INDICATIE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
1. Indicatielampje mistkoplampen* 2. Indicatielampjes richtingaanwijzers/alarmknipperlichten 3. Indicatielampje grootlicht
4. Indicatielampje Start&Stop* 5. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (LDW) stand-by waarschuwingslampje (groen)* —
Rijstrookwaarschuwing (LDW) lamp (geel)* 6. Indicatielampje positielichten* 7. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (LDW)
AAN* 8. Indicatielampje mistachterlichten* 9. Indicatielampje cruise control* 10. Waarschuwingslampje dieselroetfilter (DPF)*
11. Indicatielampje dieselvoorverwarming 12. Waarschuwingslampje lading 13. Waarschuwingslampje motor controleren
14. Indicatielampje brandstoffilter 15. Waarschuwingslampje vloeistoftemperatuur automatische versnellingsbak (voertuigen
met automatische versnellingsbak). 16. Waarschuwingslampje oliedruk 17. Indicatielampje Start&Stop OFF*
18. Waarschuwingslampje peil ruitensproeiervloeistof* 19. Multi-informatiedisplay 20. Raadpleeg voor nadere informatie
"Activering waarschuwingen" (indien aanwezig) 21. Raadpleeg voor nadere informatie "Activering waarschuwingen" (indien
aanwezig) 22. Waarschuwingslampje portier open 23. Herinnering/waarschuwingslampje veiligheidsgordel
24. Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem (ABS) 25. Indicatielampje Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
26. Indicatielampje Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) UIT 27. Waarschuwingslampje aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
28. Waarschuwingslampje rem 29. Indicatielampje achterste differentieelslot* 30. Indicatielampjes 2WD-/4WD-besturing*
194AH1100948
106
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.ZUINIG RIJDEN.............155
RIJDEN, ALCOHOL EN DRUGS . . .156
VEILIGE RIJTECHNIEKEN.......156
AANBEVELINGEN VOOR HET
INRIJDEN.................157
PARKEERREM..............159
PARKEREN................160
DE MOTOR STARTEN EN
AFZETTEN................161
WERKING VAN DE
TURBOCOMPRESSOR........165
START&STOP-SYSTEEM.......165
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........169
SPORTMODUS AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK MET
5 VERSNELLINGEN..........171
EASY SELECT 4WD..........177
SUPER SELECT 4WD II........183
ACHTERSTE
DIFFERENTIEELSLOT.........190
WERKING VAN DE
VIERWIELAANDRIJVING.......193
WAARSCHUWINGEN VOOR GEBRUIK
VAN VOERTUIGEN MET
VIERWIELAANDRIJVING.......197
REMSYSTEEM..............198
CRUISE CONTROL...........199
SNELHEIDSBEGRENZER.......205
RIJSTROOKWAARSCHUWING . . .211ACHTERUITKIJKCAMERA......215
154
STARTEN EN RIJDEN
Schakelen van NaarProcedure
Voertuigen met handgeschakelde
versnellingsbakVoertuigen met automatische versnellingsbak
2H 4HDe rijmodusschakelaar kan zowel worden bediend
als het voertuig in beweging is als wanneer het
stilstaat. Schakel de versnellingspook naar "N"
(vrijstand), voordat de rijmodusschakelaar wordt
gebruikt, als het voertuig niet in beweging is. Laat
het gaspedaal los, voordat u de
rijmodusschakelaar bedient, als het voertuig in
beweging is, maar alleen als niet hoeft te worden
gestuurd.De rijmodusschakelaar kan zowel worden bediend
als het voertuig in beweging is als wanneer het
stilstaat. Schakel de versnellingspook naar "N"
(vrijstand), voordat de rijmodusschakelaar wordt
gebruikt, als het voertuig niet in beweging is.
Schakel de versnellingspook naar de stand "D"
(vooruit) en laat het gaspedaal los, voordat u de
rijmodusschakelaar bedient, als het voertuig in
beweging is, maar alleen als niet hoeft te worden
gestuurd. 4H 2H
4H 4LZet het voertuig stil, trap het koppelingspedaal
volledig in en bedien de rijmodusschakelaar. Houd
het koppelingspedaal ingetrapt zolang het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-besturing blijft
knipperen.Zet het voertuig stil, schakel de versnellingspook
naar "N" (vrijstand), en bedien de
rijmodusschakelaar. Als de handeling wordt
verricht, terwijl de versnellingspook in een andere
stand dan "N" (vrijstand) staat, maken de
versnellingen lawaai en kan mogelijk niet naar de
juiste versnelling worden geschakeld. 4L 4H
De rijmodusschakelaar dient alleen tussen "2H" "4H" te worden overgeschakeld bij snelheden lager dan 100 km/u.
Probeer tijdens het rijden nooit van "4H" naar "4L" te schakelen.
Als bij koud weer wordt overgeschakeld van "2H" naar "4H", terwijl het voertuig in beweging is, zou de tussenbak enig lawaai
kunnen maken. Probeer bij koud weer over te schakelen terwijl het voertuig stilstaat.
