Page 97 of 213

Verlichting95
Het mistachterlicht werkt alleen als dekoplampen en de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn.
Parkeerlichten
Bij het uitschakelen van het contact
kunnen de parkeerlichten aan één
kant worden ingeschakeld:
1. Schakel de auto uit.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
De parkeerlichten blijven branden tot‐ dat het contact wordt ingeschakeld of
totdat de hendel van de richtingaan‐
wijzers weer naar de neutrale stand
gaat.Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Elektrische aandrijving 3 116.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen het dimlicht inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenpaneeldisplay
■ Infotainmentdisplay
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai het kartelwiel A omhoog of om‐
laag om de lampen helderder te zet‐
ten of te dimmen.
Page 98 of 213
96VerlichtingPlafondverlichting
Activeren door de volgende toetsen in
te drukken:
w=automatisch in- en uitschakelenu=aanv=uit
Leeslampen
Er zijn leeslampen voor en achter.
De leeslampen werken met s en t
voor de betreffende lamp.
Leeslampen voor
De leeslampen voor zitten in de dak‐
console.
Leeslampen achteraan
De leeslampen achter zitten in de
dakhemel.
Page 99 of 213

Verlichting97Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Bij het indrukken van ( op de hand‐
zender gaan het dimlicht en de bin‐ nenverlichting kort branden.
Bij het indrukken van de toets m do‐
ven de lichten meteen of automatisch na een korte tijd.
Uitstapverlichting
U schakelt het dimlicht en het achter‐
uitrijlicht als volgt in:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Open het bestuurdersportier. 3. Trek even aan de richtingaanwij‐ zerhendel en laat deze los.
Soms gaat er bij het uitschakelen van het contact binnenverlichting bran‐
den. De rijverlichting en de binnen‐
verlichting blijven na het sluiten van
het portier korte tijd branden en gaan dan uit.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Colour-Info-Display.Persoonlijke instellingen 3 86.
Ontlaadbeveiliging accu De accuspaarstand is bedoeld ter be‐
scherming van de 12 V-accu van de auto.
Als er nog interieurverlichting brandt
en het contact wordt uitgeschakeld,
schakelt het accubeschermingssys‐
teem de verlichting na ong.
10 minuten automatisch uit.
Als de rijverlichting aan is, gaat deze bij het uitschakelen van het contact
uit. Bij het inschakelen van de zijmar‐ keringslichten als het contact wordt
uitgeschakeld, blijven de zijmarke‐
ringslichten branden totdat ze hand‐
matig worden uitgeschakeld.
Page 100 of 213
98KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen.................98
Luchtroosters ............................. 105
Onderhoud ................................. 106Klimaatregelsystemen
Automatisch geregelde
airconditioning
Let op
Dek de sensor op het instrumenten‐ paneel niet af, om te voorkomen dat
de automatisch geregelde aircondi‐
tioning niet goed werkt.
Aanraakscherm klimaatregeling
U bedient de klimaatmodus, de ven‐
tilator, de luchttoevoer, de recirculatie en de automatische verwarmde stoel
met de toets CLIMATE op het instru‐
mentenbord en op basis van de infor‐
matie op het Colour-Info-Display.
Bediening klimaatmodus
U kunt drie verschillende klimaatmodi selecteren. Deze instellingen passen
de gevolgen van een werkende kli‐
maatregeling voor de elektrische ac‐
tieradius of het brandstofverbruik van
de auto aan.
Page 101 of 213

Klimaatregeling99
Selecteer als volgt een klimaatmo‐
dus:
1. Druk op CLIMATE op het instru‐
mentenpaneel.
2. Druk op het aanraakscherm op de
betreffende klimaatmodusknop.
De klimaatmodus licht op.
Klimaatmodi
MIN a-modus
De airco en de elektrische verwar‐
ming worden uitgeschakeld. Zo lang
als V niet geselecteerd is, hebben
de instellingen voor de klimaatrege‐
ling wellicht geen merkbare gevolgen
voor de elektrische actieradius en het
brandstofverbruik van de auto.
In de MIN a -modus is het verklik‐
kerlichtje AUTO uit. Bij de optie
AUTO in de modus Min a verandert
de modus in ECO a of MAX a .
In de modus MIN a kan de aircon‐
ditioning bij het afkoelen van de hoog‐ spanningsaccu automatisch inscha‐
kelen. De klimaatregeling kan koude
lucht uitblazen. Dit is normaal. Om te
voorkomen dat er koude lucht in hetinterieur wordt geblazen, schakelt u
de ventilatorregeling uit en selecteert
u de ventilatiemodus en de handma‐
tige recirculatiemodus. Sluit de venti‐
latieopeningen.
Na het activeren van automatisch
ontwasemen in de modus MIN a
kunnen bij een hoge vochtigheids‐
graad de airco en de elektrische ver‐
warming inschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 86.
Bij de optie V kan ook de airco wer‐
ken.
ECO a-modus
De airco en de elektrische verwar‐
ming worden zodanig geregeld dat
het comfort en het brandstofverbruik
in balans zijn.
Zo lang als V niet is geselecteerd,
neemt de elektrische actieradius of
het brandstofverbruik van de auto
minder af dan in de modus MAX a ,
maar is het comfort bescheiden.MAX a-modus
De functies airco en elektrische ver‐ warming worden zodanig geregeld
dat het comfort op basis van de ge‐
selecteerde temperatuurinstelling op‐
timaal is. In deze modus neemt de elektrische actieradius of het brand‐
stofverbruik af op basis van de ver‐
eiste hoeveelheid energie voor de
beste comfortniveaus.
Vermogensmeter
klimaatregeling
Bij het wijzigen van de klimaatmodus
toont de vermogensmeter van de kli‐
maatregeling de gevolgen van de ver‐ anderingen voor het energieverbruik.
Hoe hoger de waarde, hoe meer
energie er wordt gebruikt.
Page 102 of 213

