Stoelen, veiligheidssystemen43
Let op
Zorg dat de veiligheidsgordels niet
door schoenen of voorwerpen met
scherpe randen beschadigd raken
klem komen te zitten. Oprolautoma‐
ten vrijhouden van vuil.
Gordelverklikker X 3 75.
Gordelkrachtbegrenzers
De gordelkrachtbegrenzers van de
voorstoelen beperken de krachten die
inwerken op de inzittenden, doordat
de gordels tijdens een botsing gelei‐
delijk worden ontspannen.
Gordelspanners
De gordelsloten van de voorstoelen
worden bij een voldoende zware fron‐ tale botsing of bij een aanrijding van
achteren strakgetrokken.9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van gordels)
kan de gordelspanners in werking
stellen.
Geactiveerde gordelspanners zijn te
herkennen aan de voortdurend bran‐
dende controlelamp v 3 75.
Geactiveerde gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Gor‐ delspanners worden slechts eenmaal geactiveerd.
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐ res of andere voorwerpen die de
werking van de gordelspanners kun‐
nen verstoren. Geen aanpassingen
aan onderdelen van de gordelspan‐
ners aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto.Driepuntsgordel
Bevestiging
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken. Gordel‐
verklikker 3 75.
Instrumenten en bedieningsorganen71Dagteller
Geeft de gemeten afstand weer sinds
de laatste reset.
Reset de dagteller door de toets
SELECT op het bedieningspaneel
van het Driver Information Center (DIC) ingedrukt te houden als trip A of
trip B verschijnt.
De dagteller bevindt zich op het DIC 3 81.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil in de tank en
de actieradius van de brandstof.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Verlengingsmodus actieradius
3 113.
Accumeter
Toont het oplaadniveau en de actie‐
radius van de hoogspanningsaccu.
Elektrische modus 3 112.
Instrumenten en bedieningsorganen83
De vermogensmeter is een meter diede bestuurder meldt hoeveel vermo‐
gen in totaal van de motor of de accu
voor het aandrijven van de auto af‐
komstig is.
Indicatie afstand tot voorligger E
Selecteer deze menuoptie om de in‐ dicatie afstand tot voorligger te bekij‐
ken. Indicatie afstand tot voorligger
3 128.
Navigatie *
Bij selecteren van deze optie verschij‐
nen er pijlwijzers.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐ matie.
Instrumentenpaneeldis‐
play Na het ontgrendelen en openen van
het bestuurdersportier verschijnt er
een informatiedisplay met de status
van de oplaadkabel en het oplaadni‐
veau van de hoogspanningsaccu.
Linksonder op het scherm kan een
bericht verschijnen dat het opladen
via het stroomnet bij de oplaadaan‐
sluiting van de auto onderbroken is.
Colour-Info-Display Colour-Info-Display bevindt zich in
het instrumentenpaneel.
Colour-Info-Display geeft aan: ■ Klimaatregeling 3 98
■ Infotainmentsysteem, zie de be‐ schrijving in de handleiding van hetInfotainmentsysteem
■ Persoonlijke instellingen
■ Informatie stroomverloop
■ Oplaadinstellingen
■ Verbruiksinformatie
■ Temperatuur
De knoppen van het Colour-Info-Dis‐
play hoeven slechts te worden aan‐
getipt en werken het beste met de
blote handen. De knoppen werken bij de meeste handschoenen, hoewel ze wellicht iets trager reageren. Gebruik
liever de muis dan de punt van de vin‐
ger voor een minimale responstijd.
Doe uw handschoenen uit als de
knoppen niet reageren.
Druk op 8 totdat Krachtstroom ,
Opladen en Energie Info verschijnen.
84Instrumenten en bedieningsorganen
Krachtstroom-schermen
De schermen Krachtstroom geven de
huidige staat van de werking van het
systeem aan. De schermen tonen de
energiestroom tussen de motor, de
elektrische aandrijving en de hoog‐
spanningaccu. Deze componenten
zijn gemarkeerd als ze actief zijn.
