Page 250 of 332

SMELTZEKERINGEN
Smeltzekeringen smelten om brand te
voorkomen als bepaalde elektrische
systemen met teveel stroom worden
belast. We raden aan het voertuig bij
gesmolten smeltzekeringen te laten
nakijken. Raadpleeg voor meer
informatie over de smeltzekeringen
"Tabel met de locatie van de zekeringen
in het interieur" en "Tabel met de locatie
van de zekeringen in de motorruimte".
327)
BELANGRIJK
327)Smeltzekeringen mogen niet worden
vervangen door andere inrichtingen. De
installatie van verkeerde smeltzekeringen
kan op ieder willekeurig moment leiden tot
brand in het voertuig, vernietiging van
eigendommen en ernstig of dodelijk letsel.
ZEKERINGEN
Locatie zekeringenkastje
Om schade aan het elektrische
systeem door kortsluiting of
overbelasting te voorkomen, is ieder
afzonderlijk circuit voorzien van een
zekering. Er zitten zekeringenkastjes in
het interieur en in de motorruimte.
Interieur (voertuigen met linkse
besturing)
De zekeringenkastjes in het interieur
bevinden zich achter het
zekeringendeksel tegenover de
bestuurdersstoel, op de plaats die
wordt weergegeven in de afbeelding.
Trek het zekeringendeksel open om het
te verwijderen.
Interieur (voertuigen met rechtse
besturing)
Het zekeringenkastje in het interieur
bevindt zich achter het
dashboardkastje, op de plaats die
wordt weergegeven in de afbeelding.1. Open het dashboardkastje.
2. Druk de zijkant van het
dashboardkastje in, haak de linker- en
rechterhaken (A) los en breng het
dashboardkastje omlaag.
3. Verwijder de bevestiging (B) van het
dashboardkastje en verwijder
vervolgens het dashboardkastje.
409AHA102612
410AHA102713
411AHA102739
248
NOODGEVALLEN
Page 251 of 332
Motorruimte
Het zekeringenkastje in de motorruimte
bevindt zich op de plaats die wordt
weergegeven in de afbeelding.
A — Duw tegen de lip.
B — Verwijder de afdekking.Belastingscapaciteit zekeringen
De capaciteit van de zekeringen en de
namen van de elektrische systemen die
door de zekeringen worden
beschermd, zijn aan de binnenkant van
het zekeringendeksel (voertuigen met
linkse besturing), de achterkant van het
dashboardkastje (voertuigen met
rechtse besturing) en in het deksel van
het zekeringenkastje (in de motorruimte)
aangegeven.
Opmerking In het zekeringenkastje in
de motorruimte zitten
reservezekeringen. Gebruik voor
vervanging altijd een zekering met
dezelfde capaciteit.
412AHA102742
413AHA102726
249
Page 259 of 332

4. Mistlampen voorzijde: 19 W (H16)
5. Richtingaanwijzers zijkant (op
spatbord) *1, *2: 5W
6. Richtingaanwijzers zijkant (op
buitenspiegels) *1
*1: indien aanwezig.
*2: Laat de lampen vervangen bij een
Fiat Servicepunt.
Codes tussen aanhalingstekens duiden
het lamptype aan.
Opmerking Het is niet mogelijk alleen
de lamp van de richtingaanwijzers aan
de zijkant (op het spatbord) te repareren
of vervangen. Raadpleeg het Fiat
Servicenetwerk als de lampen moeten
worden gerepareerd of vervangen.Achter
1. Derde remlicht
2. Achter- en remlichten: 21/5 W
(P21/5W)
3. Richtingaanwijzers achter: 21 W
(PY21W)
4. Mistachterlicht (bestuurderszijde):
21W (P21W) Achteruitrijlichten: 21 W
(P21W)
5. Kentekenverlichting: 5 W (W5W)Codes tussen aanhalingstekens duiden
het lamptype aan.
Voor de volgende lampen worden leds
in plaats van gloeilampen gebruikt.
Neem voor reparatie of vervanging
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Richtingaanwijzers zijkant (op
buitenspiegels)
Positielichten (Voertuigen met
HID-koplampen)
Dagrijlichten (Voertuigen met
HID-koplampen)
Derde remlicht
Binnen
1. Binnenverlichting achter: 8 W
2. Binnenverlichting en kaartleeslampjes
vóór*: 7,5 W
3. Dashboardkastverlichting: 1,4 W
421AH4100040
422AHA106522
257
Page 266 of 332

omgekeerde volgorde om de lamp te
monteren.
Opmerking Breng voor de montage
van de lens de twee lippen aan de ene
kant van de lens aan in de gaten aan de
voertuigkant, voordat de twee lippen
aan de andere kant van de lens in de
gaten aan de voertuigkant worden
aangebracht.
Dashboardkastverlichting
Laat de lamp van de
dashboardkastverlichting vervangen bij
een Fiat Servicepunt.
BELANGRIJK
334)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk; als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.335)Lampen zijn zeer heet als ze net zijn
uitgezet. Wacht voor het vervangen van
een lamp totdat de lamp voldoende is
afgekoeld, voordat u hem aanraakt. Anders
zou u zich kunnen branden.
336)Ga voorzichtig met halogeenlampen
om. Het gas in halogeenlampen staat
onder druk, dus als u de lamp laat vallen of
krast, kan de lamp breken.
337)Houd een halogeenlamp nooit met
blote handen, vuile handschoenen, enz.
vast. Door het vet van uw handen zou de
lamp de volgende keer dat de koplampen
worden gebruikt, kunnen breken. Als het
glasoppervlak vuil is, moet het worden
gereinigd met alcohol, verfverdunner, enz.
en weer worden teruggezet nadat het
grondig is gedroogd.
338)Raadpleeg altijd een specialist
voordat u de lampen van HID-koplampen
repareert of vervangt. Het stroomcircuit, de
lampen en de elektroden genereren
namelijk een hoge spanning waarvan u een
elektrische schok zou kunnen krijgen.
339)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
340)Vervang lampen alleen wanneer de
motor uit is. Controleer ook of de motor
koud is, om het risico op brandwonden te
voorkomen.
341)Installeer geen in de handel
verkrijgbare LED-type lampen. In de handel
verkrijgbare LED-type lampen kunnen de
werking van het voertuig negatief
beïnvloeden, zoals het niet correct werken
van de lampen of andere apparaten van
het voertuig.
453AHZ101043
264
NOODGEVALLEN
Page 269 of 332
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
DIESELMOTOREN 4N15
Mijl x 100012 24 36 48 60 72 84 96 108 120
Kilometer x 1000 of20 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Banden op conditie/slijtage controleren en
eventueel op spanning brengen●●●●●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
bagageruimte, interieur, dashboardkastje,
lampjes instrumentenpaneel, enz.)
controleren
●●●●●●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel
bijvullen (1)●●●●●●●●●●
Laadtoestand accu controleren●●●●●●●●●●
Motorkoelvloeistof verversen●
Klepspeling verstellen (als dit niet
hydraulisch gebeurt)●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
267