LUCHTROOSTERSLuchtroosters................... 61
ELEKTRISCHE RUITBEDIENINGBestuurdersschakelaars......... 77Passagiersschakelaars.......... 77
INSTRUMENTENPANEELBedieningspaneel en
boordinstrumenten................ 97
Multi-informatiedisplay........... 97Indicatie- en waarschuwings-
lampjes.......................... 106
VERWARMING/KLIMAATREGELINGBedieningspaneel............... 64
Verwarming / handmatige
airconditioning..................... 64
Automatische klimaatregeling.... 67
RIJMODUSSCHAKELAARWerking....................... 177
FRONTAIRBAGBestuurdersairbag............. 137Frontairbag passagierszijde..... 137
DASHBOARDKASTJEDashboardkastje................ 90
VERSNELLINGSPOOKHandgeschakelde
3
11
versnellingsbak................... 169Automatische versnellingsbak . . 171
STUURWIELVerstellen....................... 43Stuurslot........................ 43
SLEUTELS
1. Hoofdsleutel 2. Keyless
Entry-sleutel 3. Keyless
Operation-sleutel 4. Reservesleutel
1)
Opmerking De sleutel is een
elektronisch precisieonderdeel met een
ingebouwde signaalzender. Neem de
onderstaande informatie in acht om een
slechte werking te voorkomen.
Niet blootstellen aan direct zonlicht,
bijv. op het dashboard.
Niet demonteren of modificeren.
Niet overmatig buigen of blootstellen
aan te grote botskrachten.
Niet blootstellen aan water.
Uit de buurt van magnetische
sleutelhangers houden.
Uit de buurt van audiosystemen,
pc's, tv's en andere apparaten houden
die een magnetisch veld genereren.
Uit de buurt van apparaten houden
die sterke elektromagnetische golven
uitzenden, zoals mobiele telefoons,
draadloze apparaten en apparatuur met
een hoge frequentie (inclusief medische
apparatuur).
Niet reinigen met ultrasone
reinigingstoestellen of vergelijkbare
apparatuur.
Niet blootstellen aan hoge
temperaturen of vochtigheid.
Opmerking De motor is dusdanig
ontworpen dat die niet start als de
ID-code die in de computer van de
startonderbreker is geregistreerd niet
overeenkomt met de ID-code van de
sleutel. Raadpleeg het hoofdstuk
"Elektronische startonderbreker" voor
nadere informatie en sleutelgebruik.
LABEL MET
SLEUTELNUMMER
Het sleutelnummer is op het label
gedrukt, zoals weergegeven op de
afbeelding. Noteer het sleutelnummer
en bewaar de sleutel en het label met
het sleutelnummer op verschillende
plaatsen, zodat u een sleutel bij het Fiat
Servicenetwerk kunt bestellen, mocht
de sleutel kwijt raken.
ELEKTRONISCHE
STARTONDERBREKER
(indien aanwezig)
2)
De elektronische startonderbreker is
ontworpen om het risico op autodiefstal
aanmerkelijk te verkleinen. Het doel van
het systeem is om het voertuig te
immobiliseren als het onbevoegd wordt
gestart. Een startpoging is alleen geldig
als er een sleutel voor wordt gebruikt
die is "geregistreerd" in de
startonderbreker.
4AH3101213
5AA0109480
14
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Opmerking Als de Keyless
Operation-sleutel zich binnen het
werkingsbereik bevindt, kan zelfs
iemand die de sleutel niet bij zich
draagt, de portieren vergrendelen en
ontgrendelen door op de
vergrendel-/ontgrendelknop van het
bestuurdersportier of voorste
passagiersportier te drukken.
Werkingsbereik voor het starten
van de motor en het wijzigen van de
bedieningsmodus
Het werkingsbereik is het interieur van
het voertuig.