Als tussen "4H" en "4L" wordt overgeschakeld, zou de tussenbak enig lawaai kunnen maken.
Als de rijmodusschakelaar wordt overgeschakeld tussen 2H 4H, terwijl het voertuig stilstaat, knippert het indicatielampje van
de 2WD-/4WD-besturing zolang de selectie wordt verricht. Rijd langzaam en normaal nadat u hebt bevestigd dat het lampje is
gaan branden. Raadpleeg "Indicatielampje 2WD-/4WD-besturing en indicatielampje lage gearing".
Als de rijmodusschakelaar tussen "2H" "4H" wordt overgeschakeld, terwijl de cruisecontrol is ingeschakeld, zou de
tussenbak enig lawaai kunnen maken.
179
Schakelen van Naar Procedure voor voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak
2H 4HDe rijmodusschakelaar kan zowel worden bediend als het voertuig in beweging is als
wanneer het stilstaat. Schakel de versnellingspook naar "N" (vrijstand), voordat de
rijmodusschakelaar wordt gebruikt, als het voertuig niet in beweging is. Laat het
gaspedaal los, voordat u de rijmodusschakelaar bedient, als het voertuig in
beweging is, maar alleen als niet hoeft te worden gestuurd. 4H 2H of 4HLc
4HLc 4H
4HLc 4LLcZet het voertuig stil, trap het koppelingspedaal volledig in en bedien de
rijmodusschakelaar. Houd het koppelingspedaal ingetrapt zolang het indicatielampje
van de 2WD-/4WD-besturing blijft knipperen. 4LLc 4HLc
Schakelen van Naar Procedure voor voertuigen met automatische versnellingsbak
2H 4HDe rijmodusschakelaar kan zowel worden bediend als het voertuig in beweging is als
wanneer het stilstaat. Schakel de versnellingspook naar "N" (vrijstand), voordat de
rijmodusschakelaar wordt gebruikt, als het voertuig niet in beweging is. Schakel de
versnellingspook naar de stand "D" (vooruit) en laat het gaspedaal los, voordat u de
rijmodusschakelaar bedient, als het voertuig in beweging is, maar alleen als niet
hoeft te worden gestuurd. 4H 2H of 4HLc
4HLc 4H
4HLc 4LLcZet het voertuig stil, schakel de versnellingspook naar "N" (vrijstand), en bedien de
rijmodusschakelaar. Als de handeling wordt verricht, terwijl de versnellingspook in
een andere stand dan "N" (vrijstand) staat, maken de versnellingen lawaai en kan
mogelijk niet naar de juiste versnelling worden geschakeld. 4LLc 4HLc
De rijmodusschakelaar dient alleen tussen "2H", "4H" en "4HLc" te worden overgeschakeld bij snelheden lager dan 100 km/u.
Probeer tijdens het rijden nooit van "4HLc" naar "4LLc" te schakelen.
Als bij koud weer wordt overgeschakeld tussen "2H", "4H" en "4HLc", terwijl het voertuig in beweging is, zou de tussenbak
enig lawaai kunnen maken. Probeer bij koud weer over te schakelen terwijl het voertuig stilstaat.
Als tussen "4LLc" en "4HLc" wordt overgeschakeld, zou de tussenbak enig lawaai kunnen maken.
Als de rijmodusschakelaar tussen "2H", "4H" en "4HLc" wordt overgeschakeld, terwijl het voertuig stilstaat, knippert het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-besturing zolang de selectie wordt verricht. Rijd langzaam en normaal nadat u hebt
bevestigd dat het lampje is gaan branden. (Raadpleeg "Indicatielampje 2WD-/4WD-besturing en indicatielampje lage gearing").
Als de rijmodusschakelaar tussen "2H", "4H" en "4HLc" wordt overgeschakeld, terwijl de CRUISE CONTROL is ingeschakeld,
zou de tussenbak enig lawaai kunnen maken.
185
BELANGRIJK
148)Vermijd gewoonten waardoor zwaar
moet worden geremd en "gebruik" de
remmen nooit door uw voet tijdens het
rijden op het rempedaal te laten rusten.
Hierdoor kunnen de remmen oververhit
raken en afslijten.
BELANGRIJK
233)Zet de motor niet af terwijl het
voertuig in beweging is. Als u de motor
tijdens het rijden afzet, stopt de
rembekrachtiging met werken en werken
de remmen minder goed.
234)Laat uw voertuig onmiddellijk nakijken,
als de rembekrachtiging niet werkt of het
hydraulische remsysteem niet meer naar
behoren werkt.
235)Laat nooit voorwerpen in de buurt van
het rempedaal liggen en laat de vloermat er
nooit onder glijden; hierdoor kan het
rempedaal mogelijk geen volledige slag
maken, wat nodig is in noodgevallen. Zorg
ervoor dat het pedaal te allen tijde
onverhinderd kan worden bediend. Zorg
ervoor dat de vloermat goed op zijn plaats
blijft liggen.
236)Rijden met versleten remblokken
maakt remmen moeilijker en kan
ongevallen veroorzaken.
