Page 113 of 378

OPMERKING:
•De hoofdsteunen mogen alleen door een
erkend mecanicien verwijderd worden en
alleen voor onderhoudswerkzaamheden.
Als een van de twee hoofdsteunen verwij-
derd moeten worden, moet u contact op-
nemen met een erkende dealer.
• Raadpleeg Veiligheidsgordelsystemen/
Opnieuw instellen van de actieve hoofd-
steunen (AHR) in Wat u moet weten
voordat u de auto start voor meer infor-
matie indien de actieve hoofdsteun is ge-
activeerd.
WAARSCHUWING!
• Plaats geen voorwerpen zoals jassen,
stoelhoezen of draagbare dvd-spelers over
de bovenkant van de hoofdsteunen. Deze
voorwerpen kunnen bij botsingen de wer-
king van de actieve hoofdsteunen belem-
meren en leiden tot ernstig of dodelijk let-
sel.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Actieve hoofdsteunen kunnen geactiveerd
worden als ze geraakt worden door objec-
ten zoals een hand, voet of losliggende
voorwerpen. Om ongewild activeren van de
actieve hoofdsteunen te voorkomen, moet
u ervoor zorgen dat alle voorwerpen vast-
liggen, aangezien losliggende voorwerpen
tijdens plotseling remmen in contact kun-
nen komen met de actieve hoofdsteunen.
Als aan deze waarschuwing geen gehoor
wordt gegeven, kan persoonlijk letsel het
gevolg zijn als de actieve hoofdsteun geac-
tiveerd wordt.
Hoofdsteunen — achterstoelen
De hoofdsteunen op de buitenste stoelen kun-
nen niet worden versteld. Deze hoofdsteunen
klappen automatisch naar voren wanneer de
achterstoel wordt neergeklapt naar de laad-
vloerstand, maar keren niet terug naar de nor-
male positie wanneer de achterstoel wordt op-
geklapt. Nadat u de achterstoel weer in de
normale stand hebt gezet, duwt u de hoofd-
steun omhoog totdat deze op zijn plaats vast-
Actieve hoofdsteun (normale positie)
Actieve hoofdsteun (gekanteld)
109
Page 114 of 378

klikt. De hoofdsteunen op de buitenste stoelen
kunnen niet worden verwijderd.
De hoofdsteunen op de middelste stoel kan
beperkt worden afgesteld. Breng de hoofd-
steun omhoog door deze op te tillen of breng
de hoofdsteun omlaag door deze naar bene-
den te duwen.WAARSCHUWING!
Zitten op een stoel met de hoofdsteun in de
laagste stand kan leiden tot ernstig of dodelijk
letsel bij botsingen. Controleer altijd of de
hoofdsteunen op de buitenste stoelen rechtop
staan, voordat passagiers plaatsnemen op
deze stoelen.
OPMERKING:
Raadpleeg Veiligheidsgordelsystemen in
Wat u moet weten voordat u de auto start
voor meer informatie over het correct beves-
tigen van de gordelverankering voor een
kinderzitje.
60/40 deelbare achterbank
De achterbank neerklappen
Beide zijden van de achterbank kunnen wor-
den neergeklapt om meer laadruimte te verkrij-
gen en toch zitruimte achterin te behouden. OPMERKING:
Zorg dat de voorstoelen helemaal rechtop
staan en naar voren zijn geschoven. De
achterbank kan dan gemakkelijk naar voren
worden geklapt.
1. Trek de ontgrendelingshendel omhoog om
de achterbank te ontgrendelen.
OPMERKING:
•
Klap het 60%-gedeelte van de achterbank
niet neer wanneer de veiligheidsgordel
van de buitenste stoel links of de middel-
ste stoel is vastgegespt.Hoofdsteunen achterOntgrendeling achterbank
11 0
Page 115 of 378

