Page 289 of 332

DE BUITENKANT
VAN HET VOERTUIG
REINIGEN
Als de volgende zaken op uw voertuig
achterblijven, kunnen ze corrosie,
verkleuring en vlekken veroorzaken;
was het voertuig daarom zo snel
mogelijk.
Zeewater, dooimiddelen.
Roet en stof, ijzerpoeder van
fabrieken, chemische stoffen (zuren,
basen, koolteer, enz.).
Vogelpoep, dode insecten,
boomsappen, enz.
Wassen
Langdurig contact met chemicaliën in
vuil en stof afkomstig van het wegdek
kan leiden tot schade aan de laklaag en
de carrosserie van uw voertuig.
De beste manier om uw voertuig tegen
deze schade te beschermen is door het
regelmatig te wassen en in de was te
zetten. Dit biedt ook een effectieve
bescherming tegen de elementen, zoals
regen, sneeuw, zoute lucht, enz.
Was het voertuig niet in direct zonlicht.
Parkeer het voertuig in de schaduw en
spuit het in met water om stof te
verwijderen. Was het voertuig
vervolgens van boven naar beneden
met een borstel of spons en ruim water.
Gebruik, indien nodig, een mild
autoreinigingsmiddel. Spoel het voertuig
grondig af en veeg het droog met eenzachte doek. Reinig na het wassen van
het voertuig de naden en randen van de
portieren, de motorkap en andere delen
waar vuil zich in zou kunnen hebben
verzameld.
199) 200) 201) 202) 203) 204) 205) 206)
6)
Bij koud weer
Strooizout en andere chemicaliën die 's
winters in sommige gebieden op de
wegen worden gestrooid, kunnen een
schadelijk effect op de carrosserie
hebben. Was daarom het voertuig zo
vaak mogelijk volgens onze instructies
voor de verzorging. We raden aan om
vóór en na het winterseizoen een
conserveermiddel aan te laten brengen
en de bescherming van de ondervloer
te laten controleren.
Veeg na het wassen van uw voertuig
alle waterdruppels van de rubberen
delen om de portieren, om te
voorkomen dat de portieren
vastvriezen.
Waxen
Door het voertuig in de was te zetten,
voorkomt u dat stof en van de weg
afkomstige chemicaliën aan de lak
blijven plakken. Breng ten minste eens
in de drie maanden na het wassen van
het voertuig een wasoplossing aan om
te helpen het vocht af te drijven.
Zet het voertuig niet in direct zonlicht in
de was. Zet het voertuig in de was
nadat de oppervlakken zijn gekoeld.Raadpleeg voor nadere informatie over
het in de was zetten van uw voertuig de
instructies van de autowax.
207)
Polijsten
Laat het voertuig alleen polijsten als de
lak is gevlekt of zijn glans heeft verloren.
Polijst geen onderdelen met een matte
afwerking en ook de kunststof bumpers
niet. Dit zou kunnen leiden tot vlekken
in of schade aan de afwerking.
Kunststof onderdelen reinigen
Gebruik een spons of leren zeem. Als
de was zich aan een ruw grijs of zwart
oppervlak van de bumper, de stootlijst
of de lampen hecht, wordt dat
oppervlak wit. Veeg de was in dat geval
af met lauw water en een zachte doek
of leren zeem.
208) 209)
Verchroomde onderdelen
Was verchroomde onderdelen met
water, droog ze grondig en breng een
speciale beschermlaag aan, om vlekken
en roest te voorkomen. Dit moet 's
winters vaker gebeuren.
287
Page 290 of 332

Aluminium wielen*
Verwijder vuil met een spons, terwijl
water op het wiel wordt
gesprenkeld.Gebruik een neutraal
reinigingsmiddel op vuil dat niet
eenvoudig met water kan worden
verwijderd. Spoel het neutrale
reinigingsmiddel na het wassen van
het wiel weer af.Droog het wiel
grondig met een leren zeem of een
zachte doek.
210) 211) 212) 213)
Ruiten
De ruiten kunnen normaal worden
gereinigd met een spons en water.
Glasreiniger kan worden gebruikt om
olie, vet, dode insecten, enz. te
verwijderen. Veeg het glas, nadat het is
gewassen, droog met een schone,
droge, zachte doek. Gebruik nooit een
doek die voor de reiniging van een
gelakt oppervlak is gebruikt om een
raam te reinigen. Autowax van het
gelakte oppervlak zou op het glas
kunnen komen en de doorzichtigheid
en het zicht door het glas kunnen
verminderen.