Opmerking Als de Keyless
Operation-sleutel zich in een kleine
houder bevindt, zoals het
dashboardkastje, op het
instrumentenpaneel, het opbergvak in
het portier of de bagageruimte, is het
wellicht niet mogelijk de motor te
starten en de bedieningsmodus te
wijzigen, zelfs niet als de sleutel zich
binnen het werkingsbereik bevindt.
Opmerking Als een Keyless
Operation-sleutel zich te dicht in de
buurt van het portier of de ruit van het
portier bevindt, is het wellicht niet
mogelijk de motor te starten of de
bedieningsmodus te wijzigen, zelfs niet
als de sleutel zich buiten het voertuig
bevindt.De Keyless Operation-functie
gebruiken
De portieren vergrendelen
Als u de Keyless Operation-sleutel bij u
draagt en de vergrendel-/
ontgrendelknop (A) van het
bestuurdersportier of voorste
passagiersportier binnen het
werkingsbereik indrukt, worden de
portieren vergrendeld.
De richtingaanwijzers knipperen één
keer en er wordt één geluidssignaal
afgegeven.
Raadpleeg ook "Vergrendeling en
ontgrendeling: portieren, centrale
portiervergrendeling".Portieren ontgrendelen
Als u de Keyless Operation-sleutel bij u
draagt en de vergrendel-/
ontgrendelknop (A) van het
bestuurdersportier of voorste
passagiersportier binnen het
werkingsbereik indrukt, worden alle
portieren ontgrendeld.
Als in dit geval de schakelaar van de
binnenverlichting ook in de middelste
stand staat, gaat de binnenverlichting
gedurende ongeveer 15 seconden
branden. De richtingaanwijzers
knipperen twee keer en de externe
zoemer gaat twee keer af.
Als binnen 30 seconden nadat de
vergrendel-/ontgrendelknop van het
bestuurdersportier of voorste
passagiersportier is ingedrukt, geen
portieren worden geopend, worden de
portieren automatisch opnieuw
vergrendeld.
Raadpleeg "Vergrendeling en
ontgrendeling: portieren, centrale
portiervergrendeling".
Opmerking Voor voertuigen uitgerust
met een spiegelschakelaar, worden de
buitenspiegels automatisch
in-/uitgeklapt als alle portieren met de
Keyless Operation-functie worden
vergrendeld/ontgrendeld. Raadpleeg
"Buitenspiegels".
17AHA105437
20
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
1. Om de uren in te stellen
2. Om de minuten in te stellen
3. Om de minuten op nul te zetten
Als de accukabels om een of andere
reden tijdens reparaties worden
ontkoppeld, stel dan de klok weer op
de goede tijd in als ze weer zijn
aangesloten.
OPBERGVAKKEN
33)
88)
1. Dashboardkastje
2. Zonnebrilhouder 3. Kastje in
vloerconsole 4. Tunnelconsolebakje
Dashboardkastje
Het dashboardkastje kan met de sleutel
worden vergrendeld en ontgrendeld.A — Vergrendelen
B — Ontgrendelen
C — Openen; druk de knop in
Opmerking Als de lampen branden
met de lampschakelaar in de stand
,, of "AUTO" (voertuigen met
automatische lampbediening), brandt
het lampje in het dashboardkastje,
raadpleeg "Combinatieschakelaar
koplampen en dimlicht".
Tunnelconsolebakje
Het tunnelconsolebakje is op het
gedeelte van de vloerconsole
aangebracht.
Type 1Type 2
Opmerking Het tunnelconsolebakje is
uitneembaar en kan dus ook als
opbergvak worden gebruikt.
157AHA105974
158AHA106160159AHA105365
160AHA101686
88
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Probeer het kinderzitje, voordat u het
koopt, eerst op de stoel te installeren,
om te controleren dat het goed past. In
verband met de locatie van de
sluitingen van de veiligheidsgordels en
de vorm van de stoelkussens, zou het
moeilijk kunnen zijn de kinderzitjes van
bepaalde fabrikanten stevig te
installeren. Als het kinderzitje op de
stoel gemakkelijk voorwaarts,
achterwaarts of opzij kan worden
getrokken, nadat de veiligheidsgordel is
bevestigd, kies dan een kinderzitje van
een andere fabrikant.
