Page 105 of 213

Klimaatregeling103
Druk op AUTO 4 om het systeem
zelf de luchttoevoermodus voor het
beste comfort, rendement en ontwa‐
semen te laten kiezen. Lucht wordt
gerecirculeerd of er wordt buitenlucht
in de auto aangetrokken. De toets op het aanraakscherm brandt.
Handmatige recirculatie
Druk op 4 om lucht in de auto te la‐
ten recirculeren, druk nogmaals om
buitenlucht te selecteren. Bij deze op‐ tie licht de toets op het aanraak‐scherm op ter aanduiding dat er lucht wordt gerecirculeerd. Zo wordt delucht in de auto snel gekoeld en wordt
het binnendringen van buitenlucht of
luchtjes voorkomen.
Via 4 schakelt u de automatische
recirculatie uit. Druk op AUTO of
AUTO 4 om terug naar automati‐
sche bediening te gaan, eventueel werkt de recirculatie automatisch.
De handmatige recirculatiemodus werkt niet als ontdooien of ontwase‐
men geselecteerd is.
Automatisch verwarmde stoel
bestuurder
Druk op CLIMATE op het instrumen‐
tenpaneel.
Druk op ß AUTO op het aanraak‐
scherm. De kleur van de toets veran‐
dert ter bevestiging van de instelling
in groen. Door het inschakelen van
het contact activeert deze functie de
functie Automatisch verwarmde stoel
bestuurder automatisch tot het niveau
Page 106 of 213
104Klimaatregeling
dat bij de temperatuur van het interi‐
eur past. De controlelampjes naast het stoelverwarmingssymbool op het
instrumentenbord geven de verwar‐
mingsstand aan. Schakel Automa‐
tisch verwarmde stoel bestuurder uit
met de knop op het aanraakscherm of
de knoppen voor de handmatige
stoelverwarming op het instrumen‐ tenbord.
Verwarmde stoelen 3 40.
Handmatig verwarmde stoelen
Druk bij ingeschakeld contact op ß
om de stoelverwarming van de be‐
treffende stoel in te schakelen.
De knoppen zijn ondergebracht op
het instrumentenpaneel.
Verwarmde stoelen 3 40.
Verwarmbare achterruit
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
Verwarmbare achterruit 3 36.
Verwarmde buitenspiegel 3 32.
Motoronderst. verwarming aangesl.
Werkt door op # op de handzender
te drukken.
De klimaatregeling schakelt stan‐
daard over op een goede verwar‐
mings- of koelmodus en de achter‐
ruitverwarming schakelt bij lage bui‐ tentemperaturen in.
Motoronderst. verwarming aangesl.
3 20.
Page 107 of 213
Klimaatregeling105
CompressorDe auto heeft een elektrische airco‐
compressor. Hierdoor kan de airco
steeds werken en/of de hoogspan‐
ningsaccu steeds worden gekoeld
zonder dat de motor draait.Luchtroosters
U opent het rooster door het stelwiel
naar 7 te draaien. Draai aan het
stelwiel op het luchtrooster om de
hoeveelheid uitstromende lucht aan te passen.
Richt de luchtstroom door de lamellen
te kantelen en te zwenken.
U sluit het rooster door het stelwiel
naar 8 te draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Page 108 of 213
106KlimaatregelingOnderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
■ functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen,
■ prestatietest.
Page 109 of 213

