Page 161 of 332

PARKEERREM
Om te parkeren moet u de parkeerrem
volledig toepassen om het voertuig stil
te laten staan.
Inschakelen
Trap het rempedaal stevig in en houd
het ingetrapt, trek de hendel (A)
omhoog, zonder de knop op het
uiteinde van de handgreep in te
drukken.
86)
Opmerking Oefen voldoende kracht op
de parkeerrem uit om het voertuig stil te
laten staan nadat het rempedaal is
losgelaten.
Opmerking Als de parkeerrem het
voertuig niet stil houdt nadat het
rempedaal is losgelaten, moet u het
voertuig direct laten nakijken.Uitschakelen
Trap het rempedaal stevig in en houd
het ingetrapt. Trek vervolgens de hendel
(A) een klein stukje omhoog.
Druk op de knop (B) op het uiteinde van
de handgreep.
Breng de hendel (C) volledig omlaag.
87) 88)
Opmerking Om te voorkomen dat de
parkeerrem onbedoeld wordt
uitgeschakeld, moet de hendel eerst
een klein stukje omhoog worden
getrokken, voordat deze omlaag kan
worden geduwd. Door alleen op de
knop te drukken kan de hendel niet
omlaag geduwd worden.
BELANGRIJK
86)Als u de parkeerrem wilt gebruiken, trap
dan eerst stevig op het rempedaal om het
voertuig volledig stil te zetten, voordat u
aan de hendel van de parkeerrem trekt.
Door aan de parkeerrem te trekken, terwijl
het voertuig nog in beweging is, zouden de
achterwielen kunnen blokkeren en het
voertuig instabiel kunnen worden.
Bovendien zou het kunnen leiden tot een
slechte werking van de parkeerrem.
87)Controleer voordat u gaat rijden dat de
parkeerrem volledig is uitgeschakeld en het
waarschuwingslampje van de rem uit is. Als
met het voertuig wordt gereden, terwijl de
parkeerrem ingeschakeld is, raakt de rem
oververhit, wat kan leiden tot een slechte
werking of een defecte parkeerrem.
88)Als het waarschuwingslampje van de
rem niet dooft, terwijl de parkeerrem
volledig is uitgeschakeld, kan er sprake van
storing in het remsysteem zijn. Laat uw
voertuig onmiddellijk nakijken. Raadpleeg
voor nadere informatie
"Waarschuwingslampje rem".
245AA0001018
246AA0001021
159
Page 162 of 332

PARKEREN
Schakel de parkeerrem volledig in,
schakel de motor uit en zet de
versnellingspook van voertuigen met
een handgeschakelde versnellingsbak
in de 1e versnelling of "R" (achteruit), of
zet de versnellingspook van voertuigen
met een automatische versnellingsbak
op "P" (parkeren), om het voertuig te
parkeren.
Op een helling parkeren
Volg de onderstaande procedures om
te voorkomen dat het voertuig terugrolt:
Heuvelafwaarts parkeren
Draai de voorwielen richting de
stoeprand en rijd het voertuig vooruit tot
het wiel aan de kant van de stoep, de
stoeprand zachtjes raakt.
Schakel op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak de
parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de stand "R"
(achteruit).
Schakel op voertuigen met een
automatische versnellingsbak de
parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren). Blokkeer de wielen, indien
nodig, met wielkeggen.
Heuvelopwaarts parkeren
Draai de voorwielen weg van de
stoeprand en rijd het voertuig achterruit
tot het wiel aan de kant van de stoep,
de stoeprand zachtjes raakt.Schakel op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak de
parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de eerste
versnelling.
Schakel op voertuigen met een
automatische versnellingsbak de
parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren). Blokkeer de wielen, indien
nodig, met wielkeggen.
Opmerking Zorg er op voertuigen met
een automatische versnellingsbak voor
dat de parkeerrem wordt ingeschakeld,
voordat de versnellingspook in de stand
"P" (parkeren) wordt gezet. Als de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) wordt gezet, voordat de
parkeerrem wordt ingeschakeld, zou
het lastig kunnen zijn de
versnellingspook uit de stand "P"
(parkeren) te halen, als u weer met het
voertuig gaat rijden, waardoor een grote
kracht op de versnellingspook moet
worden uitgeoefend om hem uit de
stand "P" (parkeren) te krijgen.