151) 152) 153)
Oudere kinderen
Kinderen die uit het kinderzitje zijn
gegroeid, dienen op de achterbank te
zitten en een combinatie van een heup-
en schoudergordel te gebruiken. Het
heupgedeelte van de gordel moet
stevig zitten en laag over de onderbuik
worden geplaatst, zodat het net onder
de bovenkant van het heupbeen zit.
Anders zou de gordel tijdens een
ongeval in de onderbuik van het kind
kunnen drukken en letsel kunnen
veroorzaken.
BELANGRIJK
133)De instructies voor de montage, de
demontage en de plaatsing moeten in elk
geval worden nageleefd. De fabrikant is
verplicht deze instructies bij het kinderzitje
te leveren.
134)Fiat adviseert het kinderzitje te
monteren volgens de aanwijzingen, die
bijgesloten moeten zijn.
135)Plaats een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje nooit op de
passagiersstoel als de zijairbag aan
passagierszijde is ingeschakeld. Bij een
ongeval, hoe klein ook, kan de airbag
ernstig letsel en zelfs de dood van het kind
tot gevolg hebben. Het is raadzaam
kinderen altijd in kinderzitjes op de
achterbank te vervoeren: bij een ongeval
biedt de achterbank de meeste
bescherming. Als een kind op de voorstoel
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje vervoerd moet worden, schakel
dan de passagierszijairbags (front- en
zijairbags ter bescherming van
borst/bekken, bij bepaalde versies/
markten, waar voorzien) uit met behulp van
het setup-menu. Het is belangrijk de
speciale led op knop op het
instrumentenpaneel te controleren om er
zeker van te zijn dat ze echt uitgeschakeld
zijn. Bovendien moet de passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn geschoven
om te voorkomen dat het kinderzitje
eventueel in aanraking komt met het
dashboard.
136)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaand voertuig.137)Vervoer kinderen, indien mogelijk, op
de achterbank. Uit ongevallenstatistieken
blijkt dat kinderen van alle lengtes en
leeftijden veiliger zijn als ze naar behoren
vastzitten op de achterbank, in plaats van
op de voorstoel (anderhalve en dubbele
cabine).
138)Kinderen in uw armen houden is geen
vervanging voor een veiligheidssysteem.
Als geen geschikt veiligheidssysteem wordt
gebruikt, kan uw kind ernstig of dodelijk
letsel oplopen.
139)Ieder kinderzitje of veiligheidssysteem
mag maar door één kind gebruikt worden.
140)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen
en kan het kind zelfs dodelijk gewond
raken. Houd u, bij het monteren van
kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen,
strikt aan de aanwijzingen van de Fabrikant.
141)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet
worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
"Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag").
142)Zeer gevaarlijk! Gebruik NOOIT een
kinderzitje dat achterstevoren geplaatst
moet worden, op een voorstoel met een
GEACTIVEERDE FRONTAIRBAG; hierdoor
kan het KIND ERNSTIG of DODELIJK
LETSEL oplopen.
124
VEILIGHEID
Indicatielampje frontairbag aan
passagierszijde (anderhalve cabine
en dubbele cabine)
Het indicatielampje van de frontairbag
aan passagierszijde zit op het
instrumentenpaneel.Meestal gaat het indicatielampje
branden, als de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet en gaat het na een paar
seconden weer uit.
Als de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde wordt
uitgeschakeld, blijft het indicatielampje
"OFF" branden om aan te tonen dat de
frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld. Als de aan-/
uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde wordt ingeschakeld,
gaat het indicatielampje "OFF" uit en
gaat het indicatielampje "ON"
gedurende ongeveer 1 minuut branden
om aan te tonen dat de frontairbag aan
passagierszijde is ingeschakeld.
