Page 185 of 213

Verzorging van de auto183Starthulp gebruiken
Niet starten met een snellader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.
Er zijn verschillende procedures. Dit
hangt ervan af of de accu van de auto
zelf of de accu van de andere auto
ontladen is.9 Gevaar
De hoogspanningsaccu kan niet
met starthulpkabels of een accuo‐ plader worden gestart. Als u dat
toch doet, kunt u letsel, de dood of
schade aan de auto veroorzaken.
9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Zelfs wanneer de motor niet draait,
kunnen er elektrische ventilatoren starten en letsel veroorzaken.
Houd handen, kleding en gereed‐
schap uit de buurt van elektrische
ventilatoren onder de motorkap.
9 Waarschuwing
Start nooit een ander voertuig met
startkabels vanaf de polen in de
motorruimte.
Hierdoor kan een zekering in de
auto overbelast raken.
Start een ander voertuig altijd met startkabels vanaf de polen onder
de afdekking in de bagageruimte.
■ De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.Ontdooi de bevroren accu alvorens hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde
spanning (12 volt). De capaciteit
(Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de ontladen accu.
■ Gebruik hulpstartkabels met geïso‐
leerde aansluitklemmen en een di‐
ameter van minstens 16 mm 2
.
■ De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
Page 186 of 213

184Verzorging van de auto
■ Tijdens de hulpstart niet over deaccu leunen.
■ De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere nietraken.
■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Trek de handrem aan, zet de scha‐
kelhefboom op P.
■ Open de beschermkappen van de pluspolen van beide accu's.
Accupolen in de motorruimteDe accupolen voor het starten van de auto met hulpstartkabels bevinden
zich in de motorruimte. De pluspool
bevindt zich onder een afdekkap.
Open de kap elke keer als u de auto
met hulpstartkabels wilt starten. De
minuspool is een tapeind met de mar‐
kering GND.
Accupolen in de bagageruimte
De accupolen voor het starten van
een auto met hulpstartkabels bevin‐
den zich in de bagageruimte onder
twee afdekkappen. Open de afdek‐
kappen elke keer als u een andere
auto met hulpstartkabels wilt starten.
De pluspool is afgedekt met een extra
afdekkap, met de markering <. Open
de afdekkap elke keer als u de plus‐ pool wilt gebruiken.
Hulpstartkabels gebruiken
Auto met starthulpkabels starten
Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
Page 187 of 213

Verzorging van de auto185
3. Zwarte kabel op de minpool vande hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de minuspool, met de
markering GND, aansluiten.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Start de auto als volgt: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na 5 minuten op m drukken om
het contact van de auto in te scha‐ kelen.
Na het initialiseren van de instru‐
mentengroep laadt de auto de
12 V-accu op met stroom uit de
hoogspanningsaccu.
3. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto inschakelen.
4. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Andere auto met starthulpkabels
starten
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Start de auto als volgt: 1. Druk op m om het contact van de
auto in te schakelen.
2. Na 5 minuten de andere motor starten.
3. Beide auto's met aangesloten ka‐
bels ongeveer 3 minuten statio‐
nair laten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
Page 188 of 213

186Verzorging van de autoTrekkenAuto slepenVoorzichtig
Bij ondeskundig slepen van een
gestrande auto kan de auto be‐
schadigd raken. Laat de ge‐
strande auto alleen op een platte
bergingswagen afvoeren.
Laat de auto alleen door goed op‐ geleide monteurs slepen.
In noodgevallen, als er geen ber‐
gingswagen bij de hand is, mag de
auto niet sneller dan 75 km/u en niet
verder dan 75 km worden gesleept
Steek een schroevendraaier in de
gleuf aan de korte zijde van de afdek‐ king. Maak de afdekking los door de
schroevendraaier voorzichtig zij‐
waarts te bewegen. Plaats ter voor‐
koming van schade een doek tussen
de schroevendraaier en het frame.
Het sleepoog zit in een opbergvak on‐
der de vloerafdekplaat van de baga‐
geruimte 3 62.
Wrik de kap voorzichtig met een schroevendraaier los.Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel - beter is een sleepstang
- aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Ontsteking inschakelen om het stuur‐ slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Zet de schakelhefboom van de elek‐
trische aandrijving op N.
Page 189 of 213

Verzorging van de auto187Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde auto gaat remmen
en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Recirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐oog.
Breng de onderkant van de afdekking
aan en duw de afdekking dicht.
Andere auto slepen De auto is niet ontworpen of geschikt
voor het trekken van een aanhang‐
wagen of een andere auto.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringende
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Breng geen wassen of poetsmiddelen op ongecoat(e) kunststof, vinyl, rub‐
ber, plakplaatjes, kunsthout of lak‐
werk aan om schade te voorkomen.Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐
wisser moeten worden uitgescha‐
keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto, zoals een dakdragersysteem, verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de
gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Page 190 of 213

188Verzorging van de auto
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende, bij‐ tende of agressieve middelen of ijs‐
krabbers gebruiken en ze niet droog
reinigen.
Reinig de buitenverlichting, lampgla‐
zen, emblemen, stickers en sierstrip‐
pen alleen met lauw of koud water,
een zachte doek en milde zeep.Polijsten en in de was zetten
De auto regelmatig met was conser‐
veren (uiterlijk wanneer het water
geen parels meer vormt). Zo niet,
droogt de lak uit.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit
van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand ge‐
bruiken. IJskrabber stevig tegen de
ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geenkrassen op de ruit worden gemaakt.Wisserbladen die strepen trekken,
met een zachte doek en een ruiten‐
reiniger reinigen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐
zelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade
Geringe lakschade voordat er roest‐
vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.
Onderstel Sommige delen van de bodemplaat
zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.
Page 191 of 213

Verzorging van de auto189
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen kun‐
nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
zaamheden aan de bodemplaat door een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de be‐
schermende waslaag laten controle‐
ren.
Luchtdeflector voorDe luchtdeflector voor geleidt de
luchtstroom onder de auto. Steek de
nok in de sleuf als deze los raakt. Ga
zo nodig net zo aan de andere kant te werk.Voorzichtig
Rijd voorzichtig op steile hellingen,laadhelling of over verkeersdrem‐
pels enz.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding
Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met zui‐
ver water en een zachte doek. Ge‐
bruik een reinigingsmiddel voor leder
als de bekleding erg vuil is.
Instrumentengroep en de displays al‐
leen met een zachte, vochtige doek
reinigen. Gebruik zo nodig water en
milde zeep.
Spuit reinigingsmiddelen niet recht‐
streeks op schakelaars of knoppen.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met
een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name op lichtgekleurde bekleding. Reinig ver‐
wijderbare vlekken en verkleuringen
zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten om‐
dat geopende klittenbandsluitin‐
gen schade aan de stoelbekleding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐
kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Page 192 of 213
190Verzorging van de auto
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen wor‐
den gereinigd als de carrosserie. Zo
nodig een interieurreiniger gebruiken.
Geen andere middelen gebruiken.
Vooral geen oplosmiddelen of brand‐ stof. Niet schoonmaken met hoge‐
drukreinigers.