Opmerking Gebruik voor de reiniging
van de binnenkant van de achterruit
altijd een zachte doek en volg tijdens
het poetsen van het glas de elementen
van de achterruitverwarming, om geen
schade te veroorzaken.Wisserbladen
Gebruik een zachte doek en een
glasreiniger om vet, dode insecten, enz.
van de wisserbladen te verwijderen.
Vervang de wisserbladen als ze niet
meer naar behoren wissen.
Motorruimte
Reinig de motorruimte bij aanvang en
na afloop van iedere winter. Let vooral
op naden, randen en omtrekken waar
stof met chemicaliën afkomstig van de
weg en andere corrosieve materialen
zich zouden kunnen verzamelen.
Als strooizout of andere chemicaliën op
de wegen in uw omgeving worden
gebruikt, reinig dan de motorruimte ten
minste een keer iedere drie maanden.
Sproei of spetter nooit water op de
elektrische componenten in de
motorruimte, aangezien dit schade zou
kunnen veroorzaken.
Breng omliggende onderdelen,
kunststof onderdelen, enz. niet in
contact met zwavelzuur (accuvloeistof),
aangezien die zouden kunnen
scheuren, vlekken of verkleuren.
Mochten deze onderdelen er toch mee
in contact komen, veeg ze dan schoon
met een zachte doek, zeem, o.i.d. en
een oplossing van een neutraal
reinigingsmiddel in water en spoel de
aangetaste delen af met ruim water.
BELANGRIJK
199)Niet wassen met rollen en/of borstels
in autowasstraten. Was het voertuig
uitsluitend met de hand en gebruik
pH-neutrale reinigingsmiddelen; droog af
met een vochtige leren zeem. Schuur- en/of
polijstmiddelen mogen niet gebruikt worden
om het voertuig schoon te maken.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat hierin
bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig
onder bomen te parkeren; verwijder
plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als ze drogen, alleen verwijderd
kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden
worden omdat ze de karakteristieke
matheid van de lak kunnen aantasten.
Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de voorruit en
achterruit te reinigen; verdun dit met
minstens 50% water. Gebruik alleen
onverdunde ruitensproeiervloeistof wanneer
de buitentemperaturen dit vereisen.
200)Wees voorzichtig dat u tijdens het
wassen van de onderkant van het voertuig
of wiel, uw handen niet verwondt.
201)Als uw voertuig is voorzien van
ruitenwissers met regensensoren, zet dan
voordat u het voertuig wast, de
wisserschakelaar op "OFF" om de
regensensor uit te schakelen. Anders
zouden de wissers door het water op de
voorruit kunnen worden ingeschakeld en
kunnen beschadigen.
288
SERVICE EN ONDERHOUD
Page 291 of 332

202)Vermijd overmatig gebruik van
wasstraten, aangezien de borstels de lak
kunnen beschadigen, waardoor de lak zijn
glans kan verliezen. Krassen zijn beter
zichtbaar op voertuigen met een donkere
kleur.
203)Sproei of spetter nooit water op de
elektrische componenten in de
motorruimte. Dit zou nadelige gevolgen
kunnen hebben voor de stabiliteit van de
motor. Betracht uiterste zorg bij het wassen
van de onderkant van de carrosserie;
sproei geen water in de motorruimte.
204)Bepaalde soorten warmwaterreinigers
oefenen een hoge druk en warmte op het
voertuig uit. Hierdoor kunnen de harsdelen
van het voertuig vervormen en
beschadigen en kan de binnenkant van het
voertuig vollopen met water. Bewaar
daarom genoeg afstand, ongeveer 70 cm
of meer, tussen de carrosserie en de
spuitmond. Houd de spuitmond ook bij het
wassen rondom de portierruit op een
afstand van 70 cm of meer en in een rechte
hoek met het glasoppervlak.
205)Rijd na het wassen van het voertuig
langzaam met het voertuig en trap daarbij
zachtjes het rempedaal in om de remmen
te laten drogen. Natte remmen kunnen
leiden tot een verminderde remwerking.
Bovendien bestaat het risico dat de
remmen bevriezen of onbruikbaar worden
door roestvorming, waardoor het voertuig
niet meer verplaatst kan worden.206)Let bij gebruik van een automatische
wasstraat op de volgende zaken en
raadpleeg de gebruikershandleiding of een
medewerker van de autowasserette.
