Kort en bondig11
1Cruise control ...................... 124
Lane Departure Warning ....132
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing ............................. 126
2 Lichtschakelaar .....................92
Richtingaanwijzers ................94
Waarschuwing
voetgangersveiligheid ...........67
3 Claxon ................................... 67
4 Instrumentengroep ................73
Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 81
5 Afstandsbediening op
stuurwiel ................................ 66
6 Voorruitwissers/-sproeiers ....67
7 Middelste ventilatieope‐
ningen ................................. 105
8 Plafondverlichting .................96
Leeslampjes .......................... 96
Ultrasoonparkeerhulp .........128
Diefstalalarmsysteem ............ 29Elektronische
stabiliteitsregeling ...............122
Traction Control-systeem ....121
Gordelverklikkerlichtje ...........75
Verklikkerlichtje airbag-
deactivering ........................... 76
9 Binnenspiegel ....................... 33
10 Lampje oplaadstatus ...........143
11 Lichtsensor ............................ 92
Klimaatsensor ....................... 98
12 Opbergvak instrumenten‐
paneel ................................... 58
13 Colour-Info-Display ...............83
14 Zijdelingse ventilatieope‐
ningen ................................. 105
15 Handschoenenkastje ............59
16 Centrale vergrendelings‐
toetsen .................................. 24
17 Elektrische handrem ...........119
18 Infotainmentsysteem (zie
handleiding van het Info‐
tainmentsysteem)
19 Schakelhendel ....................11620Aan/Uit-knop ....................... 108
21 Rijmodusknop .....................113
22 Bladknop ............................... 83
23 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................. 152
24 Stuurwiel instellen .................66
25 Verlichtingsbediening in‐
strumentenpaneel .................95
26 Elektrische ruitbediening .......34
27 Ontgrendelknop tankklep ....147
28 Bedieningsorganen DIC ........81
29 Instellen koplampreikwijdte ...93
78Instrumenten en bedieningsorganenAntiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van de contro‐
lelamp klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Probeer het systeem te resetten.
Reset het systeem als volgt: 1. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
2. Zet de auto in P.
3. Schakel het contact uit.
4. Start de auto opnieuw.
Raadpleeg een werkplaats als de
ABS-controlelamp na het resetten
van het systeem blijft branden of on‐
derweg weer oplicht.Antiblokkeersysteem 3 118.
Als de waarschuwingslampen van het ABS en het reguliere remsysteem
gaan branden, is er wellicht een pro‐
bleem met het remsysteem en het an‐ tiblokkeersysteem.
Laat de auto wegslepen naar de
werkplaats.
Slepen 3 186.
SPORT-modus Sport licht op als de SPORT-modus
wordt geselecteerd.
SPORT-modus 3 113.
Bergmodus Berg licht op als de bergmodus wordt
geselecteerd.
Bergmodus 3 113.
Hold-modus Stilhouden licht op als de hold-modus
wordt geselecteerd.
Hold-modus 3 113.Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en isgebruiksklaar.
Knippert geel
Het systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 132.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
a brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteits‐regeling en Traction
Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Instrumenten en bedieningsorganen79
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem is actief en helpt de be‐
stuurder bij het goed besturen van de auto onder lastige omstandigheden.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 122, Traction Control-sys‐
teem 3 121.
Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Brandt als de auto een probleem met het koelvloeistofsysteem heeft.Bij het oplichten van de controlelamp
klinkt er een waarschuwingszoemer.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem A brandt of knippert geel.
Brandt
De spanning van een of meerdere
banden is aanzienlijk te laag. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem. Na ong.
1 minuut brandt de controlelamp con‐
tinu. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als de auto wordt ge‐
start.Voorzichtig
Bij niet regelmatig controleren van
de motorolie of een te laag moto‐
roliepeil kan de motor beschadigd raken. Controleer het oliepeil zospoedig mogelijk. Voeg zo nodig
olie bij, maar roep als de olie op peil is en de oliedruk nog steeds
laag is de hulp van een werkplaats in. Houd u voor het verversen van
motorolie altijd aan het onder‐
houdsschema.
Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
Rijden en bediening121Regeneratief remmenBij regeneratief remmen wordt er iets
energie van de bewegende auto te‐
ruggewonnen en omgezet in elektri‐
sche energie.
Deze energie wordt weer opgeslagen
in de hoogspanningsaccu, waardoor
de auto nog zuiniger rijdt.
De hydraulische schijfremmen wer‐
ken bij het regeneratief remmen zo‐
danig dat het systeem effectief remt,
bijvoorbeeld als de situatie om veel
remkracht vraagt.
