Page 201 of 468

199
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wegrijden
F Trap het rempedaal in en selecteer de stand P of N .
F
S
tart de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor waarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
F
T
rap bij draaiende motor het rempedaal in.
F
S
electeer de stand R , D of M, Als de parkeerrem niet automatisch
wordt vrijgezet, controleer dan of de
voorportieren correct zijn gesloten.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R
,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatisch schakelprogramma
F Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand
P of R als de auto niet volledig
stilstaat.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt
geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als u de selectiehendel uit de stand P
haalt zonder het rempedaal ingetrapt te
houden, zal op het instrumentenpaneel
dit verklikkerlampje gaan branden of dit pictogram
verschijnen in combinatie met het knipperen van
de P, een melding en een geluidssignaal.
F
C
ontroleer of de op het instru mentenpaneel
weergegeven stand overeenkomt met de
stand van de selectiehendel.
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
Als de parkeerrem handmatig wordt vrijgezet,
begint de auto direct te rijden.
Als de parkeerrem is aangetrokken en de
automatische stand is geactiveerd, geef dan
geleidelijk gas.
06
Rijden
Page 202 of 468

200
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Handmatig schakelen
F Selecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
F
D
uw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
F
T
rek de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische versnellingsbak automatisch
de
1
e versnelling.
Tijdens het schakelen hoeft u het gaspedaal
niet los te laten.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
Programma's Sport en Sneeuw
Programma Sport "S"
F Druk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S .
Programma Sneeuw " T"
F Druk op de toets " T" als de motor is
gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding T .
Terugkeren naar de auto-
adaptieve stand
F Om terug te keren naar het auto-adaptieve
stand kunt u het programma op elk
gewenst moment uitschakelen door
opnieuw op de desbetreffende toets te
drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
06
Rijden
Page 203 of 468

201
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Zet, voordat u de motor afzet, de
selectiehendel in de stand P of N om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).Als de selectiehendel niet in de stand
P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45
seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de
stand
P; het geluidssignaal stopt
en de melding verdwijnt.
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven die duidt op een storing in de
versnellingsbak.
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3
e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P , of R vanuit de stand N . Dit is niet
schadelijk voor de versnellingsbak.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. De automatische versnellingsbak kan
beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- a ls u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
06
Rijden
Page 204 of 468

202
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
-
a
ls de auto volledig stilstaat ter wijl u het
rempedaal intrapt,
-
a
ls de hellingshoek aan bepaalde
voor waarden voldoet,
-
a
ls het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Hill Start Assist
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat en:
-
B
ij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand
hebt ingeschakeld.
-
B
ij een automatische transmissie de
stand
D of M hebt geselecteerd.
Werking
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, bedien dan de handrem
met de hand. Controleer of de
controlelampjes van de handrem op het
instrumentenpaneel constant branden. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
controlelampjes branden. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
06
Rijden
Page 205 of 468

203
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakelindicator*
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Bij uitvoeringen met automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
* Volgens motoruitvoering.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.Voorbeeld:
-
U r ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te
schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te
schakelen.
-
t
erug te schakelen.
-
H
et systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
06
Rijden
Page 206 of 468

204
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie-elementen
, waaronder
de bandenspanningssticker.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning
(ook die van het reservewiel)
handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Het controlesysteem van de bandenspanning
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
waakzaam blijven. In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
06
Rijden
Page 207 of 468

205
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage bandenspanning
Een lagere bandenspanning is niet
altijd zichtbaar aan een vervorming van
de band.
Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle.Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of
een reservewiel met stalen velg).
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Bij een te lage bandenspanning brandt
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van
één band wordt geconstateerd, kan deze band
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk
van de uitvoering, de weergegeven melding.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Z
et uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het
verklikkerlampje "service", duidt dit op
een storing in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren of monteer na een lekke band het wiel
met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
F Controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
R
ijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F
G
ebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is
uitgerust en het vervangen van een band moeten
worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd
dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld:
montage van winterbanden), dient het systeem door
het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
06
Rijden
Page 208 of 468

206
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand van de motor
Als de STOP-stand geactiveerd is,
blijven alle andere componenten zoals
de remmen en de stuurbekrachtiging
normaal functioneren.
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of met de
knop "START/STOP".
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak
gaat bij snelheden
Als uw auto is uitgerust met een teller,
wordt de duur van de momenten dat de
motor in de STOP-stand geschakeld
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
-
d e auto op een steile helling staat
(beklimming of afdaling),
-
he
t bestuurderportier geopend is,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-
d
e auto sinds de laatste start (met de
sleutel of met de knop "START/STOP")
niet
sneller dan 10 km/h heeft gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dat niet toelaten.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
In dat geval knippert het
lampje "ECO" enkele seconden en
gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Bij auto's met een automatische
transmissie
gaat bij stilstaande auto
wordt, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het
contact opnieuw aanzet met de sleutel of op de knop
"START/STOP" drukt, wordt deze teller op 0 gezet.
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
beneden 20 km/h, of bij stilstaande auto bij
uitvoeringen met de PureTech 130 -motor of
de BlueHDi 115 of 120 -dieselmotor, dit lampje
branden op het instrumentenpaneel en wordt
de motor automatisch afgezet wanneer u de
versnellingsbak in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat.
dit lampje branden op het instrumentenpaneel
en wordt de motor automatisch afgezet
als u het rempedaal stevig intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
06
Rijden