Niet-inachtneming van de volgende
procedures kan leiden tot schade aan uw
voertuig:1–debuitenspiegels zijn
ingeklapt. 2 – als uw voertuig is uitgerust
met de stijlantenne, kan deze worden
ingetrokken. Als uw voertuig is uitgerust
met de dakantenne, kan deze worden
verwijderd.3–dewisserarmen zijn op hun
plaats bevestigd met tape. 4 – als uw
voertuig is voorzien van ruitenwissers met
regensensoren, zet dan de
wisserschakelaar op "OFF" om de
regensensor uit te schakelen.
207)Waxproducten met schuurmiddelen
dienen niet gebruikt te worden.
208)Gebruik geen schuurborstel of andere
harde gereedschappen, aangezien ze het
kunststof deel van het oppervlak kunnen
beschadigen.
209)Breng geen kunststof delen in contact
met benzine, lichte olie, remvloeistoffen,
motorolie, vetten, verfverdunners,
zwavelzuur (accuvloeistof) waardoor de
kunststof delen kunnen scheuren, vlekken
of verkleuren. Mochten de kunststof
onderdelen er toch mee in contact komen,
veeg ze dan schoon met een zachte doek,
zeem, o.i.d. en een oplossing van een
neutraal reinigingsmiddel in water en spoel
de aangetaste delen af met water.
210)Gebruik geen borstel of ander hard
gereedschap op de wielen. Hierdoor
zouden de wielen kunnen krassen.211)Gebruik geen zure of basische
reinigingsmiddelen of reinigingsmiddelen
met schuurmiddelen. Hierdoor zou de
coating van de wielen kunnen afbladderen,
verkleuren of vlekken.
212)Spuit niet direct heet water met een
stoomreiniger of ander toestel op de
wielen.
213)Contact met zeewater of strooizout
kan corrosie veroorzaken. Spoel dergelijke
stoffen zo snel mogelijk af.
BELANGRIJK
6)Schoonmaakmiddelen verontreinigen het
milieu. Was het voertuig daarom op een
plaats waar het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
289
Page 292 of 332
BANDEN
383)
Bandenmaat TOT 3 PASSAGIERSMAX. BELASTING OF AANHANGWAGENS
TREKKEN
Voor Achter Voor Achter
205R16C 110/108R 8PR2,4 bar
(240 kPa)
{35 psi}2,4 bar
(240 kPa)
{35 psi}2,4 bar
(240 kPa)
{35 psi}4,5 bar
(450 kPa)
{65 psi}
245/70R16 111S RF2,0 bar
(200 kPa)
{29 psi}2,0 bar
(200 kPa)
{29 psi}2,0 bar
(200 kPa)
{29 psi}2,9 bar
(290 kPa)
{42 psi}
245/65R17 111S RF2,2 bar
(220 kPa)
{32 psi}2,2 bar
(220 kPa)
{32 psi}2,2 bar
(220 kPa)
{32 psi}2,9 bar
(290 kPa)
{42 psi}
Controleer de bandenspanning van alle banden als ze koud zijn; corrigeer een te lage of te hoge bandenspanning tot de
gespecificeerde waarde.
Controleer de banden, nadat de bandenspanning is gecorrigeerd, op schade of lekken. Doe altijd doppen op de ventielen.
290
SERVICE EN ONDERHOUD
Page 293 of 332

Bandentoestand
384) 385) 386)
214)
1. Locatie van de slijtage-indicator van
het loopvlak
2. Slijtage-indicator van het loopvlak
Controleer de banden op sneden,
scheuren en andere schade. Vervang
de banden als er diepe sneden of
scheuren in zitten. Controleer ook
iedere band op stukken metaal of grind.
Gebruik van versleten banden kan zeer
gevaarlijk zijn in verband met het
grotere risico op slippen of
aquaplanning. Volgens de
minimumvereisten voor gebruik dienen
de banden een profieldiepte van
minimaal 1,6 mm te hebben.
Minimaal 3 mm voor sneeuw (winter)
banden (voor markten, waar voorzien).
Naarmate de band slijt, worden
slijtage-indicatoren op het loopvlakzichtbaar, wat aangeeft dat de band
niet langer voldoet aan de
minimumvereisten voor gebruik. Als
deze slijtage-indicatoren op het
loopvlak verschijnen, moeten de
banden worden vervangen door
nieuwe.
Vervang bij voertuigen met
vierwielaandrijving alle banden, als één
band moet worden vervangen.
