Page 81 of 332

Opmerking Als het
veiligheidsmechanisme vijf of meer keer
achter elkaar wordt geactiveerd, wordt
het veiligheidsmechanisme geannuleerd
en gaat de ruit van het portier niet naar
behoren dicht. Gebruik in dat geval de
volgende procedure om de situatie
recht te zetten. Als de ruit openstaat,
trekt u de schakelaar van de ruit van het
bestuurdersportier herhaaldelijk
omhoog tot de ruit volledig is gesloten.
Laat hierna de schakelaar los, trek hem
nogmaals omhoog, houd hem ten
minste 1 seconde in deze stand, en laat
hem weer los. De ruit zou nu weer naar
behoren moeten werken.
Opmerking Als de accupolen worden
ontkoppeld of de zekering voor de
elektrische ruitbediening wordt
vervangen, wordt het
veiligheidsmechanisme geannuleerd en
opent/sluit de portierruit niet
automatisch volledig. Als de ruit
openstaat, trekt u de schakelaar van de
ruit van het bestuurdersportier
herhaaldelijk omhoog tot de ruit volledig
is gesloten. Laat hierna de schakelaar
los, trek hem nogmaals omhoog, houd
hem ten minste 1 seconde in deze
stand, en laat hem weer los. De ruit van
het bestuurdersportier zou nu weer
naar behoren moeten werken.
BELANGRIJK
69)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot als het voertuig
wordt verlaten om te voorkomen dat
onverwachtse bediening van de elektrische
ruitbediening gevaar oplevert voor de
achtergebleven passagiers.
70)Controleer voordat de elektrische
ruitbediening wordt gebruikt, of er niets
(hoofd, hand, vinger, enz.) tussen de ruit
vast kan komen.
71)Verlaat het voertuig nooit zonder de
sleutel te hebben verwijderd. Laat een kind
(of andere persoon die niet in staat is de
elektrische ruitbediening op een veilige
manier te gebruiken) nooit onbeheerd in
het voertuig achter.
72)Een kind kan met de schakelaars
spelen met het risico dat zijn handen of
hoofd tussen de ruit vast komen te zitten.
73)Druk de slotschakelaar van de ruiten in
om de passagiersschakelaars uit te
schakelen, als een kind in het voertuig
wordt vervoerd.
74)Als de accupolen worden ontkoppeld
of de zekering voor de elektrische
ruitbediening wordt vervangen, wordt het
veiligheidsmechanisme geannuleerd. Als
een hand of hoofd tussen het raam komt,
kan dit leiden tot ernstig letsel.75)Het veiligheidsmechanisme wordt vlak
voordat de ruit volledig wordt gesloten,
geannuleerd. In dat geval kan het raam
volledig sluiten. Wees daarom extra
voorzichtig dat er geen vingers tussen het
raam komen.
76)Het veiligheidsmechanisme wordt
gedeactiveerd terwijl de schakelaar
omhoog wordt getrokken. Wees daarom
extra voorzichtig dat er geen vingers tussen
het raam komen.
79
Page 82 of 332

KATALYSATOR
De spoelinrichtingen voor de
uitlaatgassen die met een katalysator
worden gebruikt, zijn uiterst efficiënt in
de reductie van giftige gassen. De
katalysator wordt in het uitlaatsysteem
geïnstalleerd.
Het is belangrijk dat de motor goed
afgestemd blijft om ervoor te zorgen dat
de katalysator naar behoren werkt en
om eventuele schade aan de
katalysator te voorkomen.
77)
Opmerking Gebruik brandstof van het
type dat wordt aanbevolen in
"Brandstofkeuze".
BELANGRIJK
77)Parkeer of gebruik dit voertuig, net als
ieder ander voertuig, niet in omgevingen
waar brandbare materialen, zoals droog
gras of bladeren, in contact kunnen komen
met een hete uitlaat, aangezien hierdoor
brand kan ontstaan.
DIESELROETFILTER
(DPF)
(indien aanwezig)
Het dieselroetfilter (DPF) is een element
dat de meeste roetdeeltjes (PM) in de
uitlaatgassen van een dieselmotor
opvangt. Het DPF verbrandt
automatisch de opgevangen vaste
deeltjes tijdens gebruik van het
voertuig. Onder bepaalde
rijomstandigheden is het DPF echter
niet in staat alle opgevangen
roetdeeltjes te verbranden, waardoor
zich te veel roetdeeltjes in het filter
verzamelen.
78)
27)
Opmerking Probeer lange tijd met lage
snelheid rijden en herhaaldelijk korte
afstanden rijden te voorkomen, om de
kans op een te grote accumulatie van
roetdeeltjes te verkleinen en probeer
zoveel mogelijk op een hoog
motortoerental te rijden.
Opmerking Tijdens de automatische
verbranding van roetdeeltjes door het
DPF, klinkt de motor enigszins anders
dan normaal. De verandering in het
motorgeluid duidt niet op een storing.
DPF-waarschuwingslampje
Bij storingen in het DPF-systeem gaat
het DPF-waarschuwingslampje
branden.Als het DPF-waarschuwingslampje
tijdens gebruik van het voertuig
gaat branden
Als het DPF-waarschuwingslampje
constant brandt, geeft dat aan dat het
DPF niet alle opgevangen roetdeeltjes
heeft kunnen verbranden en dat zich
daardoor te veel roetdeeltjes in het filter
hebben verzameld. Probeer als volgt
met het voertuig te rijden om ervoor te
zorgen dat het DPF de roetdeeltjes kan
verbranden:
Rijd ongeveer 20 minuten met een
snelheid van ten minste 40 km/u, terwijl
het staafdiagram van de
motorkoelvloeistoftemperatuur min of
meer stabiel in het midden van de
schaal wordt weergegeven.
28) 29)
141AHA104948
80
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 83 of 332