171)
Een airbag uitschakelen
(anderhalve cabine en dubbele
cabine)
172)
Volg de volgende stappen om een
airbag uit te schakelen:
1. Steek de sleutel in de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag
aan passagierszijde en draai de sleutel
naar de stand "OFF". 2. Neem de
sleutel uit de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde. 3.Draai de contactschakelaar naar de
stand "ON" of zet de bedieningsmodus
op "ON". Het indicatielampje "OFF" van
de frontairbag aan passagierszijde blijft
branden.
De frontairbag aan passagierszijde is nu
uitgeschakeld en kan niet opengaan
totdat die weer wordt ingeschakeld.
Frontairbags bestuurderszijde en
passagierszijde
De bestuurdersairbag bevindt zich
onder het gevoerde kussen in het
midden van het stuurwiel. De
frontairbag aan passagierszijde bevindt
zich in het instrumentenpaneel, boven
het dashboardkastje.
De bestuurdersairbag (indien aanwezig)
wordt met twee verschillende
snelheden opgeblazen, naargelang de
ernst van de botsing.
222AHA106245
223AHA106258
224AHA109190
139
BELANGRIJK
157)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voor- en achterstoelen
niet met extra hoezen.
158)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.). Dit kan ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
159)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
160)Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in een
automatisch autowasstraat).
161)De frontairbag heeft een hogere
activeringsdrempel dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.
162)Airbags worden met een extreem
hoge snelheid opgeblazen. In bepaalde
situaties kan contact met een opengaande
airbag leiden tot schaafwonden,
bloeduitstortingen, lichte snijwonden en
dergelijke.163)HET IS HEEL BELANGRIJK DAT U
FATSOENLIJK IN UW STOEL ZIT. Een
bestuurder of voorpassagier die te dichtbij
het stuurwiel of het instrumentenpaneel zit
op het moment dat de airbag opengaat,
kan ernstig of dodelijk letsel oplopen.
Airbags worden zeer snel en met veel
kracht opgeblazen. De bestuurder en
voorpassagier zouden ernstig of dodelijk
letsel op kunnen lopen, als ze niet
fatsoenlijk zitten of vastzitten op het
moment dat de airbag wordt opgeblazen,
omdat de airbags dan geen adequate
bescherming bieden.
164)Ga niet op de rand van uw stoel zitten
of met uw onderbenen te dichtbij het
instrumentenpaneel, en houd uw hoofd of
borst niet te dichtbij het stuurwiel of het
instrumentenpaneel. Leg uw voeten of
benen niet op of tegen het
instrumentenpaneel.
165)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.
166)Plaats baby's en kleine kinderen altijd
op de achterbank en zet ze goed vast in
een geschikt kinderzitje. De achterbank is
de veiligste plek voor baby's en kinderen.
167)Baby's en kleine kinderen mogen
nooit los worden vervoerd, tegen het
instrumentenpaneel staan of in uw armen
of op schoot worden gehouden. Hierdoor
zouden ze in geval van een botsing, en
zelfs als de airbag wordt opgeblazen,
ernstig of dodelijk letsel kunnen oplopen.
Ze moeten altijd fatsoenlijk in een geschikt
kinderzitje zitten. Zie het gedeelte
"Kinderzitje" van dit Instructieboek.168)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
169)Oudere kinderen moeten ook
fatsoenlijk en indien nodig op een verhoger
zitten en de veiligheidsgordel naar behoren
dragen.
170)Zeer gevaarlijk! Gebruik NOOIT een
kinderzitje dat achterstevoren geplaatst
moet worden, op een voorstoel met een
GEACTIVEERDE FRONTAIRBAG; hierdoor
kan het KIND ERNSTIG of DODELIJK
LETSEL oplopen.
