Page 209 of 379
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen
dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 3428 0000 bellen om de
dichtstbijzijnde Fiat dealer te vinden.MOTOR STARTEN ..........................206
EEN WIEL VERVANGEN .................207
SNELLE BANDENREPARATIEKIT
FIX & GO AUTOMATIC ....................213
EEN LAMP VERVANGEN ................217
LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN ..................................221
LAMP BINNENVERLICHTING
VERVANGEN ..................................226
ZEKERINGEN VERVANGEN ............227
ACCU OPLADEN ............................238
HET VOERTUIG OPKRIKKEN .........239
SLEPEN VAN HET VOERTUIG ........239
205
Page 210 of 379

MOTOR STARTEN
Ga onmiddellijk naar het Fiat
Servicenetwerk als het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel continu blijft
branden.
STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
Het is raadzaam om de accu door het
Fiat Servicenetwerk te laten
controleren/vervangen.
145)
Ga als volgt te werk om de auto te
starten:
❒til het kapje A fig. 177 op om de
plusklem van de accu toegankelijk te
maken.
❒verbind de plusklemmen (+ teken bij
de klem) van de beide accu’s met
een startkabel;
❒sluit een andere kabel aan op de
minklem (–) van de hulpaccu en
het massapunt zoals aangegeven in
fig. 178;
❒start de motor;
❒verwijder als de motor gestart is, de
kabels in de omgekeerde volgorde.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, blijf dan niet proberen maar neem
contact op met het dichtstbijzijnde
Fiat Servicepunt.BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu
in een andere auto is geïnstalleerd,
moet accidenteel contact tussen de
metalen delen van beide auto's
vermeden worden.
ROLLEND STARTEN
Probeer de motor nooit te starten door
het voertuig te duwen, te slepen of
van een helling af te laten rijden. Op die
manier kan brandstof in de katalysator
terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
177F1A0351
178F1A0352
206
NOODGEVALLEN
Page 211 of 379

BELANGRIJK
145) Deze procedure moet
uitgevoerd worden door
gekwalificeerd personeel
aangezien onjuiste handelingen
kunnen leiden tot zeer sterke
elektrische ontladingen.
Bovendien is accuvloeistof giftig
en corrosief: vermijd contact
met huid en ogen. Houd open
vuur en brandende sigaretten uit
de buurt van de accu en
veroorzaak geen vonken.
EEN WIEL
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
Om het wiel te vervangen en de krik en
het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten) juist te gebruiken,
moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen worden
genomen.
146) 147) 148) 149) 150)
Het is nuttig om het
volgende te weten:
❒de krik weegt 4,5 kg;
❒de krik behoeft geen afstelling;
❒de krik kan niet gerepareerd worden:
in geval van een defect moet de krik
door een origineel exemplaar worden
vervangen;
❒behalve de slinger mag geen enkel
ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden.
151)
Ga als volgt te werk om
een wiel te vervangen:
❒stop het voertuig op een plek die niet
gevaarlijk is voor het verkeer en waar
het wiel op veilige wijze vervangen
kan worden. De ondergrond moet zo
vlak mogelijk en voldoende stevig
zijn;
❒zet de motor af en trek de handrem
aan;
❒schakel de eerste versnelling of de
achteruit in;
❒doe het reflecterende veiligheidsvest
(wettelijk verplicht in bepaalde
landen) aan voordat u uit het voertuig
stapt;
❒geef aan dat het voertuig panne heeft
door de voorzieningen te gebruiken
die wettelijk verplicht zijn in uw land
(bijv. driehoek, alarmknipperlichten,
enz.);
179F1A0168
207
Page 212 of 379

❒Indien er een wiel verwisseld moet
worden op een helling of een
onverharde weg, leg dan iets onder
de wielen om ze te blokkeren;
❒neem de gereedschapstas vanonder
de passagiersstoel (zie
“Compartiment onder voorste
passagiersstoel” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het voertuig”);
In de tas zitten de volgende
gereedschappen:
A - trekoog
B - stang voor sleutel
C - wielboutsleutel
D - krik
E - verlenging voor sleutel
F - handgreep schroevendraaier
G - bit schroevendraaier❒als de gereedschapshouder niet is
bijgeleverd, kan voor speciale
uitrustingsniveaus, een tas met
bovengenoemde gereedschappen
geleverd worden;
❒bij versies met lichtmetalen velgen,
verwijder het vastgeklemde
wieldeksel;
❒neem de verlenging voor de sleutel,
de wielboutsleutel en de stang voor
de sleutel uit de
gereedschapshouder;
❒met de gereedschappen correct
geassembleerd, de
bevestigingsbouten van het wiel dat
verwisseld moet worden één slag
losdraaien;
❒draai aan de ringmoer om de krik
gedeeltelijk te verlengen;
❒plaats de krik ter hoogte van de
hefsteun die zich het dichtst bij het te
vervangen wiel bevindt, in de punten
getoond in fig. 179. Bij versies met
korte wielbasis met uitschuifbare
opstaptrede, moet de krik zodanig in
het in fig. 181 aangegeven punt
worden geplaatst (45°) dat de krik
geen contact maakt met de
opstaptrede;❒waarschuw alle omstanders dat de
auto wordt opgekrikt. Niemand
mag in de nabijheid van het voertuig
komen en het voertuig vooral niet
aanraken tot het weer helemaal op
de grond staat.
180F1A0420
181F1A0169
208
NOODGEVALLEN
Page 213 of 379

❒bij versies uitgerust met
automatische niveauregeling,
moeten, voordat het voertuig met de
krik omhoog wordt gebracht, de
knoppen A en B fig. 182 tegelijkertijd
minstens gedurende 5 seconden
ingedrukt worden. De
werkingsmodus om het voertuig
omhoog te brengen is ingeschakeld:
de leds blijven constant branden.
Druk, om deze modus te verlaten,
nogmaals 5 seconden tegelijkertijd
op de knoppen A en B; beide leds op
de knoppen gaan uit en de volledige
systeemwerking wordt hersteld. Deze
modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer een snelheid
van ongeveer 5 km/h wordt
overschreden.
152)
❒krik het voertuig op.Na het voertuig te hebben opgekrikt:
❒voor alle versies, draai de bout A fig.
183 van de reservewielhouder via de
rechter wielkuip van het voertuig
los met behulp van de bijgeleverde
sleutel en correct geassembleerd met
verlengstuk/adapter Bfig. 183;
❒draai sleutel C linksom fig. 184 om
het reservewiel te laten zakken;
❒blijf linksom draaien tot aan de
eindaanslag, welke aangegeven
wordt doordat de handeling
moeizaam wordt of doordat een klik
uit de koppeling in het gereedschap
wordt gehoord;
153) 154)
❒na het afrollen van de hele kabel van
het hefmechaniek van het
reservewiel, het wiel uit het voertuig
verwijderen;❒draai de borgknop D fig. 185 los en
maak het wiel los van de houder E.
❒met de geassembleerde
gereedschappen, de bouten fig. 186
volledig los draaien en het wiel
verwijderen;182F1A0170
183F1A0171
184F1A0421
185F1A0174
209
Page 214 of 379

❒monteer het reservewiel en laat de
gaten G fig. 187 over de pennen H
vallen. Zorg bij montage van het
reservewiel ervoor dat de
contactvlakken van het reservewiel
volledig schoon zijn, want anders
kunnen de wielbouten na verloop van
tijd loskomen;
❒draai de 5 wielbouten niet te hard
vast;
❒assembleer de gereedschappen en
draai de wielbouten om de beurt en
diametraal vast, in de volgorde
aangegeven in fig. 187;
❒breng het voertuig omlaag met de
wielsleutel en verwijder de krik;
Ten slotte:
❒neem het verwijderde wiel, bevestig
het op de houder E fig. 185 en draai
de knop D vast;❒breng het geassembleerde
gereedschap fig. 184 met het
geschikte verlengstuk B fig. 183 aan
op de bout A fig. 183 van het
hefmechaniek van het reservewiel
aan en draai de sleutel rechtsom om
het reservewiel omhoog te laten
komen totdat het volledig in de zitting
onder de bodemplaat rust.
Controleer daarbij of het vangteken D
fig. 184 in het venstertje van het
hefmechaniek zichtbaar is;
155)
Ga bij voertuigen met lichtmetalen
velgen als volgt te werk:
❒voer de bovenbeschreven
handelingen om het wiel te
verwisselen uit tot het wiel met de
lekke band op het hefmechaniek van
het reservewiel wordt geplaatst;❒neem de kit uit de gereedschapstas
die zich in het dashboardkastje
bevindt;
❒de kit bevat een beugel, drie speciale
bouten en een inbussleutel, maat 10;
❒ga naar de achterkant van het
voertuig waar het reservewiel zich
bevindt;
❒controleer of de kabel van het
hefmechaniek van het reservewiel
volledig is afgerold; neem de bel en
plaats deze in de ronde beugel fig.
189;
❒draai de knop op de bout vast om de
beugel vast te zetten fig. 190.
❒leg de beugel op de binnenkant van
de lichtmetalen velg fig. 191.
186F1A0422
G
H
187F1A0176188F1A0430
210
NOODGEVALLEN
Page 215 of 379

❒gebruik de inbussleutel en haal de
drie speciale bouten vast op de
moeren van de beugel fig. 192
waardoor de velg vergrendeld wordt;
❒breng het geassembleerde
gereedschap fig. 184 met het
geschikte verlengstuk B fig. 183 aan
op de bout A fig. 183 van het
hefmechaniek van het reservewiel
aan en draai de sleutel rechtsom om
het reservewiel omhoog te laten
komen totdat het volledig in de zitting
onder de bodemplaat rust.
Controleer daarbij of het vangteken D
fig. 186 in het venstertje van het
hefmechaniek zichtbaar is;
❒controleer of het vervangen wiel
correct in zijn zitting onder de
bodemplaat is geplaatst (het
hefsysteem is voorzien van een
vangkoppeling die als eindaanslag
fungeert); een verkeerd geplaatst wiel
kan de veiligheid in gevaar brengen;
❒berg de demontagegereedschappen
in de gereedschapstas/-doos op;
❒plaats de gereedschapstas/-doos in
zijn opbergvak onder de
passagiersstoel.
156) 157)
BELANGRIJK
146) Gebruik de alarmknipperlichten,
de gevarendriehoek etc., om het
stilstaande voertuig
overeenkomstig de geldende
voorschriften aan te geven. Alle
inzittenden moeten het voertuig
auto verlaten, vooral als het zwaar
beladen is, en uit de buurt van
gevaarlijk verkeer wachten tot het
wiel is verwisseld. Trek de
handrem aan indien er een wiel
verwisseld moet worden op een
helling of een onverharde weg, leg
iets onder de wielen om ze te
blokkeren;
189F1A0424
190F1A0425
191F1A0426
192F1A0385
211
Page 216 of 379

147) Het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten) is specifiek voor
het voertuig waarbij het geleverd
is. Monteer het niet op andere
auto’s of modellen. Monteer ook
geen reservewielen van andere
modellen op uw voertuig. De
wielbouten zijn specifiek voor uw
voertuig: gebruik ze niet voor
andere modellen en monteer ook
geen wielbouten van andere
voertuigen op het uwe.
148) Zorg ervoor dat het vervangen
wiel zo snel mogelijk gerepareerd
en gemonteerd wordt. Smeer de
schroefdraad van de wielbouten
niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen
hierdoor losraken.
149) Gebruik de krik uitsluitend voor
het verwisselen van een wiel van
het voertuig waarbij de krik
geleverd is of voor andere
voertuigen van hetzelfde model.
Gebruik de krik niet voor andere
doeleinden, zoals het opkrikken
van andere voertuigmodellen.
Gebruik de krik nooit om
werkzaamheden onder het
voertuig te verrichten. Door de
krik niet juist te plaatsen, kan de
auto van de krik vallen. Gebruik de
krik niet voor zwaardere lasten
dan is aangegeven op het plaatje
op de krik.150) Voer nooit werkzaamheden aan
het ventiel uit. Steek nooit
gereedschap tussen de velg en de
band. Controleer regelmatig de
spanning van zowel de banden als
het reservewiel, zie de
spanningswaarden die zijn
aangegeven in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
151) Voor de bediening van het
hefmechaniek van het reservewiel
mag geen enkel ander
gereedschap dan de bijgeleverde
slinger worden gebruikt, welke
alleen met de hand mag worden
bediend.
152) Steek bij versies met
automatische niveauregeling
nooit uw hoofd of handen in de
wielkuip: het voertuig kan
automatisch omhoog of omlaag
komen, afhankelijk van de
mogelijke veranderingen in
belading of temperatuur.
153) De inrichting mag alleen met de
hand bediend worden, zonder een
ander gereedschap dan de
bijgeleverde slinger te gebruiken,
zoals pneumatische of elektrische
schroevendraaiers.154) Ook de bewegende delen van
de krik (wormschroef en
gewrichten) kunnen
verwondingen veroorzaken: raak
deze delen niet aan. In geval van
contact met smeervet, de
betreffende lichaamsdelen
zorgvuldig schoonmaken.
155) Nadat het reservewiel is
opgetild/geblokkeerd en de
correcte plaatsing ervan onder de
bodemplaat is gecontroleerd
(geel teken in het venstertje op
het hefmechaniek zichtbaar),
moet de sleutel worden
verwijderd. Draai hem niet in de
verkeerde richting (zoals in fig.
188) om hem makkelijker te
kunnen verwijderen, om te
voorkomen dat het
bevestigingssysteem loskomt en
het wiel niet veilig is geblokkeerd.
156) Telkens wanneer het
reservewiel wordt bewogen, moet
de correcte plaatsing ervan in
de zitting onder de bodemplaat
worden gecontroleerd. Een
verkeerd geplaatst wiel kan de
veiligheid in gevaar brengen.
212
NOODGEVALLEN