•Klap het 40%-gedeelte van de achterbank
niet neer wanneer de veiligheidsgordel
van de buitenste stoel rechts is vastge-
gespt.
2. Klap de achterbank volledig naar voren.
De achterbank omhoogklappen
Trek de rugleuning omhoog tot in de vergren-
deling. Als door de aanwezigheid van voorwer-
pen in de bagageruimte de achterbank niet
volkomen vergrendelt, zal het lastig zijn om de
achterbank in de juiste stand te brengen.WAARSCHUWING!
• Controleer of de rugleuning stevig is ver-
grendeld. Als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, biedt de achterbank onvol-
doende stabiliteit voor kinderzitjes en/of
passagiers. Een slecht vastgezette zitting
kan ernstig letsel veroorzaken.
• De bagageruimte achterin de auto (met de
achterste rugleuningen rechtop of neerge-
klapt) mag tijdens het rijden niet door kin-
deren worden gebruikt als speelruimte. Bij
een ongeval zouden ze ernstig letsel kun-
nen oplopen. Kinderen horen te zitten in
een geschikt kinderzitje.
Verstelbare achterbankAls u de rugleuning wilt verstellen, trekt u de
hendel aan de portierzijde van de bank om-
hoog, leunt u achterover en laat u de hendel los
wanneer de gewenste stand is bereikt. Om de
rugleuning weer terug te stellen trekt u de
hendel omhoog, leunt u voorover en laat u de
hendel los.
WAARSCHUWING!
Rij nooit met de rugleuning zo schuin inge-
steld dat de schoudergordel niet meer tegen
uw borstkas rust. Tijdens een botsing bestaat
het gevaar dat u onder de veiligheidsgordel
door schuift, waardoor ernstig of dodelijk let-
sel kan ontstaan.
Achterbank neergeklapt
Ontgrendeling achterbank
111
Page 116 of 378

BESTUURDERSSTOEL MET
GEHEUGENFUNCTIE — INDIEN
AANWEZIG
Nadat u de geheugentoetsen 1 en 2 op het
paneel van het bestuurdersportier hebt gepro-
grammeerd, kunt u deze toetsen gebruiken om
de bestuurdersstoel, de buitenspiegel aan de
bestuurderszijde, het verstelbare stuurwiel (in-
dien aanwezig) en de ingestelde radiozenders
terug te zetten naar de opgeslagen geheugen-
posities. U kunt uw afstandsbedieningen ook
programmeren om terug te gaan naar de op-
geslagen geheugenposities wanneer de ont-
grendelknop is ingedrukt.Uw auto is uitgerust met twee afstandsbedie-
ningen. Eén of beide afstandsbedieningen kunt
u aan een van beide geheugenposities koppe-
len. Het geheugensysteem biedt ruimte voor
maximaal vier afstandsbedieningen, die elk
worden gekoppeld aan een van de twee ge-
heugenposities.
Geheugenposities en
afstandsbediening instellen in het
geheugen
OPMERKING:
Telkens als u op de insteltoets SET (S) en
een geheugentoets (1 of 2) drukt, worden de
geheugenposities voor de betreffende toets
gewist en de nieuwe positie opgeslagen.
1. Steek de sleutel in het contact en zet het
contact in de stand ON.
2. Druk op geheugentoets 1 als u het geheu-
gen voor bestuurder 1 wilt instellen of op ge-
heugentoets 2 als u het geheugen voor be-
stuurder 2 wilt instellen. Eventuele opgeslagen
instellingen worden opgeroepen. Wacht totdat
het systeem gereed is met oproepen voordat u
verder gaat naar stap 3.3. Stel de stoel, rugleuning en buitenspiegel
aan de bestuurderszijde in op de gewenste
stand.
4. Stel de elektrisch verstelbare (indien aanwe-
zig) lengte en hoogte van de stuurkolom af in
de gewenste standen.
5. Zet de radio aan en stel de voorkeuzestati-
ons in (u kunt maximaal 12 AM- en 12 FM-
stations instellen).
6. Draai de sleutel in de stand LOCK en ver-
wijder de sleutel.
7. Druk de SET (S)-toets op het bestuur-
dersportier kort in.
8. Druk binnen 5 seconden toets 1 of 2 op het
bestuurdersportier in en laat de toets weer los.
Als u de geheugenposities ook wilt kunnen
oproepen via een afstandsbediening, moet u
de volgende stap uitvoeren binnen vijf secon-
den.
9. Druk de vergrendelingstoets op een van de
afstandsbedieningen in en laat de toets weer
los.
Geheugentoetsen voor bestuurder
11 2
Page 117 of 378

