Page 81 of 213

Instrumenten en bedieningsorganen79
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem is actief en helpt de be‐
stuurder bij het goed besturen van de auto onder lastige omstandigheden.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 122, Traction Control-sys‐
teem 3 121.
Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Brandt als de auto een probleem met het koelvloeistofsysteem heeft.Bij het oplichten van de controlelamp
klinkt er een waarschuwingszoemer.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem A brandt of knippert geel.
Brandt
De spanning van een of meerdere
banden is aanzienlijk te laag. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem. Na ong.
1 minuut brandt de controlelamp con‐
tinu. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als de auto wordt ge‐
start.Voorzichtig
Bij niet regelmatig controleren van
de motorolie of een te laag moto‐
roliepeil kan de motor beschadigd raken. Controleer het oliepeil zospoedig mogelijk. Voeg zo nodig
olie bij, maar roep als de olie op peil is en de oliedruk nog steeds
laag is de hulp van een werkplaats in. Houd u voor het verversen van
motorolie altijd aan het onder‐
houdsschema.
Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
Page 82 of 213

80Instrumenten en bedieningsorganen
1. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
2. Zet de keuzehendel op N.
3. Schakel de ontsteking uit.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 153.
Te laag brandstofpeil
Y brandt als het brandstofpeil te laag
is.
Startbeveiliging
d brandt geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐ tor kan niet worden gestart.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Voertuig gereed
R brandt als de auto gereed
voor rijden is.Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 92.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal 3 93.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 94.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
Een bepaalde snelheid wordt opge‐
slagen.
Cruise control 3 124.Voorligger gedetecteerd
A brandt groen of geel.
Brandt groen
Er is een voorligger gedetecteerd.
Brandt geel
Er is te weinig afstand tot de voorlig‐
ger.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 126.
Portier open
Page 83 of 213

Instrumenten en bedieningsorganen81
Als een portier, de motorkap of de
achterklep wordt geopend, licht er
een lampje op.
Ook verschijnt er elke keer bij het
openen van de motorkap of de ach‐
terklep een plaatje op het Driver In‐
formation Center (DIC).
Driver Information Centre (DIC)
3 81.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het display van het Driver Information Centre (DIC) is ondergebracht in de
instrumentengroep. Het DIC toont in‐
formatie over de auto. Bij het vaststel‐
len van een probleem met het sys‐
teem, toont het ook waarschuwings‐
berichten.
Boordinformatie 3 85.
Bedieningsorganen DIC
CONFIG : indrukken om het eenvou‐
dige of het geavanceerde instrumen‐
tengroepconfiguratiedisplay te selec‐
teren.
9 BACK : indrukken om terug te gaan
naar het vorige scherm, of om terug
te gaan naar het hoofdmenu. Druk op
9 BACK om het display met het DIC-
menu te minimaliseren.
SELECT : druk op het midden van de
knop om de gemarkeerde optie te se‐
lecteren. Draai aan de knop om door
de menuopties te bladeren.
Page 84 of 213

82Instrumenten en bedieningsorganen
Menu's en functies selecteren
Bij het hoofdmenu van het DIC:
1. Draai aan de knop SELECT om
door de mogelijke DIC-menu's te
bladeren.
2. Druk bij een gemarkeerde menu‐ optie op SELECT om dat menu te
bevestigen.
3. Blijf aan de ingedrukte knop SELECT draaien om door de be‐
schikbare menuopties te bladeren en te selecteren:
Trip A 0 en Trip B 1
3 71.
Resterende levensduur olie I
Het percentage resterende levens‐
duur van de olie wordt getoond.
Motorolie 3 153.
Bandenspanning 2
Van alle vier banden worden de span‐ ningswaarden bij benadering ge‐
toond.
Als er streepjes in plaats van waarden
verschijnen, is er mogelijk een pro‐
bleem met de auto.De hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanning 3 173.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 174.
Bandenbelasting V
Op het display verschijnt de geselec‐ teerde instelling.
Druk op SELECT om de instelling te
wijzigen en draai aan de knop
SELECT om de bandbelastingsinstel‐
ling te wijzigen.
De beschikbare instellingen zijn:
Licht
Eco
Max
Druk op SELECT om de instelling te
bevestigen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 174.
Boordinformatie 3
Draai aan de knop SELECT om door
een actief waarschuwingsbericht te bladeren. Druk op SELECT om de be‐
richten te bekijken.Boordinformatie 3 85.
Eenheid 7
Draai aan de knop SELECT om het
moduledisplay tussen SI en US over
te schakelen. Bevestig de instelling
door op SELECT te drukken.
Handleidingsmodus T
Druk op CONFIG om over te schake‐
len tussen twee handleidingsscher‐
men met toelichtingen op een aantal
functies van de groep.
De handleidingsmodus is alleen be‐
schikbaar als de auto in de parkeer‐
stand P staat.
Verkeersbordherkenning U
Selecteer deze menuopties om gede‐
tecteerde verkeersborden te bekij‐
ken. Verkeersbordherkenning.
3 132.
Vermogensmeter D
Selecteer deze menuoptie om de ver‐ mogensmeter te bekijken.
Page 85 of 213