Rijden en bediening107Rijden en bedieningRijtips......................................... 107
Starten en bediening .................108
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig . 112
Uitlaatgassen ............................. 116
Elektrische aandrijving ...............116
Remmen .................................... 118
Rijregelsystemen .......................121
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 124
Opladen ..................................... 134
Brandstof ................................... 147
Trekken ...................................... 149Rijtips
Economisch rijden Gebruik het volgende advies als hulp
voor maximaal zuinig rijden en een zo groot mogelijke actieradius.
Ondanks deze nuttige tips kan de ac‐
tieradius van een elektrisch voertuig
bij lagere temperaturen als gevolg
van een hoger energieverbruik klei‐
ner zijn.
Rijstijl
Vermijd onnodig snel optrekken en
afremmen.
De elektrische actieradius is maxi‐
maal bij 80 km/u en lager. Bij hogere
snelheden is het energieverbruik ho‐
ger en kan de elektrische actieradius
aanzienlijk afnemen.
Gebruik waar mogelijk cruise control.
Rol niet uit in de stand N. Bij het uit‐
rollen en remmen in D of L wint de
auto energie terug.Rendementsmeter in de
instrumentengroep
Houd de bal groen en in het midden
van de meter.
Onzuinig accelereren blijkt als de bal
geel wordt en zich boven het midden
van de meter beweegt.
Agressief remmen blijkt als de bal
geel wordt en zich onder het midden
van de meter beweegt.
Rij- en versnellingsmodus selecteren
Gebruik zoveel mogelijk de normale
rijmodus.
In de SPORT-modus accelereert de
auto sneller dan in de normale mo‐
dus, maar werkt het wellicht minder
efficiënt.
Schakel vóór het klimmen op steile
hellingen in bergachtige gebieden al
de bergmodus in. Schakel de berg‐
modus altijd vóór het klimmen in. In
de bergmodus nemen de elektrische
actieradius en het vermogen af, maar
deze modus is noodzakelijk voor
snelheden van meer dan 100 km/u bij
het nemen van hellingen van 5 % of
meer.
Page 110 of 213

108Rijden en bediening
Gebruik de Hold-modus op een rit
waarbij de elektrische energie geheel
of deels wordt verbruikt. Gebruik de
Hold-modus met name op de snel‐
weg of bij hoge snelheden voor een
optimale balans tussen de elektrische actieradius en een laag brandstofver‐
bruik.
Gebruik L in intensief stadsverkeer of
bij het afdalen. In de stand L hoeft u
het rempedaal minder in te trappen
en kunt u de auto gecontroleerd en
zuinig langzaam laten rijden.
Auto opladen / onderhouden
Opladen
Laat de auto op het stopcontact aan‐
gesloten, ook na het volledig opladen, om de accu voor de volgende rit op
temperatuur te houden. Dit is met
name bij extreem hoge of lage tem‐
peraturen van belang.
Onderhoud
Houd de banden altijd op de juiste
spanning en zorg dat de auto goed
uitgelijnd is.Bij extra veel bagage rijdt de auto
minder zuinig en neemt de actiera‐
dius af. Vervoer bij voorkeur niet meer
dan nodig is.
Overweeg bij spaarzaam brandstof‐
gebruik om de brandstof maar voor
eenderde gevuld te laten. Bij onnodig veel brandstof rijdt de auto minder
zuinig en neemt de actieradius af.
Schakel elektrische accessoires niet
onnodig in. Bij gebruik van vermogen voor andere functies dan de aandrij‐ving neemt de elektrische actieradius
van de auto af.
Controle over de auto
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
De auto hoeft niet te worden ingere‐
den.
Aan/Uit-knop
De auto start elektronisch met een
drukknop. Het lamp in de toets m
knippert als het bestuurdersportier
open is en het contact niet aan is. Uit‐
eindelijk gaat het knipperlicht na een
bepaalde tijd uit. Het lampje in de
Page 111 of 213