BELANGRIJK U hoeft niet continu zo te
rijden als hierboven aangegeven. Rijd
altijd zo veilig mogelijk en in afstemming
op de wegomstandigheden.
Als het DPF-waarschuwingslampje
tijdens gebruik van het voertuig
knippert
Als het DPF-waarschuwingslampje
knippert, duidt dat op een storing in het
DPF-systeem. Laat het systeem
nakijken bij een Fiat Servicepunt.
BELANGRIJK
78)Het dieselroetfilter (DPF) ontwikkelt
tijdens zijn normale werking zeer hoge
temperaturen. Parkeer het voertuig niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras, droge
bladeren, dennennaalden enz.):
brandgevaar.
BELANGRIJK
27)Gebruik alleen de brandstof en
motorolie gespecificeerd voor uw voertuig.
Gebruik geen vochtverwijderingsmiddelen
of ander brandstofadditief. Dergelijke
middelen kunnen een schadelijke werking
op het DPF hebben. Raadpleeg
"Brandstofkeuze" en "Motorolie".28)Pas de rijsnelheid altijd aan de
verkeers- en weersomstandigheden aan en
houd u altijd aan de verkeersregels. De
motor afzetten terwijl het DPF-symbool
brandt is toegestaan, maar het meermaals
onderbreken van het regeneratieproces kan
leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de
motorolie. Daarom wordt het aanbevolen
om altijd te wachten tot het symbool is
gedoofd voordat de motor wordt afgezet,
door bovenstaande aanwijzingen te volgen.
Voltooi het DPF-regeneratieproces niet
terwijl het voertuig stil staat.
29)Blijven rijden met een knipperend
DPF-waarschuwingslampje kan leiden tot
problemen met de motor en schade aan
het DPF.
MOTORRUIMTE
Openen
1. Trek de ontgrendelingshendel naar u
toe om de motorkap te ontgrendelen.
2. Breng de motorkap omhoog terwijl u
het veiligheidsslot ingedrukt houdt.
142AHA102609
143AHA102452
81
Page 84 of 332

Opmerking Open de motorkap alleen
als de ruitenwissers in de parkeerstand
staan. Doet u dit niet, dan kan dit leiden
tot schade aan de motorkap,
wisserarmen of voorruit.
3. Ondersteun de motorkap door de
steunstang in de daarvoor bestemde
uitsparing te plaatsen.
30) 31)
Sluiten
1. Maak de steunstang los en klik hem
vast in zijn houder.
2. Breng de motorkap langzaam
omlaag tot ongeveer 20 cm boven de
gesloten stand en laat hem dan los.
3. Controleer of de motorkap stevig
vastzit door zachtjes aan het midden
van de motorkap te trekken.
79) 80) 81) 82)
Opmerking Als de motorkap op deze
manier niet goed sluit, laat hem dan iets
hoger los.
Opmerking Duw niet stevig op de
motorkap, aangezien de motorkap
hierdoor zou kunnen beschadigen.
BELANGRIJK
79)Zorg ervoor dat tijdens het sluiten van
de motorkap, geen handen of vingers klem
komen te zitten.
80)Verricht deze handelingen uitsluitend bij
stilstaande auto.
81)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer voordat de
motorkap wordt opgetild, of de armen van
de ruitenwissers wel tegen de ruit liggen,
het voertuig stilstaat en de handrem goed
is aangetrokken.82)Om veiligheidsredenen moet de
achterklep tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer dus altijd of de
motorkap goed gesloten en vergrendeld is.
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet goed vergrendeld is, stop
dan onmiddellijk en sluit de motorkap op
de correcte manier.
BELANGRIJK
30)Pas op dat de steunstang niet losraakt,
als de motorkap openstaat en omhoog
komt door een sterke wind.
31)Controleer, als u de steunstang hebt
vastgezet, of hij de motorkap stevig
ondersteunt om te voorkomen dat de
motorkap op uw hoofd of lichaam valt.
144AHA102465
145AHA102478
82
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 85 of 332