100Klimaatregeling
Statuslampje airco / verwarming
De statuslamp airco / verwarming ver‐
schijnt als de airco of de elektrische
verwarming wordt gebruikt.
Airco / elektrische verwarming
Als ontwasemen gewenst is, kunnen
de airco en de elektrische verwar‐
ming in de modi ECO a of MAX
a tegelijk aan zijn.
In de modus MIN a brandt de sta‐
tuslamp airco en/of verwarming soms na het inschakelen van de functie Au‐tomatisch ontwasemen en een hoge
luchtvochtigheid.
Persoonlijke instellingen 3 86.
De airconditioning kan ook werken bij
de optie V, ongeacht de klimaatmo‐
dus.
Automatische bediening
Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, de luchttoevoer‐ modus en de recirculatie zodanig dat
de auto tot op de geselecteerde tem‐
peratuur wordt verwarmd of afge‐
koeld.
Het is ook mogelijk om drie ventila‐
torsnelheden in de Persoonlijke in‐
stellingen te programmeren.
Persoonlijke instellingen 3 86.
De controlelamp AUTO brandt als het
systeem volautomatisch werkt. Bij het bijstellen van de luchttoevoermodus,
de ventilatorsnelheid of de recircula‐
tie dooft de controlelmap AUTO en
verschijnen de geselecteerde instel‐
lingen.Voor automatische bediening:
1. AUTO indrukken.
Page 103 of 213

Klimaatregeling101
2. Stel de temperatuur in op de ge‐wenste waarde. Een begininstel‐
ling van 23 °C wordt aanbevolen.
Temperatuurregeling
Druk op R of S om de temperatuur
hoger of lager te zetten.
Automatisch ontwasemen Het systeem controleert op een hoge
vochtigheidsgraad in de auto. Als dat het geval is, kan het systeem over‐schakelen op toevoer van buitenlucht
en de airco of de verwarming inscha‐ kelen. Het ventilatortoerental kan
worden verhoogd om beslaan te
voorkomen. Als de luchtvochtigheid afneemt, keert het systeem terug
naar de eerdere stand.
Persoonlijke instellingen 3 86.
Handbediening
Aanjagerregeling
Druk op de ventilatortoetsen x op het
instrumentenpaneel of op de ventila‐
tortoets op het aanraakscherm om de ventilator langzamer of sneller te la‐
ten werken.
De ingestelde ventilatorsnelheid ver‐
schijnt. Druk op AUTO om terug naar
automatische bediening te gaan.
Druk meerdere keren op de ventilato‐
ruitschakeltoets om de ventilator of
de klimaatregeling uit te schakelen.
Bij het handmatig uitschakelen van
de ventilator in de modus ECO a of
MAX a schakelt het display auto‐
matisch over op de modus MIN a .
Bij het weer inschakelen van de ven‐ tilator door het handmatig sneller la‐ ten draaien van de ventilator of de
toets AUTO schakelt de klimaatmo‐
dus terug op de modus ECO a of
MAX a .
Page 104 of 213

102Klimaatregeling
Knop luchttoevoermodus
Druk op CLIMATE op het instrumen‐
tenpaneel om het aanraakscherm kli‐
maatregeling te selecteren.
Druk op de toets luchttoevoermodus
op het aanraakscherm om de richting van de luchtstroom te veranderen. De
toets van de geselecteerde luchttoe‐
voermodus brandt. Bij het indrukken
van een van de luchttoevoertoetsen werkt de automatische luchttoevoer
niet meer en kan de richting van de
luchtstroom handmatig worden gere‐
geld. Druk op AUTO om terug naar
automatische bediening te gaan.
Selecteer een van de onderstaande
opties om de huidige modus te wijzi‐
gen:
M : naar hoofdhoogte via verstelbare
luchtroosters
L : naar hoofdhoogte en naar de voe‐
tenruimte
K : naar de voetenruimte
9 : naar de voorruit en de voorste zij‐
ruiten
V : lucht stroomt naar de voorruit. De
voorruit wordt sneller ontwasemd of
ontdooid.Bij de optie V wordt de automatische
bediening gedeactiveerd en brandt
het lampje in de toets AUTO niet.
Selecteer V nogmaals om naar de
eerdere klimaatinstellingen terug te gaan.
Bij de optie V in de modus MIN a
of ECO a kan de airconditioning of
de elektrische verwarming gaan wer‐ ken en heeft dit merkbare gevolgen
voor de elektrische actieradius en het
brandstofverbruik van de auto.
Auto recirculatie9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.