Rijden en bediening109
toets m brandt na het inschakelen van
het contact ononderbroken. Na het
uitschakelen van het contact dooft ook het lampje in de toets m 1)
.
Voor het bedienen van het systeem
moet de handzender in de auto lig‐
gen. Als de auto niet start, steekt u de
mechanische sleutel van de hand‐
zender in de zendersleuf in het op‐
bergvak instrumentenbord.
Voertuig starten en stoppen 3 110.
Contact inschakelen
Schakel het contact uit, trap het rem‐
pedaal in en druk één keer op m om
het contact in te schakelen. Wanneer
de auto bedrijfsgereed is, licht op de
instrumentengroep het lampje
R op. Dit kan bij extreem
lage temperaturen zo'n 15 seconden
in beslag nemen. De motor start al‐
leen als dat nodig is. Als de auto niet
start, verschijnt er op de instrumen‐
tengroep een scherm met inactieve
brandstof- en accumeters.
Lamp voertuig gereed 3 80.
Voertuig starten en stoppen 3 110.Contact uit
Schakel het contact uit met de toets
m bij de auto in P. De vertraagde uit‐
schakeling stroom blijft actief totdat
het bestuurdersportier wordt ge‐
opend. Bij het uitschakelen van het
contact terwijl de auto niet op P staat,
is de auto niet bedrijfsgereed. Wel
werken er dan enkele elektrische
functies van de auto. Er verschijnt
een bericht op het Driver Information
Centre (DIC).
Behouden stroom uit 3 109.
Elektrische aandrijving 3 116.
De auto kan met een elektrisch stuur‐
slot uitgevoerd zijn. Het slot wordt ge‐ activeerd als het contact wordt uitge‐
schakeld en één van de voorportieren
wordt geopend. Bij het activeren of
deactiveren van het slot kan er een
geluid klinken. Als de wielen niet in de rechtuitstand worden gezet, wordt het
stuurslot wellicht niet ontgrendeld. Als
dit gebeurt, start de auto wellicht niet.
Draai bij de startpoging het stuurwiel
van links naar rechts. Raadpleeg een werkplaats als dit niet werkt.Als de auto in een noodsituatie moet
worden uitgeschakeld:
1. Rem stevig en gelijkmatig af. Rem
niet pompend. Hierdoor kan de
rembekrachtiging afnemen en
moet u het rempedaal krachtiger
intrappen.
2. Schakel de auto in N. U kunt dit
onderweg doen. Trap het rempe‐
daal na het inschakelen van N
krachtig in en stuur de auto naar
een veilige locatie.
3. Zet de auto geheel stil, schakel P
in en schakel het contact uit door
op de knop m te drukken.
4. Trek de handrem aan 3 119.
Vertraagde uitschakeling
stroom De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐ portier is geopend of maximaal
10 minuten nadat het contact werd
uitgeschakeld.1) NB: "contact aan/uit" verwijst naar de bedrijfstoestand van de auto.
Page 112 of 213

110Rijden en bediening
■ Audiosysteem
■ Stekkerdozen
De elektrisch bediende ruiten werken maximaal 10 minuten of totdat er een
portier wordt geopend.
Voertuig starten en
stoppen Computers bepalen wanneer de mo‐tor moet draaien. Zo nodig start de
auto als het aandrijvingssysteem in‐
geschakeld is.
Starten Zet de schakelhefboom op P of N. Het
aandrijvingssysteem start in geen en‐
kele andere stand.
Let op
Probeer P niet onderweg in te scha‐
kelen, om schade aan de elektrische
aandrijving te voorkomen. Schakel
P alleen in als de auto stilstaat.
De handzender moet zich in de auto
bevinden. Trap het rempedaal in en
druk op de knop m. Als de handzen‐
der niet in de auto ligt of de zendergeblokkeerd wordt, verschijnt er een
bericht op het Driver Information Cen‐ ter (DIC).
Handzender 3 20.
Bij het openen van het bestuurders‐
portier, als de auto klaar voor vertrek
is en bij het uitschakelen van het con‐ tact klinkt er een akoestisch wel‐
komst- resp. gereed- resp. afscheids‐
bericht op de instrumentengroep. Op
de instrumentengroep verschijnt een
actieve brandstof- of accumeter, sa‐
men met een akoestisch opstartsein‐
tje als de auto klaar voor vertrek is.
Auto met een bijna ontladen
handzender starten
Als de auto niet start omdat de hand‐
zender bijna ontladen is, verschijnt er
een bericht op het DIC.
Ga als volgt te werk om alsnog te rij‐
den:
1. Open het opbergvak op het instru‐
mentenpaneel en neem de rubbe‐ ren mat weg.
2. Trek de sleutelbaard uit en steek de baard in de sleuf.
3. Trap het rempedaal met de auto in P of N in en druk op het instru‐
mentenbord op de knop m.