CRUISE CONTROL
(indien aanwezig)
CRUISE CONTROL is een automatisch
snelheidsregelsysteem dat een
instelsnelheid aanhoudt. Het kan
worden ingeschakeld vanaf ca.
40 km/u.
237) 238)
149) 150) 151)
Opmerking De CRUISE CONTROL kan
de snelheid heuvelopwaarts of
-afwaarts mogelijk niet aanhouden. Bij
steile hellingen omhoog zou uw
snelheid af kunnen nemen. Trap het
gaspedaal in, als u de instelsnelheid wilt
behouden. Bij steile hellingen omlaag
zou uw snelheid toe kunnen nemen tot
boven de instelsnelheid. Gebruik het
rempedaal om uw snelheid te regelen.
Hierdoor wordt de instelsnelheid
uitgeschakeld.Cruisecontrolschakelaars
Type 1
Type 2
288AA0110608
289AHA108425
199
A — Aan-/uitschakelaar CRUISE
CONTROL
Om de CRUISE CONTROL aan en uit
te zetten.
B — Schakelaar - SET
Om de instelsnelheid te verlagen en om
de gewenste snelheid in te stellen.
C — Schakelaar RES +
Om de instelsnelheid te verhogen en
om de oorspronkelijke snelheid te
herstellen.
D — CANCEL-schakelaar
Om de ingestelde rijsnelheid uit te
schakelen.
Opmerking Druk voor de bediening van
de CRUISE CONTROL goed op de
cruise control schakelaars. De
ingestelde rijsnelheid kan automatisch
worden uitgeschakeld als twee of meer
cruise controlschakelaars tegelijkertijd
worden ingedrukt.
Inschakelen
1. Druk met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" op de
aan-/uitschakelaar (A) van de CRUISE
CONTROL om de CRUISE CONTROL
aan te zetten. Het indicatielampje op
het metercluster gaat branden.Type 1
Type 22. Geef gas of neem gas terug tot de
gewenste snelheid en druk de
schakelaar SET - (B) in tot het
indicatielampje gaat branden Het
voertuig behoudt de gewenste
snelheid.
Type 1
290AA0110611
291AHA114055
292AHA112846
293AA0110624
200
STARTEN EN RIJDEN
De instelsnelheid verlagen
Er zijn twee manieren om de
instelsnelheid te verlagen.
Schakelaar SET -
Druk op de schakelaar SET - (B) en
houd hem ingedrukt terwijl u op de
instelsnelheid rijdt; uw snelheid zal
geleidelijk afnemen. Laat de schakelaar
los zodra u de gewenste snelheid hebt
bereikt. Uw nieuwe rijsnelheid is nu
ingesteld.
Type 1Type 2
Druk minder dan ca. 1 seconde op de
schakelaar SET - (B) en laat hem los,
om uw snelheid in kleine stappen te
verlagen. Iedere keer dat u de
schakelaar SET - (B) indrukt, neemt uw
voertuigsnelheid met ongeveer
1,6 km/u af.
Rempedaal
Gebruik het rempedaal terwijl u op de
instelsnelheid rijdt, om de CRUISE
CONTROL uit te schakelen en druk
vervolgens op de schakelaar SET - (B)
en laat de schakelaar gelijk weer los om
een nieuwe gewenste rijsnelheid in te
stellen.Type 1
Type 2
De snelheid tijdelijk verhogen
Trap het gaspedaal in zoals u dat
normaal zou doen. Zodra u het pedaal
loslaat, keert het voertuig terug naar de
instelsnelheid.
299AA0110624
300AHA108441301AA0110653
302AHA108483
202
STARTEN EN RIJDEN
De snelheid tijdelijk verlagen
Trap het rempedaal in om de snelheid
te verlagen. Druk op de schakelaar RES
+ (C), om de vorige instelsnelheid te
hervatten. Raadpleeg "De instelsnelheid
hervatten".
Type 1Type 2
Uitschakelen
De ingestelde rijsnelheid kan als volgt
worden uitgeschakeld:
Druk op de aan-/uitschakelaar van
de CRUISE CONTROL (A) (de Cruise
control wordt uitgeschakeld).
Druk op de schakelaar CANCEL (D).
Trap het rempedaal in.
Type 1Type 2
De ingestelde rijsnelheid wordt als volgt
automatisch uitgeschakeld.
Als het koppelingspedaal wordt
ingetrapt (op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak).
Als de snelheid daalt tot ongeveer
15 km/u of meer onder de
instelsnelheid, als bijv. heuvelopwaarts
wordt gereden, enz.
Als de snelheid daalt tot ongeveer
40 km/u of minder.
Als de Electronic Stability Control
(ESC) in werking treedt (indien zo
uitgerust). Raadpleeg "Elektronische
stabiliteitsregeling (ESC)".
239)
De ingestelde rijsnelheid kan worden
gedeactiveerd als het motortoerental
oploopt en de rode zone van de
toerenteller nadert (het roodkleurige
gedeelte van de toerenteller).
303AA0001395
304AA0110666
305AHA108496
306AA0110679
307AHA108438
203