Page 177 of 213

Verzorging van de auto175
Als A oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 202.
Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op Driver In‐
formation Center bij te werken. Hierbij
kan A oplichten.
Als A bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit voortijdig duiden op een te lage ban‐
denspanning. Bandenspanning con‐
troleren. Schakel het contact uit wan‐ neer de bandenspanning moet wor‐
den verhoogd of verlaagd.
Winterbanden of aanvullende wiel‐
sets moeten zijn voorzien van senso‐
ren, omdat het systeem anders niet
werkt en controlelamp A ononderbro‐
ken brandt.
De storingslamp van het banden‐
spanningscontrolesysteem is gecom‐
bineerd met het controlelampje ban‐
denspanning te laag. Als het systeem een defect detecteert, knippert A on‐
geveer 1 minuut en blijft dan onon‐derbroken branden. Voor de duur van
de storing wordt deze reeks bij elke
keer opnieuw starten doorlopen.
Wanneer de storingslamp A brandt,
is het systeem wellicht niet naar be‐
horen in staat om een te lage ban‐
denspanning te detecteren of te sig‐
naleren. Er kunnen diverse redenen
zijn voor storingen in het banden‐
spanningscontrolesysteem, zoals het
monteren van vervangende of andere
banden of wielen op de auto waar‐
door het bandenspanningscontrole‐
systeem niet goed werkt. Controleer
na het vervangen van een of meer
banden of wielen op uw auto altijd de controlelamp A van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem, opdat het
bandenspanningscontrolesysteem
ook met de vervangende of andere
banden en wielen goed werkt.
Een tijdelijk reservewiel is niet uitge‐
rust met een druksensor. Het ban‐ denspanningscontrolesysteem werkt
niet op deze wielen. De controlelamp A brandt. Voor de overige drie wielen
blijft het systeem werken.Een volwaardig reservewiel is uitge‐
rust met een druksensor. Het sys‐
teem herkent het nieuwe wiel onder‐
weg automatisch.Voorzichtig
Gebruik van in de handel verkrijg‐
bare vloeibare bandenreparatie‐
sets kan de werking van het sys‐
teem nadelig beïnvloeden. Ge‐
bruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3 202 en selecteer de betreffende in‐
stelling op de pagina
Bandenbelasting in het menu Instel‐
lingen op het Driver Information Cen‐
ter 3 81.
Page 178 of 213

176Verzorging van de auto
De beschikbare instellingen zijn:
Licht : voor een comfortabele span‐
ning tot 3 inzittenden
Eco : voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden
Max : voor volledige belading
Als de bandenspanningswaarden en
Bandenbelasting niet overeenkomen,
kan de controlelamp bandenspan‐
ning A een te lage bandenspanning
aangeven.
Automatisch inleren
Elk bandenspanningscontrolesys‐ teem heeft een unieke identificatie‐
code. Na het omwisselen van de ban‐
den of het vervangen van een of
meerdere sensoren moet de identifi‐
catiecode aan een nieuwe positie van de band/het wiel worden gekoppeld.
Nadat de wielen zijn vervangen moet de auto ca. 20 minuten blijven stil‐
staan alvorens het systeem een her‐
berekening uitvoert. Het daaropvol‐
gende inleerproces duurt 10 minuten
bij een minimale rijsnelheid van
20 km/u. In dit geval kan A verschij‐
nen of u ziet wisselende spannings‐
waarden op het Driver Information
Center.
Als er tijdens het inleren problemen
optreden, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.Afhankelijkheid van
temperatuur De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspan‐
ningswaarde die u op het Driver In‐
formation Centre ziet, is de daadwer‐ kelijke bandenspanning. Daarom is
het belangrijk de bandenspanning bij
koude banden te controleren.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2-3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
Page 179 of 213

Verzorging van de auto177
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig om‐
wisselen met de achterbanden. De
draairichting van de wielen moet de‐
zelfde als voorheen zijn.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Ga na of de wielen nog steeds in de‐
zelfde richting en volgens de instruc‐ ties van de fabrikant draaien.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
10 mm buiten het loopvlak en de bin‐
nenkant van de band uitsteken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de bandenmaat 205/60R16.
Page 180 of 213

178Verzorging van de auto
Sneeuwkettingen zijn niet toegestaanop de bandenmaten 215/55R17 en
225/45R18.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden ver‐
holpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij bandenpech:
rem helemaal af, trek de handrem
aan en zet de schakelhefboom op P.
Schakel de alarmknipperlichten in.
Alarmknipperlichten 3 94.
De bandenreparatieset bevindt zich
onder een afdekking in de bagage‐
ruimte.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band zijn veel minder goed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐ hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Op de bewaarinstructies op
de fles met afdichtmiddel letten.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐
ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.
Bandenreparatieset gebruiken
De bandenreparatieset bevat twee
slangen. De doorzichtige afdichtmid‐
del-/luchtslang wordt gebruikt voor
het tijdelijk afdichten en opblazen van een lekke band, de zwarte alleen-
luchtslang is bedoeld voor het opbla‐
zen van een intacte band zonder af‐
dichtmiddel.
Volg de aanwijzingen m.b.t. het juiste gebruik nauwgezet op.
1. Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak.
Page 181 of 213
Verzorging van de auto179
2.Afdichtmiddel- en luchtslang: wik‐
kel de doorzichtige afdichtmid‐
del-/luchtslang en de stekker los.
Alleen-luchtslang: wikkel de
zwarte alleen-luchtslang en de
stekker los.
3. Zet de set op de grond. Zorg ervoor dat het ventiel van de
band dicht bij de grond staat, op‐
dat de slang het kan bereiken.
4. Draai de ventieldop linksom van de lekke band.5. Zet de doorzichtige afdichtmid‐del-/luchtslang of de zwarte al‐
leen-luchtslang op het ventiel van
de band. Draai deze goed linksom
vast.
6. Sluit de stekker aan op een 12 V- aansluiting in de auto. Alle acces‐soires van andere 12 V-aanslui‐
tingen loskoppelen.
12 V-aansluitingen 3 69.
Voorkom dat de stekker in het por‐ tier of de ruit bekneld raakt.
7. Start de auto. Laat de luchtcom‐ pressor alleen bij een draaiende
motor werken.8. Afdichtmiddel- en luchtslang:
Druk en draai de keuzeschake‐
laar linksom op e.
Page 182 of 213

180Verzorging van de auto
Alleen-luchtslang: Draai de keu‐
zeschakelaar rechtsom op g.
9. Druk op m om de bandenrepara‐
tieset in te schakelen.
Afdichtmiddel- en luchtslang: De
compressor blaast afdichtmiddel en lucht in de band. De manome‐
ter toont eerst een hoge druk wan‐ neer de compressor het afdicht‐
middel in de band blaast. Nadat
het afdichtmiddel geheel over de
band is verspreid, daalt de druk
snel en neemt deze weer toe
naarmate er meer lucht in de band
stroomt.
Alleen-luchtslang: De compressor
vult de band alleen met lucht.
10. Band met de manometer op de aanbevolen bandenspanning zet‐
ten.
Informatie-etiket banden en bela‐
ding 3 173.
Bandenspanningswaarden 3 202.
Bij een ingeschakelde compres‐
sor kan de meetwaarde op de ma‐ nometer hoger zijn dan de daad‐
werkelijke bandenspanning.
Schakel de compressor voor een
nauwkeurige meetwaarde uit.
Schakel de compressor in/uit tot‐
dat de band op de juiste spanning
is.
Alleen-luchtslang: Als u de band
tot boven de aanbevolen span‐
ning vult, kunt u de overmatige
druk afbouwen met f totdat de
druk op de juiste waarde is.
Let op
Vervolg uw reis niet als de band na
ongeveer 25 minuten nog niet op de
aanbevolen spanning is. De band is
te zeer beschadigd en de bandenre‐ paratieset kan de band niet met lucht
vullen. Trek de stekker uit de 12 V-
aansluiting en schroef de vulslang
uit het ventiel.
11. Druk opnieuw op m om de ban‐
denreparatieset uit te schakelen.
Page 183 of 213

Verzorging van de auto181
Ga voorzichtig om met de ban‐
denreparatieset, omdat deze na
gebruik warm kan zijn.
Afdichtmiddel- en luchtslang: De
band is niet afgedicht en blijft lucht
lekken totdat u gaat rijden en het
afdichtmiddel in de band wordt
verdeeld.
12. Trek de stekker uit de 12 V-aan‐ sluiting in de auto.
13. Draai de doorzichtige afdichtmid‐ del-/luchtslang of de zwarte al‐
leen-luchtslang linksom van het
ventiel van de band.
14. Breng de ventieldop weer aan.
15. Leg de doorzichtige afdichtmid‐ del-/luchtslang of de zwarte al‐
leen-luchtslang en de stekker
weer op hun oorspronkelijke plek
en berg de bandenreparatieset op
in het opbergvak in de bagage‐
ruimte.
16. Afdichtmiddel- en luchtslang: Als
de lekke band weer op de aanbe‐
volen spanning gekomen is, haalt
u het etiket maximumsnelheid van het blik afdichtmiddel en breng het
op een zeer goed zichtbare loca‐
tie aan. Overschrijd de aanbevo‐
len snelheid op dit etiket niet tot‐
dat de beschadigde band gerepa‐ reerd of vervangen is.
17. Afdichtmiddel- en luchtslang: Rijd
onmiddellijk 8 km om het afdicht‐
middel in de band te verdelen.
18. Afdichtmiddel- en luchtslang:
Stop op een veilige pek en con‐
troleer de bandenspanning. Zie
de stappen 1-11 met de alleen-
luchtslang.
Rijd niet meer als de bandenspan‐
ning meer dan 0,7 bar onder de
aanbevolen waarde gedaald is.
De band is te zeer beschadigd en het bandenafdichtmiddel kan de
band niet afdichten.
Als de bandenspanning niet meer
dan 0,7 bar onder de aanbevolen
waarde gedaald is, brengt u de
band op de aanbevolen spanning.
19. Afdichtmiddel- en luchtslang:
Veeg eventuele resten afdicht‐
middel van het wiel, de band en de auto.
20. Afdichtmiddel- en luchtslang: Bied
het lege blik afdichtmiddel en de
de doorzichtige afdichtmiddel-/
Page 184 of 213
182Verzorging van de auto
luchtslang compleet bij een plaat‐
selijke dealer of conform de plaat‐ selijke wetgeving en gebruiken
aan.
21. Afdichtmiddel- en luchtslang: Ver‐
vang het bij een werkplaats door
een nieuw blik.
22. Afdichtmiddel- en luchtslang: Bied
de auto na het tijdelijk afdichten
van een band met de bandenre‐
paratieset binnen een rijafstand
van 160 km ter reparatie of ver‐
vanging bij een werkplaats aan.De bandenreparatieset heeft een
adapter voor accessoires in een vak onderin de behuizing. Hiermee kunt u o.a. luchtbedden en ballen met lucht
vullen.
Blik afdichtmiddel los- en
aankoppelen
Koppel het blik afdichtmiddel als volgt los:
1. Wikkel de afdichtmiddelslang los.
2. Druk op de blikontgrendelings‐ knop.
3. Til het blik op en neem het weg.
4. Vervang het door een nieuw blik. Dit is verkrijgbaar bij een werk‐
plaats.
5. Druk het nieuwe blik op zijn plaats
vast.