Het remsysteem is computergestuurd
en combineert het regeneratief rem‐
men met de conventionele hydrauli‐
sche schijfremmen om goed te kun‐
nen vertragen. De regeleenheid inter‐ preteert het remverzoek en gebruikt
zo nodig regeneratief remmen, con‐
ventioneel hydraulisch remmen of
een combinatie van beide. Omdat de regeleenheid de hydraulische rem‐
men via een hogedrukreservoir in
werking zet, hoort u wellicht soms de
motoraangedreven pomp bij het weer opladen van het systeem.Bij een probleem met de regeleen‐
heid werkt het rempedaal wellicht
stugger en kan de remweg langer
zijn.
Driver Information Centre (DIC) 3 81.Rijregelsystemen
Traction ControlDe Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het vermo‐
gen van de elektrische aandrijving
verminderd en wordt het wiel met de
meeste slip afzonderlijk afgeremd.
Daardoor wordt de rijstabiliteit van de
auto op een glad wegdek aanmerke‐
lijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra de controle‐
lamp b dooft.
Wanneer TC actief ingrijpt, knippert b .
124Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
Met de cruise control kan de auto een
snelheid van ong. 30 km/u of meer
aanhouden zonder dat u de voet op
het gaspedaal hoeft te houden.
Cruise control werkt niet bij snelhe‐
den van minder dan 30 km/u.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Met het Traction Control-systeem of
de elektronische stabiliteitsregeling
kan het systeem tijdens het gebruik
van cruise control het doorslaan van
de wielen tegengaan. Als dit gebeurt,
wordt de cruise control automatisch
uitgeschakeld.
Traction Control-systeem 3 121.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 122.
Bij een aanrijdingswaarschuwing bij
geactiveerde cruise control, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 124.
De cruise control-toetsen zitten op
het stuurwiel.
m : indrukken om het cruise control-
systeem in en uit te schakelen. Er
gaat een lamp op de instrumenten‐
groep aan of uit.
y : indrukken om de cruise control uit
te schakelen zonder de ingestelde
snelheid uit het geheugen te wissen.
RES/+: draai het kartelwiel kort om‐
hoog om een eerder ingestelde snel‐
heid te hervatten of houd het omhoog om te accelereren. Gebruik het als de
cruise control al actief is om de rij‐
snelheid te verhogen.
126Rijden en bediening
Cruise control op heuvelachtigterrein gebruiken Hoe goed de cruise control op heu‐
velachtig terrein werkt, hangt af van
de rijsnelheid, de belasting en de
steilheid van de hellingen. Bij steile
hellingen moet u wellicht gas bijgeven
om de snelheid te kunnen aanhou‐
den. Bij het afdalen moet u wellicht
afremmen of L inschakelen om de
snelheid te kunnen aanhouden. Bij
het intrappen van het rempedaal
wordt de cruise control uitgeschakeld.
Cruise control deactiveren
Druk op de knop y, controlelampje
m op de instrumentengroep licht wit
op. De cruise control is gedeacti‐
veerd. De meest recent ingestelde
snelheid wordt opgeslagen en kan la‐ ter weer worden opgepakt.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,■ keuzehendel in stand N,
■ de Traction Control of elektronische
stabiliteitsregeling (ESC) is actief.
Ingestelde snelheid uit
geheugen wissen
Wis de ingestelde snelheid in de
cruise control uit het gehuegen door
op m te drukken of door het contact
uit te schakelen.
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of te beperken.
Bij te snel naderen van een voorligger
geeft de frontaanrijdingswaarschu‐
wing een rode visuele waarschuwing
en klinken er snel achter elkaar piep‐
tonen. De frontaanrijdingswaarschu‐
wing geeft ook een gele visuele waar‐ schuwing bij bumperkleven bij een
voorligger.
Het frontaanrijdingswaarschuwings‐
ymbool zit boven op het instrumen‐
tenbord, rechts van het stuurwiel.De voorwaarts gerichte camerasen‐
sor bevindt zich vóór de achteruitkijk‐
spiegel op de voorruit. De frontaanrij‐ dingswaarschuwing detecteert auto's
binnen een afstand van ong. 60 m en
werkt bij snelheden boven 40 km/u.9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het te
snel naderen van een voorligger of
bij bumperkleven, waarschuwt het wellicht niet tijdig genoeg om een
botsing te helpen vermijden.
De frontaanrijdingswaarschuwing
waarschuwt niet voor voetgan‐
gers, dieren, borden, vangrails,
bruggen, bouwvaten of andere ob‐
jecten. Wees gereed om actie te
ondernemen en te remmen.
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan worden uitgeschakeld met de
stuurbedieningsknop.
