Page 49 of 379

WAARSCHUWING De
fabrieksinstellingen worden gewist door
nieuwe invoer. De voorkeuzetijden
blijven tot de volgende wijziging
opgeslagen. Als de klok van de
elektrische installatie wordt losgemaakt
(bijv. als de accu wordt losgekoppeld),
worden de fabrieksinstellingen hersteld.
De geprogrammeerde
inschakeltijd
uitschakelen
Druk kort op knop 4 om de
geprogrammeerde inschakeltijd te
wissen: de verlichting van het display
dooft en het nummer 5 van de
voorkeuzetijd verdwijnt.
Een van de
geprogrammeerde
inschakeltijden
oproepen
Bedien knop 4 binnen 10 seconden
totdat het programmanummer van de
gewenste voorkeuzetijd wordt
weergegeven.
De gekozen voorkeuzetijd wordt
automatisch na ongeveer 10 seconden
geactiveerd, zonder deze te hoeven
bevestigen met een andere knop.Activeer de voorkeuzetijd met
inachtneming van de
veiligheidsvoorschriften voor de werking
van de onafhankelijke verwarming
(raadpleeg hiervoor de
gebruikershandleiding van de
onafhankelijke verwarming).
BELANGRIJK De onafhankelijke
verwarming schakelt in op de
voorkeuzetijd, ongeacht of het voertuig
geparkeerd is of rijdt.
BELANGRIJK Volg de hiervoor
beschreven instructies om de
geprogrammeerde inschakeltijd te
wijzigen of te wissen.
De inschakelduur
instellen
Houd de knop ingedrukt. Druk
tegelijkertijd op knop 3 of 8.
De tijd en controlelampje 7 worden
weergegeven.
Houd knop 4 opnieuw ingedrukt. Druk
tegelijkertijd op knop 3 of 8.
De vooringestelde inschakelduur wordt
weergegeven en het controlelampje 9
of 2 knippert.
Stel de inschakelduur met knop 3 of 8
in.De ingestelde inschakelduur wordt
opgeslagen zodra de tekst op het
display verdwijnt of door op knop 4 te
drukken.
Het
verwarmingssysteem
uitschakelen
Afhankelijk van de wijze waarop het
systeem is ingeschakeld (automatisch
of handmatig), kan het systeem op
twee manieren worden uitgeschakeld:
❒automatischwanneer de
geprogrammeerde duur is verstreken;
wanneer de ingestelde tijd is
verstreken, dooft het display.
❒handmatigdoor opnieuw op de
knop “onmiddellijke verwarming” van
de timer te drukken (vlamtoets 6).
In beide gevallen doven het
controlelampje van de verwarming en
de displayverlichting, schakelt de
ventilator van het verwarmingssysteem
in het interieur uit en stopt de
verbranding.
De vloeistofcirculatiepomp blijft nog
ongeveer twee minuten werken om
zoveel mogelijk warmte van de
verwarming af te voeren; tijdens deze
fase kan de verwarming opnieuw
worden ingeschakeld.
22)
45
Page 50 of 379

