Page 89 of 213

Instrumenten en bedieningsorganen87
Functies van het voertuigmenu kun‐
nen onder ander zijn:
■ Talen (Languages)
Selecteer Talen (Languages) en
selecteer de gewenste taal.
■ Tijd en datum
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Radio-instellingen
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Telefooninstelling
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Navigatie-instellingen
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Displayinstellingen
Zie hieronder.
■ Voertuig instellingen
Zie hieronder.
Displayinstellingen
Druk op Displayinstellingen om even‐
tueel het volgende te zien:
■ Menu Homepage
■ Optie achterruitrijcamerasysteem
■ Display Uit
■ Kaartinstellingen
Menu Homepage
Selecteer dit om eventueel het vol‐
gende te zien:
■ Startpagina aanpassen
■ sorteren
■ Stand.wrd. hoofdstartpagina herst.Startpagina aanpassen
Met deze functie selecteert u welke
pictogrammen op het eerste
Homepage staan. Selecteer dit en
volg de aanwijzingen op het scherm.sorteren
Net deze functie kunt u de pictogram‐
men op het Homepage verplaatsen.
Selecteer dit en volg de aanwijzingen op het scherm.Stand.wrd. hoofdstartpagina herst.
Met deze functie zet u de Beginpa‐
gina terug op de fabrieksinstellingen.
Selecteer dit en volg de aanwijzingen op het scherm.
Optie achterruitrijcamerasysteem
Achteruitkijkcamera 3 131.
Display Uit
Indrukken om het display uit te scha‐
kelen. Het display komt terug bij het
indrukken van een Infotainmenttoets
of het aanraken van het scherm.
Page 90 of 213

88Instrumenten en bedieningsorganen
Kaartinstellingen
Zie beschrijving van Infotainmentsys‐ teem in de handleiding van het Info‐
tainmentsysteem.
Voertuig instellingen ■ Klimaat en luchtkwaliteit
■ Comfortinstellingen
■ Buitenverlichting
■ Portiervergrendeling
■ Vergr., ontgr., start op afstand
■ Fabrieksinstellingen herstellen
Klimaat en luchtkwaliteit
Selecteer het menu Klimaat en
luchtkwaliteit om het volgende weer
te geven:
■ Autom. ventilatorsnelheid
■ Autom. stoelverwarming
■ Automatische ontwaseming
■ Stoelverwarm. start op afst.
■ Motoronderst. verwarming
aangesl.
■ Motorondersteunde verwarmingAutom. ventilatorsnelheid
Bij Autom. ventilatorsnelheid wordt de
automatische ventilatorsnelheid aan‐
gepast aan de gewenste interieur‐
temperatuur. Kies een aanjager‐
stand:
Hoog: Hogere snelheid.
Middelhoog: Gematigde snelheid.
Laag: Lagere snelheid.Autom. stoelverwarming
Na het activeren wordt de toets voor
automatisch verwarmde stoelen op
het aanraakscherm gemarkeerd.
Deze functie activeert automatisch de
functie verwarmde stoelen op basis
van de temperatuur van het interieur. Autom. stoelverwarming kan met de
knoppen voor de verwarmde stoelen
op het instrumentenbord worden uit‐
geschakeld.Stoelverwarm. start op afst.
Na het inschakelen schakelt deze
functie de verwarmde stoelen bij het
starten op afstand in.Automatische ontwaseming
Na het activeren en bij een hoge
luchtvochtigheid regelt de klimaatre‐
geling de buitenluchtinlaat, de airco of de warmte zodanig dat het systeemontwasemt. De ventilator gaat wel‐
licht sneller draaien. Als de luchtvoch‐
tigheid afneemt, gaat het systeem te‐ rug naar de eerdere stand.Motoronderst. verwarming aangesl.
Selecteer één van de volgende op‐
ties:
■ Bij lage buitentemperaturen : voor
starten van de motor bij +2 °C of la‐ ger
■ Bij zeer lage buitentemperaturen :
voor starten van de motor bij
-10 °C of lagerMotorondersteunde verwarming
Met deze instelling kan Motoronders‐
teunde verwarming worden in- of uit‐
geschakeld.
Page 91 of 213

Instrumenten en bedieningsorganen89
Deze functie activeert of deactiveert
Motoronderst. verwarming aangesl.
wanneer de stekker van de auto aan‐ gesloten is. Een andere instelling
wordt niet eerder actief dan nadat de
auto eerst uitgeschakeld is.
Comfortinstellingen
Selecteer het menu Comfortinstellin‐
gen en de volgende opties verschij‐
nen:
■ Volume geluidssignaal
■ Volumeknop
■ Pop-up energieoverzicht exit
■ Diefst.alarm oplaadkabel
■ Alarm lage acculading
■ Pers. inst. voor bestuurderVolume geluidssignaal
Met deze instelling kunt u het volume van het geluidssignaal op normaal of
op hoog zetten.Volumeknop
Zo klinkt er een toon wanneer u via
het Infotainmentsysteem een optie
selecteert.Pop-up energieoverzicht exit
Met deze instelling kan Pop-up ener‐
gieoverzicht exit worden in- of uitge‐
schakeld.Diefst.alarm oplaadkabel
Met deze instelling kan Diefst.alarm
oplaadkabel worden in- of uitgescha‐
keld.Alarm lage acculading
Met deze instelling kan Alarm lage
acculading worden in- of uitgescha‐
keld.Pers. inst. voor bestuurder
Met deze instelling kan de bestuurder
zijn favorieten in de radio opslaan.
Buitenverlichting
Selecteer het verlichtingsmenu en de
volgende opties verschijnen:
■ Buitenverlichting bij ontgr.
■ Duur tijdens uitstappen
Buitenverlichting bij ontgr.
Met deze instelling kan de functie
worden in- of uitgeschakeld. Na het
inschakelen gaan het dimlicht, de
stadslichten, achterlichten, kenteken‐plaatverlichting en de achteruitrijlich‐
ten branden als u op de handzender
op ( drukt.Duur tijdens uitstappen
Hier kunt u selecteren hoelang het
dimlicht blijft branden als u uit de auto
stapt en het buiten donker is.
De beschikbare opties zijn: ■ Uit
■ 30 seconden
■ 1 minuut
■ 2 minuten
Portiervergrendeling
Selecteer Portiervergrendeling en de
volgende opties verschijnen:
■ Geen vergr. bij portier open
■ Automatische portierontgr.
■ Vertr. portiervergrendeling
Geen vergr. bij portier open
Na het activeren voorkomt deze in‐
stelling dat het bestuurdersportier
wordt ontgrendeld totdat de deur
wordt gesloten. Na het activeren van
deze functie is het menu Vertr. por‐
tiervergrendeling niet beschikbaar.
Page 92 of 213

90Instrumenten en bedieningsorganen
Automatische portierontgr.
Hiermee bepaalt u welke portieren
automatisch worden ontgrendeld als
u de auto uit P (Parkeerstand) scha‐
kelt.
De beschikbare opties zijn: ■ Alle portieren
■ Bestuurdersportier
■ UitVertr. portiervergrendeling
Na het activeren vertraagt deze func‐ tie het vergrendelen van de portieren.
Negeer de vertraging door op de
schakelaar elektrische portierver‐
grendeling te drukken.
De beschikbare opties zijn: ■ Aan
■ Uit
Met handzender vergrendelen,
ontgrendelen, starten
Selecteer Vergr., ontgr., start op
afstand en de volgende opties ver‐
schijnen:
■ Feedback ontgrendeling op afstand
■ Feedb. vergr. op afstand
■Portier ontgrendelen op afstand
■ Passieve portierontgr.
■ Passieve portiervergr.
■ Waarsch. afst. bed. in autoFeedback ontgrendeling op afstand
Na het activeren knippert de rijver‐
lichting bij het ontgrendelen van de
auto met de handzender.Feedb. vergr. op afstand
Hiermee kunt u bepalen welk terug‐
koppelsignaal er volgt bij het ontgren‐ delen van de auto met de handzen‐
der. Selecteer verlichting en claxon,
alleen verlichting, alleen claxon, of
uit.Portier ontgrendelen op afstand
Hiermee bepaalt u welke portieren
worden ontgrendeld bij de eerste keer
indrukken van ( op de handzender.
De beschikbare opties zijn: ■ Bestuurdersportier
■ Alle portierenAls Bestuurdersportier wordt gese‐
lecteerd, worden alle portieren ont‐ grendeld bij de tweede keer indruk‐
ken van ( binnen vijf seconden na de
eerste keer indrukken.Passieve portierontgr.
Met deze instelling bepaalt u welke
portieren worden ontgrendeld met de knop op de portierkruk buiten.
De beschikbare opties zijn: ■ Alle portieren
■ BestuurdersportierPassieve portiervergr.
Met deze instelling kunt u passief ver‐
grendelen in- of uitschakelen en het
type gegeven terugkoppelsignaal se‐
lecteren.
De beschikbare opties zijn: ■ Claxon bij passieve vergrendeling
■ Aan
■ UitWaarsch. afst. bed. in auto
Na het activeren piept de claxon drie
keer snel achter elkaar wanneer de
handzender in de auto wordt gelaten.
Page 93 of 213
Instrumenten en bedieningsorganen91
Fabrieksinstellingen herstellen
Met deze instelling worden de per‐
soonlijke instellingen van de auto te‐
ruggezet op fabrieksinstellingen.
Page 94 of 213

92VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 92
Binnenverlichting .........................95
Verlichtingsfuncties ......................97Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai aan het stelwiel:
AUTO=automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslicht.m=activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO..8=zijmarkeringslichten9=dimlichtAchterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van het contact
terwijl de motor draait, schakelt het
systeem in functie van het omge‐ vingslicht tussen het dagrijlicht en het
dimlicht.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Als het dagrijlicht werkt, worden de
achterlichten en de stadslichten uit‐
geschakeld.
Schakel het dimlicht waar nodig te al‐
len tijde in.
Let op
Dek de lichtsensor niet af, om te
voorkomen dat de AUTO-modus
niet goed werkt.
Page 95 of 213

Verlichting93
Automatische verlichting activeren
Bij weinig licht wordt het dimlicht in‐
geschakeld.
Ook worden na het activeren van de
voorruitenwissers het dimlicht, de
parkeerlichten en andere rijverlichting
ingeschakeld. De overgangstijd voor
het gaan branden van de lichten wis‐
selt met de snelheid van de ruitenwis‐
sers. Wanneer de ruitenwissers niet werken, gaat deze verlichting uit. Zet
de knop van de rijverlichting op m of
8 om deze functie te deactiveren.
Tunneldetectie
Bij het ingaan van een tunnel wordt
het dimlicht ingeschakeld.Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel
van de richtingaanwijzers.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal
Trek aan de hendel van de richting‐ aanwijzers om een lichtsignaal te ge‐ ven.
Koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0=zitplaatsen voorin bezet1=alle zitplaatsen bezet2=alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3=bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Page 96 of 213
94VerlichtingAlarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking tre‐ den.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Controlelamp richtingaanwijzer 3 75.
Mistachterlicht
Draai de mistachterlichtband op de
hendel naar r en laat deze los om het
mistachterlicht in of uit te schakelen.
De band keert terug naar de oor‐
spronkelijke stand.
Elke keer bij het starten van de auto
wordt het mistachterlicht automatisch
op uit gezet.