Instrumenten en bedieningsorganen83
De vermogensmeter is een meter diede bestuurder meldt hoeveel vermo‐
gen in totaal van de motor of de accu
voor het aandrijven van de auto af‐
komstig is.
Indicatie afstand tot voorligger E
Selecteer deze menuoptie om de in‐ dicatie afstand tot voorligger te bekij‐
ken. Indicatie afstand tot voorligger
3 128.
Navigatie *
Bij selecteren van deze optie verschij‐
nen er pijlwijzers.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐ matie.
Instrumentenpaneeldis‐
play Na het ontgrendelen en openen van
het bestuurdersportier verschijnt er
een informatiedisplay met de status
van de oplaadkabel en het oplaadni‐
veau van de hoogspanningsaccu.
Linksonder op het scherm kan een
bericht verschijnen dat het opladen
via het stroomnet bij de oplaadaan‐
sluiting van de auto onderbroken is.
Colour-Info-Display Colour-Info-Display bevindt zich in
het instrumentenpaneel.
Colour-Info-Display geeft aan: ■ Klimaatregeling 3 98
■ Infotainmentsysteem, zie de be‐ schrijving in de handleiding van hetInfotainmentsysteem
■ Persoonlijke instellingen
■ Informatie stroomverloop
■ Oplaadinstellingen
■ Verbruiksinformatie
■ Temperatuur
De knoppen van het Colour-Info-Dis‐
play hoeven slechts te worden aan‐
getipt en werken het beste met de
blote handen. De knoppen werken bij de meeste handschoenen, hoewel ze wellicht iets trager reageren. Gebruik
liever de muis dan de punt van de vin‐
ger voor een minimale responstijd.
Doe uw handschoenen uit als de
knoppen niet reageren.
Druk op 8 totdat Krachtstroom ,
Opladen en Energie Info verschijnen.
Page 86 of 213

84Instrumenten en bedieningsorganen
Krachtstroom-schermen
De schermen Krachtstroom geven de
huidige staat van de werking van het
systeem aan. De schermen tonen de
energiestroom tussen de motor, de
elektrische aandrijving en de hoog‐
spanningaccu. Deze componenten
zijn gemarkeerd als ze actief zijn.
Opladen Er zijn verschillende instellingen voor
het selecteren van de oplaadmodus,
het oplaadniveau en de oplaadsnel‐
heid. Opladen 3 134.
Verbruiksinformatie
Bekijk Energieverbr. , Energierend. en
Besparingstips door op 8 op het in‐
strumentenbord en daarna op
Energie Info te drukken.
Energieverbr.
Dit scherm toont informatie voor alle
rijcycli sinds de laatste keer dat de
hoogspanningsaccu geheel was op‐
geladen. Dit is onder andere de kilo‐
metrage in de elektrische modus, de
kilometrage in de verlengingsmodus
actieradius, de totale kilometrage, ge‐ bruikte elektrische energie van de
accu, totaal gebruikte brandstof en
het gemiddelde brandstofverbruik.
Voor sommige weergegeven waar‐
den gelden er bovengrenzen. Voor
deze waarden verschijnen streepjes
als de grenzen ervan bereikt zijn.
Voor het terugzetten van deze waar‐
den moet de hoogspanningsaccu ge‐
heel opnieuw worden opgeladen. Het cirkeldiagram toont ook het percen‐tage voor de kilometrage in de elek‐
trische modus versus de verlengings‐
modus actieradius. Het algemene
brandstofverbruik is het totaal gedu‐
rende de levensduur van de auto. Dit kan alleen door een werkplaats wor‐
den teruggezet.
Informatie over energiegebruik ver‐
schijnt ook bij het uitschakelen als de
vertraagde uitschakeling stroom ac‐
tief is. U kunt deze automatische pop-
up in de persoonlijke instellingen
deactiveren.
Page 87 of 213