BELANGRIJK De standverwarming
schakelt uit wanneer de accuspanning
laag is, zodat het starten van de motor
mogelijk blijft.
BELANGRIJK Controleer alvorens het
systeem in te schakelen of het
brandstofpeil boven het reserveniveau
staat. Is dat niet het geval, dan kan
het systeem blokkeren en dient u zich
tot het Fiat Servicenetwerk te wenden.
❒Tijdens het tanken en in de nabijheid
van tankstations moet de verwarming
altijd worden uitgeschakeld om
explosie- of brandgevaar te
voorkomen.
❒Parkeer het voertuig niet boven gras,
droge bladeren of ander ontvlambaar
materiaal: brandgevaar!
❒In de nabijheid van de verwarming
mag de temperatuur niet boven
120°C komen (bv. bij
spuitwerkzaamheden in een
moffeloven). Bij hogere temperaturen
kunnen de onderdelen van de
elektronische regeleenheid
beschadigd raken.❒Tijdens de werking bij afgezette
motor, verbruikt de verwarming
elektrische energie van de accu;
daarom moet men de motor een
bepaalde tijd laten draaien om ervoor
te zorgen dat de accu weer goed
wordt opgeladen.
❒Volg, om het koelvloeistofniveau te
controleren, de aanwijzingen in de
paragraaf “Koelvloeistof” van het
hoofdstuk “Onderhoud van het
voertuig”. Het water in het
verwarmingssysteem moet minstens
10% antivries bevatten.
❒Voor onderhoud en reparaties dient
men zich uitsluitend tot het Fiat
Servicenetwerk te wenden. Gebruik
uitsluitend originele onderdelen.
ONDERHOUD
De extra verwarming dient regelmatig
(in elk geval aan het begin van het
winterseizoen) door het Fiat
Servicenetwerk te worden
gecontroleerd. Dit garandeert een
veilige en zuinige werking en een lange
levensduur van de verwarming.EXTRA VERWARMING
ACHTER (Panorama- en
Combiversies)
(voor bepaalde versies/markten)
De Panorama- en Combiversies
beschikken over een
hoofdverwarmingssysteem en een extra
systeem (optioneel), met
bedieningsknoppen op de
hemelbekleding boven de tweede rij
stoelen fig. 55.
Deze verwarming kan worden
ingeschakeld met de knop F fig. 56 op
het bedieningspaneeltje.
55F1A0062
46
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 51 of 379

Door de draaiknop D in de maximaal
koude stand te zetten (draaiknop in
blauwe gebied), zal lucht op
omgevingstemperatuur uit de
uitstroomopeningen voor de
beenruimte achterin stromen (onder de
stoelen van de 2e-3e rij bij
Panoramaversies en uit het rooster aan
de zijde van de linker wielkuip bij
Combiversies).
Door de draaiknop D op de maximaal
warme stand te zetten (draaiknop in
rode gebied), zal warme lucht (bij
warme motor) uit de
uitstroomopeningen voor de
beenruimte achterin stromen (onder de
stoelen van de 2e-3e rij bij
Panoramaversies en uit het rooster aan
de zijde van de linker wielkuip bij
Combiversies).EXTRA
KLIMAATREGELING
ACHTER (Panorama- en
Combiversies)
(voor bepaalde versies/markten)
De Panorama- en Combiversies
beschikken over een
hoofdverwarmings-/
klimaatregelsysteem en een extra
verwarming (optioneel), met
bedieningsknoppen op de
hemelbekleding boven de tweede rij
stoelen fig. 55. Deze klimaatregeling
wordt ingeschakeld met de knop F fig.
56 op het bedieningspaneeltje. Deze
klimaatregeling werkt alleen wanneer de
hoofdklimaatregeling is ingeschakeld.
❒Als de draaiknop D in de maximaal
koude stand is geplaatst (draaiknop
in blauwe gebied), stroomt er koude
lucht uit de uitstroomopeningen in
de hemelbekleding.
❒Als de draaiknop D in de maximaal
warme stand wordt geplaatst
(draaiknop in rode gebied), stroomt er
warme lucht (bij warme motor) uit
de uitstroomopeningen voor de
beenruimte achterin (onder de
stoelen van de 2e-3e rij bij
Panoramaversies en uit het rooster
aan de zijde van de linker wielkuip bij
Combiversies).❒Als de draaiknop D in een
tussenstand wordt geplaatst, wordt
de lucht verdeeld over de
uitstroomopeningen in de
hemelbekleding en de
uitstroomopeningen voor de
beenruimte achterin, waarbij de
temperatuur wordt aangepast.
BELANGRIJK Bij inschakeling van de
compressor van de
hoofdklimaatregeling (door op knop E
te drukken), wordt automatisch de
eerste ventilatorsnelheid ingeschakeld,
ook als de ventilator van de extra
klimaatregeling in de stand 0 staat. Zo
wordt ijsvorming en mogelijke
beschadiging van dit onderdeel
voorkomen.
MODEF
56F1A0305
47
Page 52 of 379