207
Beslagen lampglazen ..................95
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 124
Beveiliging van de auto ................28
Binnenspiegels ............................. 33
Bolle vorm .................................... 32
Boordgereedschap .....................172
Boordinformatie ........................... 85
Brandstof .................................... 148
Brandstofmeter ............................ 71
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 149
Brandstof voor benzinemotoren 148
Buitenspiegels .............................. 32
Buitentemperatuur .......................68
Buitenverlichting ........................... 92
C Car Pass ...................................... 19
Centrale vergrendeling ................24
Claxon ................................... 13, 67
Colour-Info-Display .......................83
Conformiteitsverklaring ...............203
Controlelampen ......................70, 73
Controle over de auto ................108
Controles .................................... 152
Cruise control ...................... 80, 124
Customer Assistance Centers ....203D
Dagteller ...................................... 71
Diefstalalarmsysteem ..................29
Driepuntsgordel ........................... 43
Driver Information Center .............81
E Economisch rijden ......................107
Efficiencymeter ............................. 72
Elektrisch bediende ruiten ...........34
Elektrische aandrijving .........16, 116
Elektrische aansluitingen .............69
Elektrische handrem .............77, 119
Elektrische handrem defect ..........77
Elektrische modus ......................112
Elektrische vereisten ..................145
Elektrische verstelling ..................32
Elektrisch systeem...................... 163
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....78
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 122
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...............78
Event Data Recorders (EDR) .....204
F
Frontaal airbagsysteem ...............49
Frontaanrijdingswaarschuwing ..
.......................................... 80, 126G
Gebruik van deze handleiding .......3
Geprogrammeerde onderdrukking opladen ...........143
Gereedschap ............................. 172
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................64
Gloeilamp vervangen ................160
Gordelverklikker ........................... 75
Gordijnairbagsysteem .................. 50
Grootlicht ............................... 80, 93
H
Halogeenkoplampen .................160
Halogeenlampen ........................160
Handmatige dimfunctie ................33
Handrem ............................. 118, 119
Handschoenenkastje ...................59
Handzender ................................. 20
Hold-modus .................................. 78
Hoofdsteunen .............................. 37
Hoofdsteunverstelling ....................8
Hoogspanningsapparaten en bedrading ............................... 163
209
Profieldiepte ............................... 176
Programmeerbaar opladen ........134
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 205
Regelbare instrumentenverlichting .............95
Regeneratief remmen .................121
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 204
Remmen ............................ 118, 157
Remsysteem ................................ 77
Remvloeistof ...................... 157, 192
Richtingaanwijzer ........................75
Richtingaanwijzers ....................... 94
Richtingaanwijzers vooraan ......161
Rugleuning van zitplaatsen achterin neerklappen ................62
Ruiten ..................................... 33, 34
Rijmodi........................................ 113
Rijregelsystemen ........................121
Rijverlichting .......................... 12, 80
S Service ............................... 106, 191
Service-display ............................ 72
Service-informatie ...................... 191
Sjorogen ...................................... 64
Sleutels ........................................ 19Sleutels, sloten............................. 19
Sneeuwkettingen .......................177
Snelheidsmeter ............................ 70
Spiegelverstelling ..........................8
SPORT-modus ............................ 78
Sproeiervloeistof ........................157
Startbeveiliging ......................31, 80
Starten en bedienen ...................108
Starthulp gebruiken ...................183
Stoelpositie .................................. 38
Stoelverstelling ........................7, 39
Storingsindicatielamp ..................76
Stroomtarievenschema............... 134
Stuurbedieningsknoppen .............66
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 66
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 147
Te laag brandstofpeil ...................80
Top-Tether-bevestigingsogen ......57
Traction Control .........................121
Traction Control-systeem UIT....... 79
Trekken............................... 149, 186
Typeplaatje ................................ 194
Tijdelijke oplaadmodus annuleren ................................ 134
Tijdelijke oplaadmodus negeren. 134U
Uitlaatgassen ............................. 116
Uitstapverlichting .........................97
Ultrasoonparkeerhulp .................128
USB-poort ..................................... 60
Uw autogegevens ..........................3
V
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 177
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................42
Velgen en banden .....................172
Verbanddoos ............................... 64
Vergrendelingssysteem ...............28
Verkeersbordherkenning ............132
Verlengingsmodus actieradius ...113
Verlichtingsfuncties....................... 97
Vertraagde uitschakeling stroom 109
Vertraagde vergrendeling .............26
Vervangen van de accu ................20
Verwarmde spiegels ....................32
Verwarming ................................. 40
Verwarming met behulp van de motor ......................................... 20
Verzorging .................................. 187
Verzorging exterieur ..................187
Verzorging interieur ...................189
Voertuig gereed ............................ 80