Instrumenten en bedieningsorganen85
Persoonlijke instellingen 3 86.
Energierend.
Druk op Energierend. op het scherm
Energie Info om naar dit scherm te
gaan. Dit scherm toont het rendement
gedurende de rijcyclus op basis van
de rijstijl en de klimaatinstellingen.
Naarmate u rendabeler rijdt, wordt
het weergegeven percentage voor de rijstijl hoger. Naarmate u de klimaat‐
regeling minder gebruikt, wordt het
weergegeven percentage voor de kli‐
maatinstelling hoger.
Besparingstips
Druk op Besparingstips op het
scherm Energie Info om naar dit
scherm te gaan. Dit scherm bevat een
handleiding voor een beter energie‐
gebruik, opdat u zuiniger rijdt en de
actieradius groter wordt.
Boordinformatie
Berichten op het Driver Information
Centre (DIC) geven de status van de
auto aan of een handeling die nodig
is om een probleem te verhelpen. Er
kunnen meerdere berichten achter el‐ kaar verschijnen.
Berichten die geen onmiddellijke ac‐
tie vergen, kunnen worden bevestigd
en gewist door op knop SELECT te
drukken. De berichten die onmiddel‐
lijke actie vergen, kunnen niet worden
gewist totdat die actie verricht is. Alle
berichten moeten serieus worden ge‐ nomen.
Volg de instructies van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
■ Vloeistofpeilen
■ Starten
■ Onderhoud
■ Diefstalalarmsysteem
■ Remmen
■ Rijregelsystemen
■ Cruise control
Page 88 of 213

86Instrumenten en bedieningsorganen
■ Obstakeldetectiesystemen
■ Camera voor
■ Verlichting, gloeilampen vervangen
■ Wis-/wasinstallatie
■ Portieren, ruiten
■ Afstandsbediening
■ Airbagsystemen
■ Motor en elektrische aandrijving ■ Banden
■ Accu en opladen
■ Bedieningsmodi auto
■ MaximumsnelheidPersoonlijke
instellingen
Gebruik de Infotainmentbedienings‐
organen voor toegang tot de menu's
Persoonlijke instellingen om boord‐
functies aan te passen.
De console gebruikenTUNE/MENU: ■ Indrukken voor invoeren, selecte‐ ren of activeren van een gemar‐
keerde menuoptie.
■ Draaien om een menuoptie te mar‐
keren.
■ Indrukken om een systeeminstel‐ ling in- of uit te schakelen.9 BACK:
■ Indrukken om een menu af te slui‐ ten.
■ Indrukken om terug naar een vorig scherm te gaan.Het aanraakscherm gebruiken
Druk op een schermfunctie om:
■ Meer functieopties te bekijken.
■ De functie in of uit te schakelen.{=Indrukken om omhoog te blade‐
ren.}=Indrukken om omlaag te blade‐
ren.
Terug: Indrukken om terug naar het
vorige menu te gaan.
Menu's Personaliseren
Het menu Personaliseren openen:
1. Druk op Instellingen op de
Homepage op het display van het
Infotainmentsysteem of op
CONFIG op de console.
2. Selecteer de gewenste functie om
een lijst met beschikbare opties
weer te geven.
3. Selecteer de gewenste instelling van de functie.
De volgende lijst met menuopties kan beschikbaar zijn: