Page 209 of 468

207
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Overgang naar de START-stand
van de motor
Bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Als u bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat
er een lampje branden of verschijnt er een
bericht met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet gestart kan worden.
In dat geval knippert het
lampje
"ECO" enkele seconden en
gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal. De START-stand wordt ten behoeve van
de veiligheid en het comfort automatisch
geactiveerd als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak (3 km/h bij de
PureTech 130 -motor en de BlueHDi 115 en
120 -dieselmotoren) en hoger dan 3 km/h
bij een automatische transmissie,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
b
epaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dit niet toelaten.
Bij auto's met een automatische
transmissie
gaat dit lampje uit en
wordt de motor automatisch gestart als:
-
u h
et rempedaal loslaat ter wijl de
selectiehendel in de stand D of M staat,
-
d
e selectiehendel in de stand N staat
en het rempedaal is losgelaten, en u
vervolgens de selectiehendel in de stand D
of M zet,
-
u d
e selectiehendel in de stand R
(achteruit) zet.
gaat dit lampje uit en wordt de motor
automatisch gestart als u het koppelingspedaal
volledig
intrapt.
06
Rijden
Page 210 of 468

208
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storingen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld ten behoeve
van het thermische comfort in het interieur, is het
aanbevelenswaardig om het Stop & Start-systeem uit te
schakelen.
U kunt het systeem op elk moment uitschakelen op
voor waarde dat het contact aan staat.
Als de motor op dat moment in de STOP-stand is gezet,
wordt deze onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt de volgende keer dat het
contact wordt aangezet automatisch weer ingeschakeld.
Uitschakelen / Inschakelen
Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het
zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
controlelampjes op het instrumentenpaneel gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een
waarschuwingsmelding worden weergegeven waarin u
wordt gevraagd de selectiehendel in de stand N te zetten en
het rempedaal in te trappen.
Zet in dat geval het contact af en start de motor vervolgens
w e e r.
Het Stop & Start-systeem vereist
de toepassing van een 12V-accu
met specifieke technologische
eigenschappen. Werkzaamheden aan
dit type accu mogen uitsluitend worden
uitgevoerd bij het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
12V-accu .
Bij een storing in het systeem gaat
het controlelampje in de schakelaar
"ECO OFF" eerst knipperen en
brandt vervolgens permanent.
Met de toets op het
dashboard
Als u nogmaals op de toets drukt,
wordt de functie weer ingeschakeld. F
D
ruk op deze toets.
Ter bevestiging van de uitschakeling brandt het
verklikkerlampje van de toets en wordt er een
melding weergegeven. Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijadviezen
, met name over
het rijden op overstroomde wegen. Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om
verwondingen als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het verklikkerlampje van de toets dooft en er
wordt een melding weergegeven.
06
Rijden
Page 211 of 468

209
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken
of onderbroken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sensoren in de
voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd
als de auto de markering overschrijdt (bij een
wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Het Lane Departure Warning System is
een hulpmiddel voor de bestuurder, die
desondanks waakzaam moet blijven.
Houd u aan de verkeersregels en las
elke twee uur een pauze in.
Uitschakelen
F Druk opnieuw op de knop: het lampje gaat uit.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen. Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20
seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de
weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Storing
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
-
a
ls de sensoren vuil zijn (modder,
sneeuw, ...),
-
a
ls de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen.
In het geval van een storing gaat dit
controlelampje branden vergezeld
van een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Activering
F Druk bij het aanzetten van het contact of bij draaiende motor op deze knop om de functie
te activeren: het lampje gaat branden.
Detectie
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de
zitting van de bestuurdersstoel:
-
r
echts: als de rechter rijstrookmarkering
wordt overschreden,
-
l
inks: als de linker rijstrookmarkering wordt
overschreden.
06
Rijden
Page 212 of 468

210
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
Inschakelen
Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de
spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat
er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en geeft alleen waarschuwingen.F
D
ruk op deze knop: het verklikkerlampje
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
-
d
irect, wanneer u wordt ingehaald,
-
n
a circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt.
06
Rijden
Page 213 of 468

2 11
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
-
n
abij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
Indien een persoon, een fietser of een voertuig
zich in de dode hoek van het voertuig bevindt,
zal er een waarschuwingslampje gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voor waarden:
Dit gebeurt als aan de volgende voor waarden
is voldaan:
-
a
lle voertuigen gaan dezelfde kant op,
-
d
e snelheid van uw auto ligt tussen
12
km/h en 140
km/h,
-
h
et snelheidsverschil met de auto die u aan
het inhalen bent, is kleiner dan 10
km/h,
-
h
et snelheidsverschil met de auto waardoor
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25
km/h,
- d
e verkeersstroom is vloeiend,
- d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
-
u r
ijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
-
u
w auto trekt geen aanhanger of caravan... -
b ij het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres.
06
Rijden
Page 214 of 468

212
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storingen
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
F
O
m deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop: het
verklikkerlampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
De dodehoekbewaking wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het CITROËN-netwerk
gehomologeeerde trekhaak. Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
06
Rijden
Page 215 of 468

213
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
Toets "MEM"
F Druk op deze toets om de lijst van geprogrammeerde snelheden weer te
geven.
F
D
ruk op de toets "MENU" om naar het
algemene menu te gaan.
F
S
electeer het menu "Persoonlijke
instelling
- configuratie" en bevestig uw
keuze.
F
S
electeer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
F
S
electeer "Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
F
S
electeer "Geprogrammeerde snelheden"
en bevestig uw keuze.
F
S
electeer "Activeren" om de functie te
activeren.
Via uw Autoradio
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder de opgeslagen snelheden
alleen bij stilstaande auto wijzigen.
Met deze functie kunt u snelheden opslaan die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het instellen van de snelheidsbegrenzer (snelheidslimiet) en
de snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt vijf of zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem (afhankelijk van de uitvoering). Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
F
S
electeer de te wijzigen geprogrammeerde
snelheid en bevestig uw keuze.
F
W
ijzig de snelheid en bevestig uw keuze.
F
Sel
ecteer "
OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Activeren van de functie
Wijzigen van een geprogrammeerde snelheid
06
Rijden
Page 216 of 468
214
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Via het touchscreen
Wijzigen van een opgeslagen snelheid
F Druk op de secundaire pagina op "Inst. snelheden ".
F
S
electeer de functie waarvoor u de nieuwe
snelheden wilt opslaan:
● snelheidsbegrenzer
of
● snelheidsregelaar. Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren voor de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de snelheidsbegrenzer
of de snelheidsregelaar .
F
D
ruk op deze toets om het
menu "
Rijden " te selecteren.
F
K
ies de opgeslagen snelheid die u wilt
wijzigen. F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F
B
evestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.
Toets "MEM"
06
Rijden