LAADRUIMTE
BELADING
83) 84)
Voorzorgsmaatregelen voor
belading
Let tijdens het laden op de volgende
zaken.
Laad ladingen en bagage voor zover
mogelijk altijd in de laadruimte.
Verdeel de lading of bagage
gelijkmatig zodat het gewicht van de
lading niet uit balans is.
Plaats geen lading of bagage op het
instrumentenpaneel. Stapel ook geen
lading of bagage op de voorste
passagiersstoel of de achterbank. Als
het zicht van de bestuurder wordt
belemmerd of de lading in de
bestuurdersruimte terechtkomt doordat
plotseling moet worden geremd, kan dit
leiden tot ernstige ongevallen of letsel.
BELANGRIJK
83)Als een voertuig op een zeer steile
helling staat geparkeerd of op een zijhelling,
kan het openen van het achterportier of
zijportier er toe leiden dat niet bevestigde
items plotseling in beweging komen.84)Als u brandstof in een reservetank wilt
meenemen, moet dit met inachtneming
van de wettelijke voorschriften gebeuren
door alleen een typegoedgekeurde tank te
gebruiken die stevig met de sjorogen is
verankerd. Bedenk echter wel dat op deze
manier het risico op brand bij een ongeval
toeneemt.
AANHANGWAGENS
TREKKEN
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk, als
u een aanhangwagen wilt trekken met
een voertuig dat is uitgerust met een
trekinrichting die voldoet aan alle
relevante plaatselijke voorschriften.
Controleer of de koppelingskogel van
uw trekhaak niet de kentekenplaat van
uw voertuig afdekt als de aanhanger of
caravan wordt losgekoppeld. Als de
koppelingskogel de kentekenplaat
afdekt, dient u deze te verwijderen. En
als de koppelingsbal van de trekhaak
afsluitbaar is met een sleutel of
gereedschap, verwijder dan de
koppelingsbal en gebruik een
koppelingsbal van de trekhaak die
verwijderd kan worden of
geherpositioneerd kan worden zonder
een sleutel of gereedschap te
gebruiken.
De voorschriften voor het trekken van
een aanhangwagen kunnen per land
verschillen. We raden u aan overal de
plaatselijke voorschriften in acht te
nemen.
Opmerking Houd voor het trekken van
een aanhangwagen rekening met de
volgende zaken.
85)
83
Page 86 of 332

Maximaal toelaatbaar trekgewicht
met rem en maximaal toelaatbare
kogeldruk
Overschrijd nooit het maximaal
toelaatbare trekgewicht met rem en de
maximaal toelaatbare kogeldruk, zoals
opgegeven in de specificaties.
(Raadpleeg "Voertuiggewicht")
Als u een aanhangwagen trekt op een
hoogte van 1.000 m boven zeeniveau,
verlaag dan uw gewicht met 10% van
het bruto combinatiegewicht voor
iedere 1.000 m boven zeeniveau,
aangezien het motorvermogen daalt
door de afname in atmosferische druk.
Montagespecificaties trekstang
Zie de volgende tabel voor de
bevestigingspunten (A) van de
trekstang.
Enkele
cabineAnderhalve
cabineDubbele
cabine
1 30mm 30mm 30mm
2 55mm 55mm 55mm
3 60mm 60mm 60mm
4 810 mm 925 mm 925 mm
5 19,5 mm 19,5 mm 19,5 mm
6 47,5 mm 47,5 mm 47,5 mm
7 88mm 88mm 88mm
8 184 mm148 mm
(1)184 mm(2)
148 mm(1)184 mm(2)
(1) Voertuigen zonder heavy duty-vering
(2) Voertuigen met heavy duty-vering
Enkele
cabineAnderhalve
cabineDubbele
cabine
9 494 mm494 —
544 mm
546 mm
(3)
494 —
534 mm
505 —
536 mm
(4)
10 895 mm 1.010 mm 1.010 mm
11 1.367 mm 1.482 mm 1.482 mm
12 502,5 mm 502,5 mm 502,5 mm
13 541 mm 541 mm 541 mm
(3) Voertuigen met banden van 17 inch
(4) 2WD-voertuigen met 245/70R16-banden,
4WD-voertuigen met banden van 17 inch
Onderdeel 9: bij totale onbeladen
massa.
Opmerking De waarden onder
onderdeel 9 zijn van toepassing op
onbeladen voertuigen. De waarde kan
variëren, afhankelijk van de
bandenmaat, optionele uitrustingen en
ophangingsomstandigheden.
Adviezen voor de besturing
Laat voordat u een zware
aanhangwagen trekt, onderhoud aan
uw voertuig verrichten en let daarbij
vooral op de toestand van de
afstemming van de motor, de toestand
van de remmen, het stuur en de
banden.
146AHA114459
147AHA114462
84
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 87 of 332

