Page 121 of 213

Rijden en bediening119weg. De auto is bij een noodstopmogelijk niet meer bestuurbaar en
kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem Elektrische handrem
9 Waarschuwing
Trek ongeveer één seconde aan
schakelaar m, de elektrische
handrem werkt automatisch op de juiste kracht. Voor de maximale
kracht, bijv. bij het parkeren op
een helling, trekt u tweemaal aan
de schakelaar m.
De elektrische handrem is aange‐ trokken wanneer controlelamp P
oplicht 3 77.
U kunt de elektrische handrem acti‐
veren, zelfs als de ontsteking is uit‐
geschakeld. Voorkom herhaaldelijk
in- en uitschakelen van de elektrische handrem bij uitgeschakeld contact
om ontladen van de 12 V-accu te voorkomen.
Bij onvoldoende elektrisch vermogen
kan de elektrische handrem niet wor‐
den aangetrokken of losgezet.
Kijk vóór het uitstappen naar de con‐
trolelamp P ter controle dat de hand‐
rem aangetrokken is 3 77.
Elektrische handrem aantrekken
Trek de elektrische handrem als volgt aan:
1. Zorg ervoor dat de auto geheel stil
staat.
2. Trek gedurende ong. één seconde aan schakelaar m.
Na het geheel aantrekken van de
elektrische handrem gaat de contro‐
lelamp P knipperen en vervolgens
branden.
Als de controlelamp P voortdurend
knippert, wordt de elektrische hand‐
rem slechts deels aangetrokken of is
er een probleem met de elektrische
handrem. Er verschijnt een bericht op het DIC. Zet de elektrische handrem
los en probeer deze weer aan te trek‐
ken. Raadpleeg een werkplaats als
de controlelamp P niet oplicht of blijft
knipperen.
Rijd niet als controlelamp P knippert
3 77.
Bij het aantrekken van de elektrische
handrem onderweg klinkt er een ge‐
luidssignaal en verschijnt er een be‐ richt op het Driver Information Center
Page 122 of 213

120Rijden en bediening
(DIC). Zo lang u de schakelaar om‐hoog houdt, gaat de auto langzamer
rijden.
Als u de schakelaar m tijdens het
langzamer rijden loslaat, wordt de
handrem losgezet. Bij het omhoog
houden van schakelaar m totdat de
auto stilstaat blijft de elektrische
handrem aangetrokken.
Wanneer de storingslamp elektrische
handrem p brandt, heeft de elektri‐
sche handrem een systeemprobleem
waargenomen en werkt deze in be‐
perkte mate. Til de schakelaar m om‐
hoog en houd deze zo vast om de elektrische handrem aan te trekken
wanneer p brandt totdat controle‐
lamp P blijft branden. Raadpleeg een
werkplaats als controlelamp p
brandt.
Soms kan de elektrische handrem
ondanks dat de auto stilstaat toch au‐
tomatisch worden ingeschakeld. Dit is
normaal en gebeurt om op gezette tij‐ den te controleren of het systeem van
de elektrische handrem goed werkt.Als de elektrische handrem niet kan
worden aangetrokken, moeten de
achterwielen worden geblokkeerd om
wegrollen van de auto te voorkomen.
Elektrische handrem loszetten
Zet de elektrische handrem als volgt
los:
1. Schakel het contact in
2. Houd het rempedaal ingetrapt
3. Druk even op de schakelaar m.
Als de elektrische handrem zonder in‐
getrapt rempedaal probeert los te zet‐ ten, klinkt en een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het DIC. Als P uit is, is de elektrische handrem
losgezet.
Als p brandt, heeft de elektrische
handrem een systeemprobleem
waargenomen en werkt deze in be‐
perkte mate. Druk de schakelaar m
omlaag en houd deze zo vast om de
elektrische handrem los te zetten
wanneer p brandt totdat controle‐
lamp P dooft. Raadpleeg een werk‐
plaats als de lamp blijft branden.Let op
Bij het rijden met aangetrokken
handrem kunnen de remmen over‐
verhit raken en kunnen onderdelen
van het remsysteem voortijdig ver‐
slijten of beschadigd raken. Contro‐
leer vóór vertrek of de handrem ge‐
heel losgezet is en of controlelamp
P uit is.
Elektrische handrem automatisch
loszetten
De elektrische handrem wordt auto‐
matisch losgezet wanneer de motor
draait, u een versnelling inschakelt en u wegrijdt. Trek bij een aangetrokken
elektrische handrem niet te snel op.
Zo slijt de voering van de handrem
minder snel.
Elektrische handrem P, controlelamp
3 77.
Storing elektrische handrem p, con‐
trolelamp 3 77.
Driver Information Centre (DIC) 3 81.
Page 123 of 213