10. Steek de sleutel in het contact en zet het
contact in de stand ON.
11. SelecteerAfstandsbediening gekoppeld
aan geheugen in het Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) en voer Ye s (ja) in.
Raadpleeg “Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)/Door de klant te programmeren
functies in Functies van het instrumentenpa-
neel voor meer informatie.
12. Herhaal de bovenstaande stappen om de
volgende geheugenpositie in te stellen met de
andere genummerde geheugentoets of om een
andere afstandsbediening aan het geheugen
te koppelen.
Geheugenpositie oproepen
OPMERKING:
De versnellingshendel moet in de stand
Park staan om geheugenposities op te roe-
pen. Als u een geheugenpositie probeert op
te roepen terwijl de auto niet in de stand
PARK staat, wordt er een bericht weergege-
ven op het Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC). Druk op geheugentoets 1 op het bestuur-
dersportier als u de instellingen voor bestuur-
der 1 wilt oproepen, of druk op de ontgrendel-
toets van de afstandsbediening die is
gekoppeld aan geheugenpositie 1.
Druk op geheugentoets 2 op het bestuur-
dersportier als u de instellingen voor bestuur-
der 2 wilt oproepen, of druk op de ontgrendel-
toets van de afstandsbediening die is
gekoppeld aan geheugenpositie 2.
U kunt het oproepen annuleren door tijdens de
oproep op een van de geheugentoetsen op het
bestuurdersportier te drukken (S, 1 of 2). Als
een oproep wordt geannuleerd, stoppen de
bestuurdersstoel, buitenspiegel aan bestuur-
derszijde en pedalen met bewegen. Na een
vertraging van één seconde kunt u een nieuwe
oproep selecteren.
Een afstandsbediening uitschakelen
die is gekoppeld aan het geheugen
1. Draai de contactsleutel naar de stand LOCK
en verwijder de sleutel.
2. Druk geheugentoets nummer 1 in en laat
weer los. Eventuele instellingen van geheugen
1 worden opgeroepen. Wacht totdat het sys-
teem gereed is met oproepen voordat u verder
gaat naar stap 3.
3. Druk de geheugentoets SET (S) kort in op
het bestuurdersportier.
4. Druk binnen 5 seconden toets 1 op het
bestuurdersportier in en laat de toets vervol-
gens los.
5. Druk binnen vijf seconden de ontgrendel-
toets op de afstandsbediening kort in.
Herhaal stap 1 tot en met 5 om een andere
afstandsbediening die is gekoppeld aan een
van de geheugenposities uit te schakelen.
OPMERKING:
Nadat het programmeren is voltooid, kunt u
alle afstandsbedieningen die zijn gekoppeld
aan een van de geheugenposities, gemakke-
lijk gelijktijdig in- of uitschakelen. Raad-
pleeg “Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Door de klant te programmeren
functies
in Functies van het instrumenten-
paneel voor meer informatie.
11 3
Page 118 of 378

Stoel met de functie Easy
Entry/Easy Exit
(Gemakkelijk in- en uitstappen)
Met deze functie wordt de bestuurdersstoel
automatisch in de goede stand gezet. Hierdoor
kan de bestuurder gemakkelijk in en uit het
voertuig stappen.
Er zijn twee mogelijke standen beschikbaar
voor Gemakkelijk In-/Uitstappen:
•De zitting schuift ongeveer 6 cm naar ach-
teren als de beginstand van de stoel groter
of gelijk is aan 6,8 cm vóór de achterste
stoelaanslag als de sleutel uit het contact is
verwijderd. De stoel schuift vervolgens on-
geveer 6 cm naar voren wanneer de sleutel
in het contact wordt geplaatst en uit de stand
LOCK wordt gedraaid.
• De stoel verschuift naar de stand die zich
bijna 1 cm vóór de achteraanslag bevindt als
de beginstand ligt tussen 2,3 en 6,8 cm vóór
de achteraanslag wanneer de sleutel uit het
contact is verwijderd. De stoel schuift naar
voren naar de in het geheugen vastgelegde
rijpositie op het moment dat de sleutel in het contact wordt gestoken en uit de stand
LOCK naar de stand ACC/ON wordt ge-
draaid.
De functie Easy Entry/Easy Exit wordt automa-
tisch afgezet als de stoel zich al op minder dan
2,3 cm afstand vóór de eindaanslag achter
bevindt. Bij deze positie heeft het voor de
bestuurder geen zin om de stoel te verplaatsen
voor gemakkelijk in- en uitstappen.
Iedere instelling die in het geheugen is opge-
slagen heeft een daarmee verbonden stand
voor gemakkelijk in- en uitstappen.
OPMERKING:
De functie Easy Entry/Easy Exit is niet inge-
schakeld wanneer het voertuig door de fa-
briek wordt afgeleverd. Deze functie kan
worden ingeschakeld (of later worden uitge-
schakeld) met de programmeerbare functies
in het voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Raadpleeg “Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)/Door de klant te program-
meren functies in Functies van het instru-
mentenpaneel voor meer informatie.
OPENEN EN SLUITEN VAN DE
MOTORKAP
Om de motorkap te openen moet u twee ver-
grendelingen losmaken.
1. Trek aan de ontgrendeling onder het instru-
mentenpaneel voor het bestuurdersportier.
2. Steek uw hand onder de motorkap, beweeg
de veiligheidsgrendel naar links en til de mo-
torkap op.
Motorkapontgrendeling
11 4
Page 119 of 378