BELANGRIJK
21) Net als de motor verbruikt ook
de verwarming brandstof, maar
in mindere mate. Dus om
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de extra
verwarming nooit worden
ingeschakeld in een afgesloten
ruimte, zoals een garage of een
werkplaats zonder een
afzuigsysteem voor uitlaatgassen,
ook niet gedurende korte tijd.
22) Net als de motor verbruikt ook
de verwarming brandstof, maar
in mindere mate. Dus om
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de extra
verwarming nooit worden
ingeschakeld in een afgesloten
ruimte, zoals een garage of een
werkplaats zonder een
afzuigsysteem voor uitlaatgassen,
ook niet gedurende korte tijd.
.
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Met de linkerhendel kan de
buitenverlichting bediend worden.
De buitenverlichting kan alleen
worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
VERLICHTING UIT
Draaischakelaar in de standOfig. 57.DAGRIJLICHTEN (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
Met de contactsleutel in de stand MAR
en de draaischakelaar in standOfig.
57 gedraaid, gaan de dagrijlichten
automatisch aan; de andere lichten en
de binnenverlichting blijven uit. De
automatische werking van de
dagrijlichten kan (voor bepaalde
versies/markten) via het displaymenu
in-/uitgeschakeld worden (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel).
Als de dagrijlichten zijn uitgeschakeld,
gaat er bij de draaischakelaar in stand
Ogeen enkel licht branden.
23)
STADSLICHT EN
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar naar
fig.
58.
Als het dimlicht wordt ingeschakeld,
gaan de dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
57F1A0064
48
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 53 of 379

Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar wordt vanOnaar
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Trek, met de draaischakelaar in de
stand
, de hendel naar het stuurwiel
(2e instabiele stand) fig. 59.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Trek de hendel nogmaals naar het
stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht wordt opnieuw
ingeschakeld).GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) fig. 60 ongeacht de
stand van de draaischakelaar. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.AUTOMATISCH
GROOTLICHT
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, worden de lichten
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen naderen die uit de
tegengestelde richting komen of
wanneer u achter een voertuig in
dezelfde richting rijdt.
Het systeem wordt geactiveerd via het
menu-item en door de
lichtenschakelaar naar de stand AUTO
te draaien.
Bij de eerste bediening van het
grootlicht, door aan de hendel te
trekken om het in te schakelen, wordt
de functie geactiveerd en wordt het
pictogram
op het display
weergegeven; als het grootlicht ook
daadwerkelijk aan is, wordt ook het
betreffende blauwe controlelampje
weergegeven.
Als de rijsnelheid hoger dan 40 km/h is
en de functie ingeschakeld is, wordt
deze uitgeschakeld wanneer de hendel
opnieuw naar de grootlichtstand wordt
getrokken.
58F1A0065
59F1A0066
60F1A0067
49
Page 54 of 379

Als de rijsnelheid lager dan 15 km/h is
en de functie ingeschakeld is, schakelt
deze functie het grootlicht uit. Als de
hendel opnieuw naar de grootlichtstand
wordt getrokken, wordt dit
geïnterpreteerd als verzoek om vast
brandend grootlicht, en dus gaat het
blauwe lampje
op het paneel
branden en gaat het grootlicht vast
branden zolang de snelheid niet boven
40 km/komt. De functie wordt weer
automatisch ingeschakeld zodra de
snelheid boven 40 km/h komt
.
Als in deze fase opnieuw aan de hendel
wordt getrokken, om uitschakeling
van het grootlicht te verzoeken, blijft de
functie uitgeschakeld en gaat ook het
grootlicht uit.
Draai de schakelaar naar de stand
fig. 58 om de automatische functie
uit te schakelen.
25) 24)
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de draaischakelaar van de linker hendel
eerst naar de standOen vervolgens
naar de stand
ofte draaien.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand
fig. 61:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers gaan automatisch
uit wanneer het voertuig weer rechtuit
rijdt."Rijstrookwissel"-
functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde in de instabiele
stand. De richtingaanwijzer aan de
gekozen kant knippert vijf maal en
wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór het
voertuig een bepaalde periode worden
verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
OFF of verwijderd, de hendel binnen
2 minuten na het afzetten van de motor
naar het stuurwiel fig. 62.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden en er
verschijnt een bericht op de het display
(zie de paragraaf "Lampjes en
berichten") zolang de functie is
ingeschakeld.
61F1A0068
50
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 55 of 379

Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel langer dan twee
seconden naar het stuurwiel fig. 62
getrokken.SENSOR AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensor detecteert de verschillen in
lichtsterkte van de omgeving, op basis
van de lichtgevoeligheid die is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor
kan worden ingesteld in het "Setup-
menu" op het display.
Inschakeling
Zet de draaischakelaar in de stand
fig. 63: hierdoor worden, afhankelijk
van de sterkte van het omgevingslicht,
het stadslicht en het dimlicht gelijktijdig
ingeschakeld.Uitschakeling
Als via de sensor het uitschakelsignaal
wordt gegeven, wordt het dimlicht
uitgeschakeld en gaat na ongeveer 10
seconden ook het stadslicht uit.
De schemersensor is niet in staat om
mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld
worden.
BELANGRIJK
23) De dagrijlichten zijn een
alternatief voor het dimlicht in
landen waar dit tijdens het rijden
overdag verplicht is. Ze zijn tevens
toegestaan in landen waar dit
niet verplicht is. De dagrijlichten
mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het
donker en in tunnels. Het gebruik
van de dagrijlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt. Neem de
wettelijke voorschriften in acht.
62F1A0069
63F1A0070
51
Page 56 of 379

24) Het systeem is gebaseerd op
herkenning via een camera.
Bijzondere
omgevingsomstandigheden
kunnen van invloed zijn op de
correcte herkenning van de
verkeersomstandigheden. Daarom
is de bestuurder altijd
verantwoordelijk voor het correcte
gebruik van het grootlicht van de
koplampen in overeenstemming
met de geldende wetten. Zet
de draaischakelaar in de stand
fig. 58 om de automatische
functie uit te schakelen.
25) Als de camera van plaats
verandert door een wijziging in de
belading, kan het systeem tijdelijk
niet werken om de camera in de
gelegenheid te stellen een
automatische kalibratie uit te
voeren.
RUITEN REINIGEN
IN HET KORT
Met de rechter hendel fig. 64 worden
de ruitenwissers/ruitensproeiers
bediend, en daar waar voorzien, ook
de koplampsproeiers en de
regensensor.
De bediening werkt alleen met de
contactsleutel in de stand MAR.
RUITENWISSERS/
-SPROEIERS
De rechterhendel kan in vijf
verschillende standen worden gezet:
Aruitenwissers uit.
Bwissen met interval.
Draai, met de hendel in stand B, de
draaischakelaar F in één van vier
mogelijke snelheden om de werking
met interval te selecteren:
heel langzaam wissen met
interval.
--langzaam wissen met interval.
---gemiddelde snelheid met interval.
----snel wissen met interval.
Clangzaam continu wissen.
Dsnel continu wissen.
Etijdelijk snel wissen (instabiele stand).De tijdelijke snelle wiswerking in stand E
blijft actief zolang de hendel handmatig
in deze stand wordt gehouden. Door
de hendel los te laten, springt deze
onmiddellijk weer in de stand A en
schakelen de ruitenwissers automatisch
uit.
3)
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen
zoals aangegeven in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”.
64F1A0071
52
WEGWIJS IN UW AUTO