Rijden en bediening121Regeneratief remmenBij regeneratief remmen wordt er iets
energie van de bewegende auto te‐
ruggewonnen en omgezet in elektri‐
sche energie.
Deze energie wordt weer opgeslagen
in de hoogspanningsaccu, waardoor
de auto nog zuiniger rijdt.
De hydraulische schijfremmen wer‐
ken bij het regeneratief remmen zo‐
danig dat het systeem effectief remt,
bijvoorbeeld als de situatie om veel
remkracht vraagt.
Het remsysteem is computergestuurd
en combineert het regeneratief rem‐
men met de conventionele hydrauli‐
sche schijfremmen om goed te kun‐
nen vertragen. De regeleenheid inter‐ preteert het remverzoek en gebruikt
zo nodig regeneratief remmen, con‐
ventioneel hydraulisch remmen of
een combinatie van beide. Omdat de regeleenheid de hydraulische rem‐
men via een hogedrukreservoir in
werking zet, hoort u wellicht soms de
motoraangedreven pomp bij het weer opladen van het systeem.Bij een probleem met de regeleen‐
heid werkt het rempedaal wellicht
stugger en kan de remweg langer
zijn.
Driver Information Centre (DIC) 3 81.Rijregelsystemen
Traction ControlDe Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het vermo‐
gen van de elektrische aandrijving
verminderd en wordt het wiel met de
meeste slip afzonderlijk afgeremd.
Daardoor wordt de rijstabiliteit van de
auto op een glad wegdek aanmerke‐
lijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra de controle‐
lamp b dooft.
Wanneer TC actief ingrijpt, knippert b .
Page 124 of 213

122Rijden en bediening9Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 78.
Uitschakelen
Het is mogelijk de TC uit te schakelen wanneer de aandrijfwielen moeten
kunnen doorslaan: Druk op de toets
b op de dakconsole.
Controlelamp k licht op en er ver‐
schijnt een bericht op het Driver Infor‐
mation Centre (DIC).
U kunt de TC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een eventueel probleem met de
TC verschijnt er een bericht op het
DIC. Als dit bericht verschijnt en b
oplicht, kunt u veilig rijden, maar
werkt het systeem niet. Pas uw rijge‐
drag navenant aan.
Terugzetten Als b oplicht en blijft branden, zet u
het systeem als volgt terug:
1. Rem de auto af.
2. Schakel het contact uit en wacht 15 seconden.
3. Contact inschakelen.
Raadpleeg een werkplaats als b nog
steeds oplicht en blijft branden.Voorzichtig
Niet herhaaldelijk stevig remmen
of optrekken als de tractieregeling uit is. De aandrijflijn van de autokan beschadigd raken.
Elektronische stabiliteits‐
regeling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven
wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐ derstuur/overstuur) wordt het vermo‐
gen van de elektrische aandrijving
verminderd en worden de wielen af‐
zonderlijk afgeremd. Daardoor wordt
de rijstabiliteit van de auto op een
glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
lelamp b dooft.
Wanneer ESC actief ingrijpt, knip‐
pert b.
Page 125 of 213

Rijden en bediening1239Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 78.
Uitschakelen
Voor rijden met optimaal vermogen
kan ESC worden uitgeschakeld:
Houd de toets b op de dakconsole
ingedrukt totdat k en n oplichten en
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center (DIC) verschijnt.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken.
Bij het activeren van ESC bij cruise control wordt de cruise control auto‐
matisch uitgeschakeld. Druk op de
toets cruise control om deze weer in
te schakelen als het wegdek dat toe‐
laat.
Cruise control 3 124.
Driver Information Centre (DIC) 3 81.
Storing
Bij een eventueel probleem met de
ESC verschijnt er een bericht op het DIC. Als dit bericht verschijnt en b
oplicht, kunt u veilig rijden, maar
werkt het systeem niet. Pas uw rijge‐
drag navenant aan.Terugzetten
Als b oplicht en blijft branden, zet u
het systeem als volgt terug:
1. Rem de auto af.
2. Schakel het contact uit en wacht 15 seconden.
3. Contact inschakelen.
Raadpleeg een werkplaats als b nog
steeds oplicht en blijft branden.
Page 126 of 213

124Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
Met de cruise control kan de auto een
snelheid van ong. 30 km/u of meer
aanhouden zonder dat u de voet op
het gaspedaal hoeft te houden.
Cruise control werkt niet bij snelhe‐
den van minder dan 30 km/u.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Met het Traction Control-systeem of
de elektronische stabiliteitsregeling
kan het systeem tijdens het gebruik
van cruise control het doorslaan van
de wielen tegengaan. Als dit gebeurt,
wordt de cruise control automatisch
uitgeschakeld.
Traction Control-systeem 3 121.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 122.
Bij een aanrijdingswaarschuwing bij
geactiveerde cruise control, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 124.
De cruise control-toetsen zitten op
het stuurwiel.
m : indrukken om het cruise control-
systeem in en uit te schakelen. Er
gaat een lamp op de instrumenten‐
groep aan of uit.
y : indrukken om de cruise control uit
te schakelen zonder de ingestelde
snelheid uit het geheugen te wissen.
RES/+: draai het kartelwiel kort om‐
hoog om een eerder ingestelde snel‐
heid te hervatten of houd het omhoog om te accelereren. Gebruik het als de
cruise control al actief is om de rij‐
snelheid te verhogen.
Page 127 of 213