LET OP!
Om mogelijke beschadigingen te voorkomen
moet u de motorkap bij het sluiten niet hard
dicht laten vallen. Sluit de motorkap met een
ferme neerwaartse beweging zodat beide ver-
grendelingen stevig vastklikken.
WAARSCHUWING!
Controleer of de motorkap goed vergrendeld
is voor u gaat rijden. Als de motorkap niet
volkomen vergrendeld is, kan hij opklappen
wanneer de auto rijdt, zodat uw uitzicht naar
voren wordt belemmerd. Als u deze waar-
schuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel of
de dood tot gevolg hebben.
VERLICHTING
Schakelaar koplampen
De koplampschakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van het instrumentenpaneel, naast
het stuurwiel. De koplampschakelaar regelt de
werking van de koplampen, stadslichten, in-
strumentenverlichting, bagageruimteverlich-
ting en mistlampen (indien aanwezig).U schakelt de koplampen in door
de koplampschakelaar rechtsom
te draaien. Wanneer de koplamp-
schakelaar is ingeschakeld, bran-
den ook de stadslichten, achter-
lichten, kentekenplaatverlichting
en instrumentenverlichting. U schakelt de kop-
lampen uit door de koplampschakelaar terug te
draaien naar de stand O (Off).
Locatie van veiligheidsgrendelSchakelaar koplampen
11 5
Page 120 of 378

OPMERKING:
•Uw auto is uitgerust met kunststof
koplamp- en mistlamplenzen (indien aan-
wezig), die minder wegen en minder snel
breken als gevolg van steenslag dan gla-
zen lenzen. Kunststof is minder kras-
bestendig dan glas, ga daarom anders te
werk bij het reinigen van de koplamplens.
• Om krassen tot een minimum te beperken
en de lichtopbrengst maximaal te houden,
mogen de koplamplenzen niet met een
droge doek worden schoongemaakt. Ver-
wijder vuil met een sopje van zachte zeep
en spoel goed na.
LET OP!
Gebruik nooit schurende reinigingsmiddelen,
oplosmiddelen, staalwol of andere schurende
stoffen om de lenzen te reinigen.
Automatisch inschakelende
koplampen — Indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. U schakelt het systeem in door de koplampschakelaar naar
de stand A (AUTO) te draaien.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, is ook
de uitschakelvertraging van de koplampen in-
geschakeld. Dit houdt in dat de koplampen
nog maximaal 90 seconden blijven branden
nadat u de contactschakelaar naar de stand
OFF hebt gedraaid. U schakelt de automatisch
inschakelende koplampen uit door de kop-
lampschakelaar uit de stand AUTO te draaien.
OPMERKING:
De motor moet draaien om de koplampen
automatisch te kunnen inschakelen.
Koplampen automatisch aan met
ruitenwissers
Als uw auto is voorzien van automatisch in-
schakelende koplampen, beschikt u ook over
deze door de klant te programmeren functie.
Als de modus Automatisch inschakelende kop-
lampen actief is en de motor draait, gaan de
koplampen automatisch branden wanneer de
ruitenwissers worden ingeschakeld. Raad-
pleeg “Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Door de klant te programmeren func-
ties
in Functies van het instrumentenpaneel
voor meer informatie.
Als uw auto voorzien is van regengevoelige
ruitenwissers en u dit systeem inschakelt,
gaan de koplampen automatisch branden na-
dat de ruitenwissers vijf wiscycli in circa één
minuut hebben voltooid. Circa vier minuten
nadat de ruitenwissers volledig tot stilstand zijn
gekomen, gaan de koplampen weer uit. Raad-
pleeg “Ruitenwissers en sproeiers” in dit hoofd-
stuk voor meer informatie.
OPMERKING:
Als de koplampen overdag aangaan, worden
de lampjes op het instrumentenpaneel auto-
matisch gedimd tot de gebruikelijke intensi-
teit bij ’s nachts rijden. Raadpleeg “Verlich-
ting” in dit hoofdstuk voor meer informatie.
SmartBeam™ — indien aanwezigHet SmartBeam™-systeem zorgt voor meer
licht van de koplampen in het donker door
automatische regeling van het grootlicht met
behulp van een op de achteruitkijkspiegel ge-
monteerde digitale camera. Deze camera de-
tecteert de verlichting van andere voertuigen
11 6