Opmerking BELANGRIJK: Verlaat de
auto NOOIT met de versnellingsbak in
de vrijstand, of bij versies die uitgerust
zijn met een automatische
versnellingsbak, zonder eerst de
keuzehendel op "P" (PARKEREN) te
hebben gezet.Parkeren terwijl de motor draait
Laat de motor nooit draaien, terwijl u
slaapt/uitrust. Laat de motor ook nooit
in een afgesloten of slecht geventileerde
ruimte draaien.
Het voertuig verlaten
Neem altijd de sleutel mee en
vergrendel alle portieren als u uw
voertuig onbeheerd achterlaat. Probeer
uw voertuig altijd in een goed verlichte
omgeving te parkeren.
218) 219) 220)
BELANGRIJK
218)Door de motor te laten draaien, loopt
u het risico op (dodelijk) letsel door per
ongeluk de versnellingspook te verplaatsen
of door de accumulatie van uitlaatgassen in
het interieur.
219)Laat nooit kinderen zonder toezicht in
het voertuig achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als het voertuig wordt
verlaten en neem deze mee.
220)Parkeer uw voertuig niet in
omgevingen waar brandbare materialen,
zoals droog gras of bladeren, in contact
kunnen komen met een hete uitlaat,
aangezien hierdoor brand kan ontstaan.
160
STARTEN EN RIJDEN
Page 163 of 332

DE MOTOR STARTEN
EN AFZETTEN
221)
89) 90) 91) 92) 93) 94) 95) 96) 97) 98) 99)
Adviezen voor het starten
Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem
Gebruik de startmotor niet constant
voor meer dan 10 seconden; hierdoor
zou de accu leeg kunnen raken. Als de
motor niet start, draai dan de
contactschakelaar terug naar "LOCK",
wacht een paar seconden en probeer
het vervolgens nog een keer.
Herhaaldelijk proberen terwijl de
startmotor nog draait, leidt tot schade
aan het startmechanisme.
Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
De bedieningsmodus kan in iedere
modus worden gezet om de motor te
starten.
De startmotor draait ongeveer
15 seconden als de motorschakelaar
direct wordt losgelaten. Als de
motorschakelaar nogmaals wordt
ingedrukt, terwijl de startmotor nog
draait, wordt de startmotor
uitgeschakeld. De startmotor draait
ongeveer 30 seconden terwijl de
motorschakelaar wordt ingedrukt. Als
de motor niet start, wacht dan even en
probeer de motor nog een keer te
starten.Herhaaldelijk proberen terwijl de
startmotor nog draait, leidt tot schade
aan het startmechanisme.
De motor starten
Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem
1. Steek de contactsleutel in en doe uw
veiligheidsgordel om.
2. Controleer of de parkeerrem is
ingeschakeld.
3. Trap het rempedaal stevig met uw
rechtervoet in en houd het ingetrapt.
4. Trap op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig in en zet de
versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand). Zorg ervoor dat de
versnellingspook op voertuigen met een
automatische versnellingsbak in de
stand "P" (parkeren) staat.5. Draai de contactsleutel naar de stand
"ON". Eerst gaat het indicatielampje van
de dieselvoorverwarming branden, dat
na korte tijd uitgaat om aan te geven
dat de voorverwarming is voltooid.
Opmerking Als de motor koud is, blijft
het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming langer branden.
Opmerking Draai de contactschakelaar
weer naar de stand "LOCK", als de
motor niet wordt gestart binnen circa
5 seconden nadat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming is
gedoofd. Draai vervolgens de
schakelaar naar de stand "ON" om de
motor opnieuw voor te verwarmen.
Opmerking Als de motor warm is, gaat
het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming zelfs niet aan als
de contactsleutel op "ON" wordt gezet.
Start de motor door de contactsleutel
naar rechts, naar de stand "START" te
draaien.
6. Draai de contactsleutel naar de stand
"START" zonder het gaspedaal in te
trappen en laat de sleutel los, zodra de
motor start.
Opmerking Tijdens het starten van de
motor zijn enige zachte geluiden te
horen. Deze verdwijnen zodra de motor
is opgewarmd.