Banden en wielen vervangen
215) 216)
Banden wisselen
Bandenslijtage varieert afhankelijk van
de voertuigomstandigheden, het
wegdek en de individuele rijgewoonten.
Voor een gelijkmatige slijtage en een
langere levensduur van de band, raden
we aan de banden onmiddellijk te
wisselen als ongebruikelijke slijtage
wordt waargenomen, of als het verschil
tussen de voor- en achterbanden
duidelijk waarneembaar is.
Controleer de banden bij het wisselen
op ongelijke slijtage en schade.
Ongebruikelijke slijtage wordt meestal
veroorzaakt door een verkeerde
bandenspanning, wieluitlijning of
-balancering, of hard remmen.
Raadpleeg een erkend Fiat Servicepunt
om de oorzaak van onregelmatige
slijtage te bepalen.
387)
217) 218)
467AA0002549
468AHE100140
291
Page 294 of 332

Winterbanden
387)
219) 220)
Voor het rijden op sneeuw of ijs wordt
gebruik van winterbanden aanbevolen.
Monteer op alle vier de wielen
winterbanden van dezelfde maat en
met hetzelfde profiel om de rijstabiliteit
te behouden. Winterbanden die meer
dan 50% versleten zijn, zijn niet langer
geschikt voor gebruik als winterbanden.
De porfieldiepte moet minimaal 3 mm
zijn (voor markten / uitvoeringen, waar
aanwezig). Winterbanden die niet aan
de specificaties voldoen, mogen niet
gebruikt worden.
Opmerking De wetten en voorschriften
omtrent winterbanden (rijsnelheid,
vereist gebruik, type, enz.) variëren.
Achterhaal en volg de wetten en
voorschriften in de omgeving waar u
gaat rijden.Opmerking Als flensmoeren op uw
voertuig zijn gebruikt, vervang die dan
op stalen wielen door conische moeren.
Opmerking Voor markten /
uitvoeringen, waar aanwezig, geven de
identificatieletters op de winterbanden
de toegestane snelheden voor
M&S-banden aan:
QMS: max. 160 km/u
TMS: max. 190 km/uDe
desbetreffende maximumsnelheid dient
absoluut in acht te worden genomen en
er is een aanwijzingsscherm in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanwezig, in het geval dat de
maximumsnelheid van het voertuig,
aangegeven op het registratiecertificaat
van het voertuig, hoger is.
Sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen)
Als sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) gebruikt moeten
worden, zorg er dan voor dat deze
alleen om de aandrijfwielen (achter)
worden aangebracht, in
overeenstemming met de instructies
van de fabrikant.
Breng sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) op voertuigen met
4WD, waarbij de aandrijfkracht bij
voorkeur over de achterwielen is
verdeeld, om de achterwielen aan.
Gebruik alleen sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) bestemd voor
gebruik met de banden die op hetvoertuig zijn gemonteerd: gebruik van
de verkeerde maat of het verkeerde
type sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen), zou kunnen leiden
tot schade aan de carrosserie.
Neem voor het aanbrengen van
sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) contact op met het
Fiat Servicenetwerk. De max. dikte van
het sneeuwtractiesysteem
(sneeuwkettingen) is als volgt.
Banden-
maatWiel-
maatMax.
kettingdikte
[mm]
205R16C16x6 J
16x6 JJ
22
245/70R1616x7 J
16x7 JJ
245/65R17 17x7 1/2J
Rijd met sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) om de banden niet
sneller dan 50 km/u. Verwijder
onmiddellijk het sneeuwtractiesysteem
(sneeuwkettingen), zodra u wegen
bereikt die niet zijn ondergesneeuwd.
221) 222) 223) 224) 225) 226) 227) 228)
De wetten en voorschriften omtrent het
gebruik van sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) variëren. Volg altijd
de plaatselijke wetten en voorschriften.
In de meeste landen is het verboden
om met sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) op wegen te rijden
waar geen sneeuw op ligt.
469AA0002552
292
SERVICE EN ONDERHOUD
Page 295 of 332

BELANGRIJK
383)Door met versleten of beschadigde
banden, of een verkeerde bandenspanning
te rijden, kunt u de controle over het
voertuig verliezen of kunnen de banden
klappen, wat kan leiden tot een botsing of
ernstig of dodelijk letsel.
384)Onthoud dat de wegligging van het
voertuig in grote mate van een juiste
bandenspanning afhankelijk is.