Rijden en bediening125
SET/-: draai het kartelwiel kort om‐
laag om een snelheid in te stellen en
de cruise control te activeren. Ge‐
bruik het als de cruise control al actief is om de rijsnelheid te verlagen.
Cruise control instellen Een snelheid instellen:
1. Druk op m om cruise control aan‐
zetten.
2. Trek op tot de gewenste snelheid.
3. Draai het kartelwiel omlaag naar SET/− en laat het los. De gewen‐
ste ingestelde snelheid verschijnt op de instrumentengroep.
4. Haal uw voet van het gaspedaal.
Bij het intrappen van de rem deacti‐
veert het systeem de cruise control.Een ingestelde snelheid
hervatten
Als de cruise control op een gewenste
snelheid staat en het rempedaal wordt ingetrapt, wordt de cruise con‐
trol uitgeschakeld zonder dat de in‐
gestelde snelheid uit het geheugen
wordt gewist. Draai het kartelwiel bij
een snelheid van ong. 30 km/u of
meer kort omhoog naar RES/+ en laat
het weer los. De auto keert terug naar
de eerder opgeslagen snelheid.
Snelheid verhogen Als het cruise control-systeem al ge‐activeerd is:
■ Draai het kartelwiel omhoog naar RES/+ en houd het vast totdat de
auto naar de gewenste snelheid ac‐
celereert en laat het los.
■ Draai het kartelwiel kort omhoog naar RES/+ en laat het weer los om
de snelheid in kleine stapjes te ver‐
hogen. Bij elke keer rijdt de auto
ong. 1 km/u sneller.Snelheid verlagen
Als het cruise control-systeem al ge‐
activeerd is:
■ Draai het kartelwiel naar SET/− en
houd het vast totdat de gewenste
lagere snelheid is bereikt en laat
het los.
■ Draai het kartelwiel kort naar SET/− om in kleine stapjes langza‐
mer te rijden. Elke keer rijdt de auto hierbij ong. 1 km/u langzamer.
Een ander voertuig inhalen
Verhoog de snelheid door het gaspe‐ daal in te trappen. Als u de voet van
het gaspedaal neemt, gaat de auto
weer terug naar de eerder ingestelde
snelheid van de cruise control. Wan‐
neer u het kartelwiel tijdens het in‐ trappen van het gaspedaal of kort na
het negeren van de cruise control
even naar SET/- beweegt, wordt de
cruise control op de huidige rijsnel‐ heid ingesteld.
Page 128 of 213

126Rijden en bediening
Cruise control op heuvelachtigterrein gebruiken Hoe goed de cruise control op heu‐
velachtig terrein werkt, hangt af van
de rijsnelheid, de belasting en de
steilheid van de hellingen. Bij steile
hellingen moet u wellicht gas bijgeven
om de snelheid te kunnen aanhou‐
den. Bij het afdalen moet u wellicht
afremmen of L inschakelen om de
snelheid te kunnen aanhouden. Bij
het intrappen van het rempedaal
wordt de cruise control uitgeschakeld.
Cruise control deactiveren
Druk op de knop y, controlelampje
m op de instrumentengroep licht wit
op. De cruise control is gedeacti‐
veerd. De meest recent ingestelde
snelheid wordt opgeslagen en kan la‐ ter weer worden opgepakt.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,■ keuzehendel in stand N,
■ de Traction Control of elektronische
stabiliteitsregeling (ESC) is actief.
Ingestelde snelheid uit
geheugen wissen
Wis de ingestelde snelheid in de
cruise control uit het gehuegen door
op m te drukken of door het contact
uit te schakelen.
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of te beperken.
Bij te snel naderen van een voorligger
geeft de frontaanrijdingswaarschu‐
wing een rode visuele waarschuwing
en klinken er snel achter elkaar piep‐
tonen. De frontaanrijdingswaarschu‐
wing geeft ook een gele visuele waar‐ schuwing bij bumperkleven bij een
voorligger.
Het frontaanrijdingswaarschuwings‐
ymbool zit boven op het instrumen‐
tenbord, rechts van het stuurwiel.De voorwaarts gerichte camerasen‐
sor bevindt zich vóór de achteruitkijk‐
spiegel op de voorruit. De frontaanrij‐ dingswaarschuwing detecteert auto's
binnen een afstand van ong. 60 m en
werkt bij snelheden boven 40 km/u.9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het te
snel naderen van een voorligger of
bij bumperkleven, waarschuwt het wellicht niet tijdig genoeg om een
botsing te helpen vermijden.
De frontaanrijdingswaarschuwing
waarschuwt niet voor voetgan‐
gers, dieren, borden, vangrails,
bruggen, bouwvaten of andere ob‐
jecten. Wees gereed om actie te
ondernemen en te remmen.
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan worden uitgeschakeld met de
stuurbedieningsknop.