Page 217 of 468

215
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te allen
tijde de snelheidslimieten in acht nemen en
zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2.
T
oets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3.
T
oets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4.
T
oets voor het inschakelen / onderbreken
van de snelheidsbegrenzing.
5.
T
oets voor het weergeven van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld / onderbroken.
7.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd.
8.
I
ngestelde snelheid.
9.
S
electie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneelDe snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal
30
km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten
van het contact opgeslagen in het geheugen.
06
Rijden
Page 218 of 468

216
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
A
ls de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4
om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om
de werking van de functie tijdelijk te
onderbreken (Pause).
Instellen van de snelheidslimiet (ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen. Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2
of 3,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2
of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
F
a
ctiveer eerst de functie,
F
h
oud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe snelheidslimiet,
F
d
ruk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het programmeren van
snelheden .
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
06
Rijden
Page 219 of 468

217
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt .Als het overschrijden van de ingestelde snelheid niet
wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van het
gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0": de
informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde
snelheid weer heeft bereikt, wordt de
snelheidsbegrenzer ingeschakeld: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
06
Rijden
Page 220 of 468

218
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Toets voor het opslaan van de actuele snelheid als
de ingestelde snelheid of voor het verlagen van de
ingestelde snelheid.
3.
T
oets voor het opslaan van de actuele snelheid als
de ingestelde snelheid of voor het verhogen van de
ingestelde snelheid.
4.
T
oets voor het onderbreken / hervatten van de
snelheidsregeling.
5.
T
oets voor het weergeven van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Sn
elheidsregelaar geselecteerd.
8.
I
ngestelde snelheid.
9.
S
electie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld .
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40
km/h rijden en:
- bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met een automatische versnellingsbak moet de selectiehendel
in de stand D staan of moet, in de
handbediende stand, minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
06
Rijden
Page 221 of 468

219
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U k
unt het gaspedaal nu loslaten.
Wijzigen van de ingestelde
snelheidF Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause). F
D
ruk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om
de snelheidsregelaar weer in te
schakelen
(ON).
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld. Stel om veiligheidsredenen een
snelheid in die niet al te veel afwijkt
van de actuele wagensnelheid. Zo
voorkomt u dat de auto onver wacht
gaat accelereren of vaart minderen.
Let op: tijdens het ingedrukt
houden van de toets 2
of 3 kan de
wagensnelheid zeer snel veranderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2
of 3,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2
of 3 ingedrukt.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
F
s
chakel eerst de functie in,
F
h
oud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe ingestelde snelheid,
F
d
ruk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het programmeren van
de snelheden . De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 om de zes
geprogrammeerde snelheden weer te
geven,
F
d
ruk op de toets van de snelheid die u wilt
instellen.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
06
Rijden
Page 222 of 468

220
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op de toets 4 om de functie weer in te
schakelen. Gebruik de snelheidsregelaar
uitsluitend als u gedurende een zekere
tijd met een constante snelheid en met
een veilige afstand tot uw voorligger
kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
in de stad, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen of bij slecht zicht
(zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0": de
informatie over de snelheidsregelaar wordt
niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd kan de
werking van de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op
elkaar.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
06
Rijden
Page 223 of 468

221
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerhulp
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven. De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Grafische w
eergave
Geluidssignalen
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
06
Rijden
Page 224 of 468

222
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerhulp vóórStoring
Als er een storing optreedt, gaat bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of
wordt er een bericht op het display
weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10
km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10
km/h.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker
(voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen
of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
06
Rijden