385)Als de druk te laag is, wordt de band
te heet en kan ernstig beschadigen.
386)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
387)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
BELANGRIJK
214)Gebruik altijd banden van dezelfde
maat, hetzelfde type en hetzelfde merk,
zonder verschillen in slijtage. Gebruik van
banden van verschillende maten, types,
merken of mate van slijtage, verhoogt de
temperatuur van de tussenbakolie, wat zou
kunnen leiden tot schade aan het
aandrijfsysteem. Daarnaast wordt de
aandrijflijn teveel belast, waardoor olie kan
gaan lekken, componenten vast kunnen
lopen en andere ernstige storingen
veroorzaakt kunnen worden.215)Vermijd andere bandenmaten dan de
gespecificeerde maten en gecombineerd
gebruik van verschillende bandentypes,
aangezien dit van invloed is op de
rijveiligheid.
216)Zelfs als een wiel dezelfde velgmaat
en sprong heeft als het gespecificeerde
bandentype, kan de vorm ertoe leiden dat
het niet goed kan worden gemonteerd.
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk voordat
u wielen in uw bezit gebruikt.
217)Als de banden zijn voorzien van pijlen
(A) die de juiste draairichting aanduiden,
wissel dan de voor- en achterbanden aan
de linkerkant van het voertuig en de voor-
en achterbanden aan de rechterkant van
het voertuig afzonderlijk. Houd iedere band
aan de oorspronkelijke zijde van het
voertuig. Zorg er bij de montage van de
banden voor dat de pijlen in de richting
wijzen waarin de wielen draaien als het
voertuig vooruit beweegt. Banden waarvan
de pijlen de verkeerde kant op wijzen,
werken niet optimaal.
218)Vermijd gecombineerd gebruik van
verschillende bandentypes. Gebruik van
verschillende bandentypes is van invloed
op de prestaties en veiligheid van het
voertuig.
219)Als winterbanden met een lagere
snelheidscategorie dan die op het
kentekenbewijs is aangegeven worden
gebruikt, overschrijd dan niet de
maximumsnelheid die overeenkomt met de
snelheidscategorie van de gebruikte
banden.
220)Neem de maximaal toelaatbare
snelheid voor winterbanden en de wettelijke
maximumsnelheid in acht.221)Ga op een recht stuk weg langs de
kant staan, waar u gezien kunt worden als
u het sneeuwtractiesysteem
(sneeuwkettingen) aanbrengt.
222)Breng geen sneeuwtractiesysteem
(sneeuwkettingen) aan voordat u het nodig
hebt. Hierdoor slijten de banden en het
wegdek.
223)Stop na ongeveer 100-300 meter om
het sneeuwtractiesysteem opnieuw aan te
halen.
224)Rijd voorzichtig en niet sneller dan
50 km/h. Vergeet niet dat
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)
niet bedoeld zijn om ongevallen te
voorkomen.
225)Wees bij het aanbrengen van
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)
voorzichtig dat de velg of de carrosserie
niet beschadigt.
226)Aluminium velgen kunnen tijdens het
rijden beschadigen door gebruik van
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen).
Zorg er bij het aanbrengen van
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)
op aluminium wielen voor dat de
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)
of de bevestiging niet in contact komen met
het wiel.
227)Zorg er tijdens het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) voor dat handen en
andere lichaamsdelen geen letsel oplopen
door de scherpe randen van de
carrosserie.
228)Breng sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) alleen op banden aan en
haal ze zo ver mogelijk aan als de uiteinden
stevig bevestigd zijn.
293
Page 296 of 332
TECHNISCHE GEGEVENS
Alles dat u nuttig kunt vinden om te
begrijpen hoe uw voertuig is gemaakt
en hoe het werkt is in dit hoofdstuk
vermeld en wordt toegelicht met
gegevens, tabellen en grafieken. Voor
de liefhebbers en de monteurs, maar
ook gewoon voor degenen die elk detail
van hun voertuig willen kennen.ETIKETTEN OP HET VOERTUIG . .295
MOTORSPECIFICATIES........297
AFMETINGEN VOERTUIG.......299
VOERTUIGPRESTATIES........305
VOERTUIGGEWICHTEN........306
ELEKTRISCH SYSTEEM.......311
BANDEN EN WIELEN.........312
VULINHOUDEN.............313
VLOEISTOFFEN EN
SMEERMIDDELEN...........316
BRANDSTOFVERBRUIK /
2-EMISSIE..............319
294
CO