Pas de bandenspanning aan volgens
de specificaties voor het trekken van
een aanhangwagen (raadpleeg
"bandenspanning"). Controleer de
banden, bedrading en remmen (indien
aanwezig) van de aanhangwagen.
Bewaar genoeg afstand vanaf de
voorkant van uw voertuig tot uw
voorligger. Als de aanhangwagen begint
te slingeren of lastig te hanteren is,
verlaag dan voorzichtig uw snelheid of
gebruik de onafhankelijke
aanhangerremmen (indien aanwezig) en
NIET de remmen van het voertuig. Zet
het voertuig en de aanhangwagen op
een veilige plaats stil. Eén oorzaak van
slingeren is een slecht uitgebalanceerde
aanhangwagen en zolang dit probleem
niet wordt verholpen, zal de
aanhangwagen blijven slingeren.
Verplaats de lading in de
aanhangwagen en beoordeel het
probleem nogmaals.
Zorg ervoor dat u niet sneller rijdt dan
100 km/u voor het rijden met een
aanhangwagen.
Het wordt ook aanbevolen om de
plaatselijke voorschriften in acht te
nemen, als de rijsnelheid is begrensd
tot 100 km/u bij het rijden met een
aanhanger.
Maak tijdens het optrekken geen
hogere toeren met de motor dan nodig
is, om te voorkomen dat de koppeling
slipt (alleen voor voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak).
Trap het rempedaal eerst zachtjes in
en daarna harder, om schokken van de
mechanische oplooprem te voorkomen.
Schakel naar een lagere versnelling
voordat u een helling afrijdt, om de
motorrem volledig te benutten.
De carrosserie, remmen, koppeling
en het chassis worden extra belast
tijdens het trekken van een
aanhangwagen.
Hoe groter het gewicht en hoe hoger
de rol- en luchtweerstand, hoe hoger
het brandstofverbruik.
Extra voorzorgsmaatregelen voor
voertuigen met een automatische
versnellingsbak
Het wordt aanbevolen een lagere
versnelling te gebruiken in de
sportmodus op hellingen of een lagere
snelheid, om het motortoerental onder
de rode zone te houden.
BELANGRIJK
85)Gevaar voor ongelukken! Er moet een
trekstang worden aangebracht volgens de
richtlijnen van het Fiat Servicenetwerk.
INTERIEURUIT-
RUSTING
ZONNEKLEPPEN
A — Om schitteringen van voren te
voorkomen
B — Om schitteringen van de zijkant te
voorkomen
Pashouder
Pasjes kunnen in de houder (A) aan de
achterkant van de zonneklep worden
geschoven.
148AHA105958
85
Page 88 of 332
MAKE-UPSPIEGEL
(indien aanwezig)
Aan de achterkant van de zonneklep
aan de passagierszijde is een
make-upspiegel aangebracht.
ASBAK
(indien aanwezig)
86)
32) 33) 34) 35)
Open het deksel om de uitneembare
asbak te gebruiken.Montagepositie voor de
uitneembare asbak
De uitneembare asbak kan op de
aangegeven plaatsen worden
gemonteerd.
AANSTEKER
(indien aanwezig)
De aansteker kan worden bediend met
de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
149AHA106548
150AHA106551
151AHA106564
152AA0021001
153AH3100258
86
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG