgsmaatregelen te nemen bij
het gebruik van de auto:
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10
km/u,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 180 of 400

178
Manoeuvreer voorzichtig en met
lage snelheid
De afmetingen van deze auto, in de breedte, hoogte
en lengte, verschillen sterk van een personenauto.
Daardoor zijn bepaalde obstakels lastig te zien.
Rijd langzaam tijdens het manoeuvreren.
Controleer alvorens te draaien of er zich halver wege
de hoogte van de auto geen obstakels bevinden
naast de auto.
Controleer alvorens achteruit te rijden met name of
er zich geen hooggeplaatste obstakels bevinden
achter de auto.
Wees erop bedacht dat bijvoorbeeld ladders de
buitenmaten van de auto vergroten.
Laad de auto op de juiste wijze
Als uw auto is voorzien van een laadbak, zorg
er dan voor dat de lading niet hoger of breder is
dan de auto zelf.
Rijd voorzichtig en efficiënt
Neem de bochten met lage snelheid.
Anticipeer op het remmen, want de remweg is
langer, met name op nat of glad wegdek.
Wees bedacht op zijwind.
Door milieuvriendelijk te rijden kunt u liters
brandstof besparen: accelereer geleidelijk,
anticipeer op het remmen en pas uw snelheid
aan de situatie aan.
Geef ruim van te voren richting aan zodat
andere weggebruikers hierop kunnen
anticiperen.
Ga zorgvuldig om met de auto
De banden moeten minimaal de op de sticker
aangegeven spanning hebben; op lange
ritten is het raadzaam de bandenspanning
met 0,2- 0,3 bar te verhogen.
Het gewicht van de lading en de auto mag
niet hoger zijn dan het maximaal toegestane
treingewicht.
Om te voorkomen dat de auto uit balans raakt,
moet de lading gecentreerd worden en moet de
zwaarste lading op de vloer vóór de achter wielen,
worden geplaatst.
Vervoer geen zware voorwerpen op een imperiaal.
Ook mag de maximale belasting van de
verankeringspunten van de allesdragers niet
worden overschreden. Houd u aan de maximaal
toelaatbare belasting zoals die door het
CITROËN-netwerk is gespecificeerd.
De lading moet stevig zijn vastgezet.
Niet goed vastgezette lading in de auto kan de
wegligging negatief beïnvloeden en vergroot zo de
kans op een ongeval.
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voor werpen zo dicht mogelijk bij de as en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek
daarbij voor elke 1.000
m hoogte 10% van het
maximale aanhangergewicht af.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
F
H
oud er rekening mee dat de
windgevoeligheid van de auto groter is.
Zijwind
Rijden
Page 181 of 400

179
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Nieuwe auto
Koppel geen aanhanger achter de auto
voordat ten minste 1.000
km met de auto
is gereden.
Wanneer de buitentemperatuur hoog is,
adviseren wij u de motor 1
tot 2 minuten
te laten draaien nadat de auto is gestopt,
zodat hij kan afkoelen.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Om bij het gebruik van een originele
CITROËN-trekhaak het onnodig activeren
van het geluidssignaal te voorkomen,
wordt de parkeerhulp achter hierbij
automatisch uitgeschakeld.
Starten – afzetten van de
motor, normale sleutel, sleutel
met afstandsbediening
Contactslot
1. Stand Stop .
2. Stand Contact A AN .
3. Stand Starten .
Starten met de sleutel
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
6
Rijden
Page 182 of 400

180
F Blijf bij een handgeschakelde versnellingsbak met de versnellingshendel
in neutraal, het koppelingspedaal tot op
de vloer ingetrapt houden tot de motor is
aangeslagen.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap ver volgens het rempedaal stevig in. F
A ls uw auto is uitgerust met een
elektronisch gestuurde versnellingsbak,
selecteer dan de stand N en houd
vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.
In bepaalde gevallen moet u flink aan
het stuur wiel draaien om de wielen vrij te
krijgen (bijvoorbeeld als de wielen naar
het trottoir zijn gestuurd). F
D
raai de sleutel in de stand 2 (aanzetten
van het contact) om de motor te laten
voorgloeien.
F Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan
het stuur wiel en aan de contactsleutel te draaien.
F Activeer, zodra dit lampje op het instrumentenpaneel is gedoofd,
de startmotor door de sleutel
in de stand 3
te houden tot de
motor is aangeslagen; geef
daarbij geen gas. Laat de sleutel
los zodra de motor draait.
Rijden
Page 183 of 400

181
Het lampje gaat niet branden als de
motor warm is. Neem afhankelijk van
de weersomstandigheden de volgende
voorschriften in acht:
-
L
aat de motor bij gematigde
temperaturen niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
-
W
acht onder winterse omstandigheden
na het aanzetten van het contact
met starten tot het verklikkerlampje
voorgloeien uit is.
-
O
m de goede werking en de
levensduur van de mechanische
onderdelen van de motor en de
versnellingsbak van uw auto te
garanderen moet u bij zeer koud
weer (temperaturen lager dan -23
°C)
de motor gedurende 4
minuten
stationair laten draaien alvorens weg
te rijden.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Kans op (dodelijke) vergiftiging. Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact uit.
Wacht enkele seconden voordat u de motor
opnieuw gaat starten. Als de motor ook na
een aantal pogingen niet aanslaat, probeer
dan niet langer de motor te starten: de
startmotor en de motor zouden beschadigd
kunnen raken.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
g
ebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het
gebruik van deze bevestigingen is verplicht,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden
gehinderd.
De door CITROËN goedgekeurde matten zijn
voorzien van twee bevestigingen onder de
stoel.
Afzetten met de sleutel
F Breng de auto tot stilstand.
F
D
raai de sleutel linksom in de
stand 1
(Stop).
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot. F
C
ontroleer of de parkeerrem
correct is aangetrokken, met
name als de auto op een helling
staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen.
6
Rijden
Page 184 of 400

182
Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de sleutel mee te
nemen.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan het
contactslot veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de
stand 2
(Contact) van het contactslot blijft
staan, zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1
(Stop) en
ver volgens opnieuw in de stand 2
(Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Starten – afzetten van de
motor "Keyless entry and
start"
Starten
F Blijf bij een handgeschakelde versnellingsbak met de versnellingshendel
in neutraal, het koppelingspedaal tot op
de vloer ingetrapt houden tot de motor is
aangeslagen. F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap ver volgens het rempedaal stevig in.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
elektronisch gestuurde versnellingsbak,
selecteer dan de stand N en houd
vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.
F
D
ruk ver volgens op de knop
" START/STOP ".
F
Z
org er voor dat de afstandsbediening zich
in de auto bevindt, in de detectiezone.
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor
start bijna direct.
Rijden