Opladen Er zijn verschillende instellingen voor
het selecteren van de oplaadmodus,
het oplaadniveau en de oplaadsnel‐
heid. Opladen 3 134.
Verbruiksinformatie
Bekijk Energieverbr. , Energierend. en
Besparingstips door op 8 op het in‐
strumentenbord en daarna op
Energie Info te drukken.
Energieverbr.
Dit scherm toont informatie voor alle
rijcycli sinds de laatste keer dat de
hoogspanningsaccu geheel was op‐
geladen. Dit is onder andere de kilo‐
metrage in de elektrische modus, de
kilometrage in de verlengingsmodus
actieradius, de totale kilometrage, ge‐ bruikte elektrische energie van de
accu, totaal gebruikte brandstof en
het gemiddelde brandstofverbruik.
Voor sommige weergegeven waar‐
den gelden er bovengrenzen. Voor
deze waarden verschijnen streepjes
als de grenzen ervan bereikt zijn.
Voor het terugzetten van deze waar‐
den moet de hoogspanningsaccu ge‐
heel opnieuw worden opgeladen. Het cirkeldiagram toont ook het percen‐tage voor de kilometrage in de elek‐
trische modus versus de verlengings‐
modus actieradius. Het algemene
brandstofverbruik is het totaal gedu‐
rende de levensduur van de auto. Dit kan alleen door een werkplaats wor‐
den teruggezet.
Informatie over energiegebruik ver‐
schijnt ook bij het uitschakelen als de
vertraagde uitschakeling stroom ac‐
tief is. U kunt deze automatische pop-
up in de persoonlijke instellingen
deactiveren.
Instrumenten en bedieningsorganen85
Persoonlijke instellingen 3 86.
Energierend.
Druk op Energierend. op het scherm
Energie Info om naar dit scherm te
gaan. Dit scherm toont het rendement
gedurende de rijcyclus op basis van
de rijstijl en de klimaatinstellingen.
Naarmate u rendabeler rijdt, wordt
het weergegeven percentage voor de rijstijl hoger. Naarmate u de klimaat‐
regeling minder gebruikt, wordt het
weergegeven percentage voor de kli‐
maatinstelling hoger.
Besparingstips
Druk op Besparingstips op het
scherm Energie Info om naar dit
scherm te gaan. Dit scherm bevat een
handleiding voor een beter energie‐
gebruik, opdat u zuiniger rijdt en de
actieradius groter wordt.
Boordinformatie
Berichten op het Driver Information
Centre (DIC) geven de status van de
auto aan of een handeling die nodig
is om een probleem te verhelpen. Er
kunnen meerdere berichten achter el‐ kaar verschijnen.
Berichten die geen onmiddellijke ac‐
tie vergen, kunnen worden bevestigd
en gewist door op knop SELECT te
drukken. De berichten die onmiddel‐
lijke actie vergen, kunnen niet worden
gewist totdat die actie verricht is. Alle
berichten moeten serieus worden ge‐ nomen.
Volg de instructies van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
■ Vloeistofpeilen
■ Starten
■ Onderhoud
■ Diefstalalarmsysteem
■ Remmen
■ Rijregelsystemen
■ Cruise control
110Rijden en bediening
■ Audiosysteem
■ Stekkerdozen
De elektrisch bediende ruiten werken maximaal 10 minuten of totdat er een
portier wordt geopend.
Voertuig starten en
stoppen Computers bepalen wanneer de mo‐tor moet draaien. Zo nodig start de
auto als het aandrijvingssysteem in‐
geschakeld is.
Starten Zet de schakelhefboom op P of N. Het
aandrijvingssysteem start in geen en‐
kele andere stand.
Let op
Probeer P niet onderweg in te scha‐
kelen, om schade aan de elektrische
aandrijving te voorkomen. Schakel
P alleen in als de auto stilstaat.