171)Breng geen accessoires aan
waardoor het indicatielampje niet goed te
zien is, en dek het indicatielampje niet af
met een sticker. Hierdoor zou u de status
van het passagiersairbagsysteem niet
kunnen controleren.
145
172)Draai altijd de contactschakelaar naar
de stand "LOCK" of zet de
bedieningsmodus op "OFF", voordat de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde wordt bediend, om het
risico op ernstig of dodelijk letsel te
verkleinen. Als u dit niet doet, zou dit
nadelige gevolgen voor de werking van de
airbag kunnen hebben; wacht ten minste
60 seconden nadat u de contactschakelaar
in de stand "LOCK" of de
bedieningsmodus op "OFF" hebt gezet,
voordat u de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde bedient.
Het SRS-airbagsysteem is ontworpen om
genoeg spanning vast te houden om de
airbag op te blazen; neem na bediening
van de de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde altijd de
sleutel uit de schakelaar. Als u dit niet doet,
zou dit kunnen leiden tot een onjuiste stand
van de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde; schakel de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde alleen UIT als een
kinderzitje op de voorste passagiersstoel is
aangebracht; installeer geen kinderzitje op
de voorste passagiersstoel, als het
indicatielampje "OFF" niet gaat branden,
terwijl de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld. We raden u aan het
systeem te laten nakijken bij een Fiat
Servicepunt; laat niemand op de voorste
passagiersstoel zitten als het
indicatielampje "OFF" blijft branden, terwijl
de aan-/uitschakelaar van de frontairbag
aan passagierszijde AAN is gezet. We
raden u aan het systeem te laten nakijken
bij een Fiat Servicepunt.173)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag en op de stoelen aan.
Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele
telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct
openen van de passagiersairbag kunnen
hinderen en tevens de inzittenden ernstig
kunnen verwonden.
174)Plaats niets op of bevestig niets aan
het instrumentenpaneel boven het
dashboardkastje. Als de airbag wordt
opgeblazen zou dit een inzittende kunnen
raken en verwonden.
175)Bevestig geen accessoires aan of zet
geen accessoires voor de voorruit. Deze
objecten zouden het opblazen van de
airbag kunnen verhinderen of inzittenden
kunnen verwonden als de airbag wordt
opgeblazen.
176)Bevestig geen extra sleutels of
accessoires (harde, puntige of zware
voorwerpen) aan de contactsleutel.
Dergelijke voorwerpen zouden het
opblazen van de knie-airbag aan
bestuurderszijde kunnen verhinderen of
weg kunnen vliegen en ernstig letsel
kunnen veroorzaken als de airbag wordt
opgeblazen.
177)Bevestig geen accessoires aan de
onderkant van het instrumentenpaneel aan
bestuurderszijde. Dergelijke voorwerpen
zouden het opblazen van de knie-airbag
aan bestuurderszijde kunnen verhinderen
of weg kunnen vliegen en ernstig letsel
kunnen veroorzaken als de airbag wordt
opgeblazen.178)Plaats geen pakketten, huisdieren of
andere voorwerpen tussen de airbags en
de bestuurder of de voorpassagier. Dit zou
van invloed kunnen zijn op de werking van
de airbag of letsel kunnen veroorzaken als
de airbag wordt opgeblazen.
179)Direct na het opblazen van de airbag,
zijn verschillende componenten van het
airbagsysteem heet. Raak deze
componenten niet aan. Er bestaat een
risico op brandwonden.
180)Het airbagsysteem is ontworpen om
één keer te werken. Als de airbags
eenmaal opgeblazen zijn geweest, werken
ze niet meer. Ze moeten dan naar behoren
worden vervangen en we raden u aan het
volledige airbagsysteem bij een Fiat
Servicepunt te laten nakijken.
181)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
182)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten of
in het gebied van de Hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
183)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd
gedragen moeten worden.
146
VEILIGHEID