Page 241 of 400

239
Compatibiliteit van
brandstoffen
Brandstof voor
dieselmotoren
Raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000
is
toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in het brandstofsysteem van uw
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur
lager dan -15
°C moeilijk aanslaat, laat dan
de auto even in een garage of ver warmde
werkplaats staan.
Reizen naar het buitenland
Sommige brandstoffen kunnen de
motor van uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig
zijn een specifieke brandstofsoor t
te gebruiken (specifiek octaangetal,
specifieke commerciële benaming
enz.) om de goede werking van de
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op
met uw dealer.
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214
(met
een gehalte aan methyl-ester vetzuren
van 0
tot 7%),
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734
gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn
EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940
gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
tot 7%). De brandstof B20
of B30
die voldoet
aan de richtlijn EN16709
is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
7
Praktische informatie
Page 242 of 400

240
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto.
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montagetips
F Rijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50 km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden Type ketting
215/65
R16 schakel 12
mm
215/60
R17 KONIG K-SUMMIT
VA N K8 4
2 2 5 / 5 5
R17
F
A
ls u onder weg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
A
ctiveer de parkeerrem en plaats indien
nodig wielblokken tegen de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen volgens de
aanwijzingen van de fabrikant. Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en de
bevestigingen de velg niet raken.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Praktische informatie
Page 243 of 400

241
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een geteste en goedgekeurde CITROËN
trekhaak en bedrading en deze door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het CITROËN-
netwerk behoort, moet de montage altijd
volgens de voorschriften van de fabrikant
worden uitgevoerd.Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Neem de maximaal toegestane
trekgewichten in acht die staan vermeld
op het kentekenbewijs of in de technische
gegevens van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
voor het trekken van
een aanhanger.
Eco-mode
De eco-modus bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van de modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10
minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
ver voer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
7
Praktische informatie
Page 244 of 400

242
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start, om de functies direct weer te kunnen
gebruiken, de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
-
m
eer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12
V-accu.
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Allesdragers
Aanbevelingen
F Zo
rg voor een gelijkmatige verdeling en
voorkom overbelasting aan één kant.
F
P
laats de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij het dak.
F
S
jor de lading goed vast en markeer
buiten de auto stekende lading.
F
R
ijd behoedzaam: wees bedacht op
een grotere zijwindgevoeligheid (de
stabiliteit van de auto kan door de
belading worden beïnvloed).
F
V
er wijder de allesdragers zodra deze
niet meer nodig zijn.
Pas bij een belading hoger dan 40
cm
de rijsnelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingspunten op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het ver voeren van
voor werpen die langer zijn dan de auto.
Praktische informatie
Page 245 of 400

243
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen
dat het dak van uw auto beschadigd raakt, is het
raadzaam uitsluitend voor uw auto goedgekeurde
allesdragers te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoor waarden die zijn vermeld in de
handleiding die met de allesdragers is meegeleverd.
Maak gebruik van de groene plaatsen.
Maximaal toegestane daklast op de
allesdragers: 100
kg. Gebruik bij het monteren van allesdragers de
hiervoor bestemde bevestigingspunten:
F
o
pen de afdekkapjes van de
bevestigingspunten van elke allesdrager,
F
b
reng de bevestigingspunten van de
allesdragers aan en vergrendel ze één voor
één op het dak,
F
c
ontroleer of de allesdragers goed zijn
bevestigd (door eraan te schudden),
F
s
luit de afdekkapjes op elke allesdrager.
De allesdragers zijn ver wisselbaar en kunnen
voor elk paar bevestigingspunten worden
afgesteld.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Voordat u een wisserblad
vóór demonteert
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van de
voorruit (onderhoudsstand) te verplaatsen.
Verwijderen
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F M aak het ruitenwisserblad los en verwijder
het.
7
Praktische informatie
Page 246 of 400

244
Monteren
F Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan en klik het vast.
F
L
eg de ruitenwisser voorzichtig op de
voorruit.
Na het monteren van een
ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F B edien nogmaals de ruitenwisserschakelaar
om de ruitenwissers in de ruststand te
zetten.
Motorkap
Openen
F Open het portier.
F
T
rek de hendel aan de onderzijde van de
deuropening naar u toe.
F
B
eweeg de hendel omhoog en til de
motorkap op. Open de motorkap niet als het stormt.
Wees voorzichtig bij het losmaken van de
veiligheidshaak en de motorkapsteun als
de motor warm is (kans op brandwonden).
Vanwege de kans op beschadiging van
het elektrische systeem mag er nooit een
hogedrukreiniger worden gebruikt voor het
reinigen van de motorruimte.
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om letsel als
gevolg van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
F Neem de motorkapsteun uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Praktische informatie
Page 247 of 400

245
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Be vestig de motorkapsteun in de houder.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F
T
rek aan de motorkap om te controleren of
deze goed vergrendeld is.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voor werpen en kleding
uit de buur t van de ventilator.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische uitrustingen in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan
water (regen, wassen, ...) te beperken.
Motor
Diesel
Het brandstofcircuit staat onder hoge druk:
- V oer nooit werkzaamheden aan dit
circuit uit.
-
I
n de HDi-motoren is veel hoogwaardige
technologie toegepast.
Laat eventuele werkzaamheden uitsluitend
door een officiële CITROËN-dealer
uitvoeren.
De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok, de olievuldop en
de handopvoerpomp is afhankelijk van de motoruitvoering.
1.
Reservoir ruiten- en
koplampsproeiervloeistof.
2. Reservoir koelvloeistof.
3. Vuldop motorolie.
4. Oliepeilstok.
5. Handopvoerpomp.
6. Vulopening remvloeistof.
7. Accu.
8. Afzonderlijk massapunt (aansluiting "-").
9. Zekeringkast. 10.
Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
11. Luchtfilter.
7
Praktische informatie
Page 248 of 400

246
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voor waarden zoals vermeld in
het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
vloeistof voor uw auto en motoruitvoering.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de koelventilator kan
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet
contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water of
op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar voor
bestemde containers bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel (bij auto's met
een motorolieniveaumeter) of met de
oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30
minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
CITROËN adviseert u om elke 5.000
km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controle met de peilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
F
V
eeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F
S
teek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek deze er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MA X
B = MIN
Als u ziet dat het peil boven het merkteken A
of onder het merkteken B ligt, star t dan de
motor niet .
-
A
ls het oliepeil boven het merkteken MAX
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het CITROËN-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
-
A
ls het oliepeil lager is dan het merkteken
MIN , vul dan altijd motorolie bij.
Praktische informatie