De handzender moet zich in de auto
bevinden. Trap het rempedaal in en
druk op de knop m. Als de handzen‐
der niet in de auto ligt of de zendergeblokkeerd wordt, verschijnt er een
bericht op het Driver Information Cen‐ ter (DIC).
Handzender 3 20.
Bij het openen van het bestuurders‐
portier, als de auto klaar voor vertrek
is en bij het uitschakelen van het con‐ tact klinkt er een akoestisch wel‐
komst- resp. gereed- resp. afscheids‐
bericht op de instrumentengroep. Op
de instrumentengroep verschijnt een
actieve brandstof- of accumeter, sa‐
men met een akoestisch opstartsein‐
tje als de auto klaar voor vertrek is.
Auto met een bijna ontladen
handzender starten
Als de auto niet start omdat de hand‐
zender bijna ontladen is, verschijnt er
een bericht op het DIC.
Ga als volgt te werk om alsnog te rij‐
den:
1. Open het opbergvak op het instru‐
mentenpaneel en neem de rubbe‐ ren mat weg.
2. Trek de sleutelbaard uit en steek de baard in de sleuf.
3. Trap het rempedaal met de auto in P of N in en druk op het instru‐
mentenbord op de knop m.
Rijden en bediening149Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met eente laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstofverbruik -
CO 2-uitstoot
Brandstof
Het gewogen en gecombineerde
brandstofverbruik is 1,2l/100 km.
De gewogen en gecombineerde CO 2-
uitstoot is 27 g/km.
Algemene informatie Voor de waarden specifiek voor uw
auto kunt u de EEG-conformiteitsver‐ klaring die bij uw auto is geleverd, of
andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
Het bepalen van brandstofverbruik
wordt geregeld door richtlijn R (EG)
nr. 715/2007 (respectievelijk in de
nieuwste versie).
Een onderdeel van de richtlijn is bo‐
vendien de vermelding van de
CO 2-emissie.
De gespecificeerde waarden kunnen afwijken van het werkelijke brandstof‐
verbruik van een bepaalde auto. Het
brandstofverbruik hangt bovendien af van de persoonlijke rijstijl, de staat
van het wegdek en de verkeersom‐
standigheden.
Alle waarden hebben betrekking op
het Europese basismodel met stan‐
daarduitrusting.
De brandstofverbruiksmeting houdt
rekening met het leeggewicht van de
auto zoals vastgesteld volgens de
richtlijnen. Accessoires houden mo‐
gelijk een geringe verhoging van het
brandstofverbruik en de
CO 2-emissie
in en kunnen een lagere
topsnelheid tot gevolg hebben.Trekken
Algemene informatieDe auto is niet ontworpen of geschikt voor het trekken van een aanhang‐
wagen of een andere auto.
Verzorging van de auto157Sproeiervloeistof
Lees bij het bijvullen van ruitensproei‐
ervloeistof vóór gebruik altijd eerst de
instructies van de fabrikant. Gebruik
bij omstandigheden waarbij de tem‐
peratuur tot onder het vriespunt kan
dalen een vloeistof met voldoende
antivries.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
■ Vermeng geconcentreerde sproei‐ ervloeistof volgens de instructies
van de fabrikant met water.
■ Meng geen water met sproeier‐ vloeistof die klaar voor gebruik is.
Door dit water kan de oplossing be‐ vriezen en het sproeiervloeistofre‐
servoir en andere delen van het
sproeiersysteem beschadigen.
■ Vul het sproeiervloeistofreservoir bij zeer lage temperaturen voor
slechts driekwart. Zo kan de vloei‐ stof bij vorst uitzetten en wordt erschade door een volle tank voorko‐ men.
■ Gebruik geen motorkoelvloeistof (antivries) in de voorruitsproeier.
Deze kan het ruitensproeiersys‐
teem en de lak beschadigen.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐male dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de
remblokken zo spoedig mogelijk ver‐
vangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.