Page 145 of 384
143
DS3_nl_Chap07_visibilite_ed01-2014
A. Plafonnier
B. Kaartleeslampjes
Plafonnier
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
Plafonnier
- als de auto wordt ontgrendeld,
- a ls de sleutel uit het contact wordt
verwijderd,
-
a
ls een portier wordt geopend,
-
a
ls op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
-
a
ls de auto wordt vergrendeld,
-
a
ls het contact wordt aangezet,
-
3
0 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent
is ingeschakeld, blijft deze gedurende
een bepaalde tijd branden, afhankelijk
van de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,- in de eco-modus: ongeveer 30 s econden,- bij draaiende motor: onbeperkt.
Kaartleeslampjes
F Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Zicht
Page 146 of 384

DS3_nl_Chap07_visibilite_ed01-2014
SfeerverlichtingDe gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaan de
beenruimteverlichting en de verlichting van de
opbergruimte in het midden van het dashboard
automatisch branden als de parkeerlichten
worden ingeschakeld.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig worden
uitgeschakeld met de regelknop van de
dashboardverlichting.
F
D
ruk als de parkeerlichten zijn
ingeschakeld meerdere keren op de linker
knop van het instrumentenpaneel om de
lichtsterkte van de dashboardverlichting
geleidelijk te verminderen.
F
D
ruk nogmaals op de knop om de
lichtsterkte tot een minimum te beperken
en de sfeerverlichting uit te schakelen. De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte
wordt geopend en dooft zodra deze wordt
gesloten.
Ver lic hting
bagageruimte
De brandduur van de
bagageruimteverlichting hangt af van
de situatie:
-
b
ij afgezet contact: ongeveer
10
minuten,
-
i
n de eco-modus: ongeveer
30
seconden,
-
b
ij draaiende motor: onbeperkt.
Page 147 of 384
145
DS3_nl_Chap07_visibilite_ed01-2014
Zicht
Page 148 of 384
Veiligheid
Dit hoofdstuk gaat over de richtingaanwijzers, de alarmknipperlichten
en de claxon, die dienen om andere weggebruikers te waarschuwen,
de u rgence- en Assistance-oproepen bij ongelukken en pech, de
verschillende remhulp- en stabiliteitscontrolesystemen voor een perfecte
controle over uw auto, en over de veiligheidsgordels en airbags die het
risico op letsel bij een aanrijding beperken.
Page 149 of 384
DS3_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Page 150 of 384

richtingaanwijzers
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook aan te
geven.
F
L
inks: duw de hendel helemaal omlaag, tot
voorbij de weerstand.
F
r
e
chts: duw de hendel helemaal omhoog,
tot voorbij de weerstand.
Drie keer knipperen
F beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Alarmknipperlichten
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
F
D
ruk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
u kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Page 151 of 384
149
DS3_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Claxon
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te
waarschuwen bij gevaar.
F
D
ruk op een van de spaken van het
stuurwiel.
urgence-oproep of
A ssistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende CI
t
ro
Ën-
helpdesk.
ra
adpleeg het hoofdstuk "Audio en telematica"
voor meer informatie over het gebruik van deze
voorziening.
Veiligheid
Page 152 of 384

bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van
de bestuurder niet door het systeem kunnen
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud"
zijn (de auto staat langer dan een uur
stil of er is minder dan 10 km gereden
met een beperkte snelheid).
ond
er andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.