247AHA106593
161
Page 164 of 332

Opmerking Voertuigen voor specifieke
landen, wanneer de
omgevingstemperatuur laag is zelfs
nadat de motor is opgewarmd, en
wanneer de versnellingspook in de “N”
(Vrij) stand is gezet (handmatige
versnellingsbak) of of in de “P” (PARK)
stand of “N” (Vrij) stand (Automatische
versnellingsbak, kan het stationair
draaien toenemen. Het duidt niet op
een storing.
Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
1. Maak de veiligheidsgordel vast.
2. Controleer of de parkeerrem is
ingeschakeld.
3. Trap het rempedaal stevig met uw
rechtervoet in en houd het ingetrapt.
Opmerking Als de motor niet is gestart,
zou het moeilijk kunnen zijn het
rempedaal in te trappen en is het
mogelijk dat het voertuig de
pedaalstand niet kan detecteren.
Daarom zou het kunnen dat de motor
niet start. Trap in dat geval het
rempedaal nog steviger in dan normaal.
4. Trap op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig in en zet de
versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand). Zorg ervoor dat de
versnellingspook op voertuigen met een
automatische versnellingsbak in de
stand "P" (parkeren) staat.5. Druk op de motorschakelaar. Eerst
gaat het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming branden, dat na
korte tijd uitgaat om aan te geven dat
de voorverwarming is voltooid. De
motor start.
Opmerking Als de motor koud is, blijft
het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming langer branden.
Opmerking Als de bedieningsmodus
op "ON" wordt gezet, begint de motor
ook met de voorverwarming. Zet de
bedieningsmodus op OFF als de motor
niet is gestart binnen ongeveer
5 seconden nadat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming uit is
gegaan. Probeer vervolgens de
startprocedure van de motor nogmaals
om de motor opnieuw voor te
verwarmen.
Opmerking Tijdens het starten van de
motor zijn enige zachte geluiden te
horen. Deze verdwijnen zodra de motor
is opgewarmd.Opmerking Voertuigen voor specifieke
landen, wanneer de
omgevingstemperatuur laag is zelfs
nadat de motor is opgewarmd, en
wanneer de versnellingspook in de “N”
(Vrij) stand is gezet (handmatige
versnellingsbak) of of in de “P” (PARK)
stand of “N” (Vrij) stand (Automatische
versnellingsbak, kan het stationair
draaien toenemen. Het duidt niet op
een storing.
Afzetten van de motor
Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem
1. Zet het voertuig volledig stil.
2. Schakel de parkeerrem volledig in,
terwijl u het rempedaal intrapt.
3. Draai de contactschakelaar op
voertuigen met een handgeschakelde
versnellingsbak naar de stand "LOCK"
om de motor af te zetten en zet
vervolgens de versnellingspook in de 1e
versnelling (heuvelopwaarts) of in de
stand "R" (achteruit) (heuvelafwaarts).
Zet de versnellingspook op voertuigen
met een automatische versnellingsbak
in de stand "P" (parkeren) en zet de
motor af.
248AHA106593
162
STARTEN EN RIJDEN
Page 165 of 332

Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
222)
Opmerking Als u tijdens het rijden een
noodstop moet maken, houd de
motorschakelaar dan 3 seconden of
meer ingedrukt, of druk er 3 of meer
keer snel achter elkaar op. De motor
wordt afgezet en de bedieningsmodus
wordt op "ACC" gezet.
Opmerking Probeer de motor niet af te
zetten met de bedieningsmodus op een
andere stand dan "P" (parkeren)
(automatische versnellingsbak). Als de
motor wordt afgezet met de
versnellingspook in een andere stand
dan "P" (parkeren), wordt de
bedieningsmodus op "ACC" gezet i.p.v.
"OFF". Zet eerst de versnellingspook in
de stand "P" (parkeren) en zet dan de
bedieningsmodus op "OFF".
1. Breng het voertuig tot stilstand.
2. Schakel de parkeerrem volledig in,
terwijl u het rempedaal intrapt.
3. Druk op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak op
de motorschakelaar om de motor af te
zetten en zet de versnellingspook in de
1e versnelling (heuvelopwaarts) of de
stand "R" (achteruit) (heuvelafwaarts).
Zet op voertuigen met een
automatische versnellingsbak de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) en druk op de
motorschakelaar om de motor af te
zetten.Leerproces hoeveelheid ingespoten
brandstof
Om de uitlaatgasemissies en het
motorgeluid zo laag mogelijk te houden,
voert de motor heel soms een
leerproces van de hoeveelheid
ingespoten brandstof uit.
Tijdens het leerproces klinkt de motor
iets anders dan normaal. De
verandering in het motorgeluid duidt
niet op een storing.
Als de Keyless Operation-sleutel
niet naar behoren werkt
Steek de Keyless Operation-sleutel in
het contactslot. Nu zou de motor
gestart en de bedieningsmodus
gewijzigd moeten kunnen worden.
Neem de Keyless Operation-sleutel uit
het contactslot, als de motor is gestart
of als de bedieningsmodus wordt
veranderd.Opmerking Steek niets anders in het
contactslot dan de Keyless
Operation-sleutel. Dit zou schade of
storingen kunnen veroorzaken.
Opmerking Verwijder objecten of extra
sleutels van de Keyless Operation-
sleutel, voordat de sleutel in het
contactslot wordt gestoken. Anders zou
het kunnen gebeuren dat het voertuig
de geregistreerde ID-code niet van de
geregistreerde sleutel kan ontvangen.
Daardoor start de motor niet en kan de
bedieningsmodus niet worden
gewijzigd.
Opmerking Als de Keyless
Operation-sleutel zoals weergegeven in
het contactslot wordt gestoken, zit de
sleutel vast. Trek de sleutel in dezelfde
toestand weer naar buiten.
249AHA103547
163
Page 166 of 332

Herinnering Keyless Operation-
sleutel*
(Indien aanwezig)
Als de bedieningsmodus op "OFF"
staat en het bestuurdersportier wordt
geopend, terwijl de Keyless
Operation-sleutel nog in het contactslot
zit, gaat het waarschuwingslampje
knipperen, gaat de externe zoemer
ongeveer 3 seconden af en gaat de
interne zoemer ongeveer 1 minuut af
om u eraan te herinneren dat u de
sleutel moet verwijderen.
BELANGRIJK
89)In sommige gevallen kan, wanneer de
motor wordt afgezet, de elektrische
ventilator nog maximaal 120 seconden
blijven werken.
90)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
91)Probeer de motor nooit te starten door
het voertuig te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
92)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor de
bediening van het rempedaal en het stuur.
93)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode niet de maximale prestaties
van het voertuig te eisen (bijv. snel
accelereren, lange afstanden op
topsnelheid, krachtig remmen etc.).
94)Laat de contactsleutel los zodra de
motor is gestart, om schade aan de
startmotor te voorkomen.
95)Probeer de motor nooit te starten door
het voertuig te slepen of te duwen.
96)Voer het motortoerental of de
voertuigsnelheid nooit hoog op, voordat de
motor de kans heeft gekregen om op te
warmen.97)Zet de motor nooit onmiddellijk af nadat
met hoge snelheid of heuvelopwaarts is
gereden, als het voertuig is uitgerust met
een turbocompressor. Laat eerst de motor
stationair draaien om de turbocompressor
de kans te geven om af te koelen.
98)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode niet de maximale prestaties
van het voertuig te eisen (bijv. snel
accelereren, lange afstanden op
topsnelheid, krachtig remmen etc.).
99)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
BELANGRIJK
221)Laat de motor nooit langer in een
afgesloten of slecht geventileerde ruimte
draaien dan nodig is om het voertuig uit de
ruimte te rijden. Koolmonoxidegassen zijn
geurloos en kunnen dodelijk zijn.
222)Bedien de motorschakelaar nooit
tijdens het rijden, behalve in noodgevallen.
Als de motor tijdens het rijden wordt
afgezet, werkt het servomechanisme van
de remmen niet meer en neemt de
remwerking af. Bovendien werkt de
stuurbekrachtiging niet en moet meer
moeite worden gedaan om te sturen. Dit
zou tot een ernstig ongeval kunnen leiden.
250AHA103505
164
STARTEN EN RIJDEN
Page 167 of 332

WERKING VAN DE
TURBOCOMPRESSOR
(indien aanwezig)
Turbocompressor
100) 101)
De turbocompressor verhoogt het
motorvermogen door grote
hoeveelheden lucht in de cilinders van
de motor te persen. De vinnen in de
turbocompressor draaien op extreem
hoge snelheden en worden
onderworpen aan extreem hoge
temperaturen. Ze worden gesmeerd en
gekoeld door de motorolie. Als de
motorolie niet op de gespecificeerde
intervallen wordt ververst, kunnen de
lagers vastlopen of vreemde geluiden
maken.
1. Luchtcompressor 2. Perslucht
3. Cilinder 4. Vin turbocompressor
5. Turbine 6. Uitlaatgas
BELANGRIJK
100)Laat de motor niet direct na het
starten hoge toeren maken (door bijv. het
toerental op te voeren of snel te versnellen).
101)Zet de motor niet onmiddellijk af nadat
met hoge snelheid of heuvelopwaarts is
gereden. Laat eerst de motor stationair
draaien om de turbocompressor de kans te
geven om af te koelen.
START&STOP-
SYSTEEM
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af en start hem
weer op zonder gebruik van de
contactschakelaar of motorschakelaar,
als het voertuig stilstaat, voor bijv. een
verkeerslicht of in een file, om de
hoeveelheid uitlaatgassen en het
brandstofverbruik te verlagen.
Opmerking De totale tijd dat de motor
door het Start&Stop-systeem is
afgezet, wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Raadpleeg
"Start&Stop-bewaking".
102)
De motor automatisch afzetten
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt het Start&Stop-systeem
automatisch ingeschakeld.
Het systeem kan worden uitgeschakeld
door op de schakelaar "OFF" van het
Start&Stop-systeem te drukken.
Raadpleeg "Uitschakelen"
Als het Start&Stop-systeem in werking
treedt, gaat het indicatielampje branden
om de bestuurder hiervan op de hoogte
te stellen.
251AA0020860
165
Page 168 of 332

1. Breng het voertuig tot stilstand.
2. Trap het rempedaal en het
koppelingspedaal tegelijkertijd volledig
in en zet de versnellingspook in de
stand "N" (vrijstand).
3. Laat het koppelingspedaal los. De
motor wordt automatisch afgezet.Opmerking Als de motor automatisch
is afgezet, verandert de rijwerking. Let
goed op het volgende.
De rembekrachtiging wordt
uitgeschakeld en het pedaal is
moeilijker in te trappen. Trap harder dan
normaal op het rempedaal als het
voertuig in beweging komt.
103)
Opmerking In de volgende gevallen
gaat het Start&Stop-indicatielampje
branden om de bestuurder te
waarschuwen en wordt de motor niet
automatisch afgezet.
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet omgelegd
Het bestuurdersportier is open
De motorkap is open
Opmerking In de volgende gevallen
gaat het Start&Stop-indicatielampje uit
en wordt de motor niet automatisch
afgezet.
Als het voertuig na het automatisch
herstarten van de motor geen snelheid
heeft behaald van meer dan ca.
5 km/u.
Als niet meer dan ca. 30 seconden
of meer is verstreken, na het starten
van de motor.
Als het voertuig na het automatisch
herstarten van de motor, binnen
10 seconden weer stopt.
Bij een lage koelvloeistoftemperatuur.
Bij een lage omgevingstemperatuur.
Als de verwarming wordt
ingeschakeld, terwijl de aangegeven
temperatuur in het voertuig nog niet
hoog genoeg is.
Als de airconditioning is ingeschakeld
en het interieur niet voldoende is
gekoeld.
Als de
achterruitverwarmingsschakelaar is
ingedrukt. Raadpleeg "Ontwasemen
van de voor- en portierruiten: snel
ontwasemen".
Als de airconditioning in de
automatische modus werkt, terwijl de
temperatuurregeling op max.
verwarming of max. koeling staat (voor
voertuigen met een automatische
airconditioning).
Als het dieselroetfilter (DPF)
automatisch de opgevangen
roetdeeltjes (PM) verbrandt.
252AHA106317
253AHA106320
254AA0112064
166
STARTEN EN RIJDEN