Page 169 of 378

OPMERKING:
•Om geluidsoverlast te voorkomen wan-
neer de dwarsdragers niet gebruikt wor-
den, kunt u de voorste en achterste
dwarsdragers op ongeveer 61 cm afstand
van elkaar bevestigen. Optimale geluids-
reductie bereikt u dan door de voorste
dwarsdrager met stappen van 2,5 cm naar
voren of naar achteren af te stellen.
• Als de achterste dwarsdrager (of een an-
der metalen voorwerp) wordt geplaatst
boven de antenne van de satellietradio
(indien aanwezig), kan dit storingen ver-
oorzaken in de satellietradio-ontvangst.
Om verzekerd te blijven van een optimale
ontvangst van de satellietradio, dient u
plaatsing van de achterste dwarsdrager
boven de satellietantenne te voorkomen.
• De handgrepen aan de achterzijde van de
wagen (indien aanwezig) mogen niet wor-
den gebruikt voor slepen.LET OP!
• Om schade aan het dak van de auto te
voorkomen, mag u nooit bagage op uw
daktransportsysteem vervoeren zonder dat
de dwarsdragers zijn aangebracht. De ba-
gage moet op de dwarsdragers worden
gezet en hieraan worden bevestigd, niet
rechtstreeks op het dak zelf. Als u toch
bagage op het dak moet vervoeren, ge-
bruik dan een deken tussen de bagage en
het autodak.
• Om schade aan de auto en het daktrans-
portsysteem te voorkomen mag de maxi-
male dakbelasting van 68 kg niet worden
overschreden. Verdeel zware lading altijd
zo gelijkmatig mogelijk en bind alles stevig
vast.
• Lange objecten die voorbij de voorruit ste-
ken, zoals houten panelen of surfplanken,
moet u zowel aan de voorzijde als aan de
achterzijde van de auto vastmaken.
(Vervolgd)LET OP!(Vervolgd)
• Rijd met gereduceerde snelheid en neem
bochten voorzichtig als u een grote of
zware lading op het dak hebt bevestigd.
Windstoten, die door passerend vrachtver-
keer of op natuurlijke wijze worden veroor-
zaakt, kunnen plotselinge opwaartse
krachten uitoefenen op de lading. Dit geldt
vooral bij grote en platte objecten. Hierdoor
kan schade aan de lading of aan de auto
worden toegebracht.
WAARSCHUWING!
Bind de lading stevig vast voordat u met uw
auto gaat rijden. Onzorgvuldig vastgebonden
lading kan van de auto afvliegen, vooral bij
hoge snelheden, waardoor letsel en materiële
schade kan ontstaan. Volg de opmerkingen
voor daktransportsysteem op wanneer u la-
ding op het dak vervoert.
165
Page 170 of 378
Page 171 of 378
4
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN
KENNEN
•INSTRUMENTENPANEEL ..................... 170
• INSTRUMENTENPANEEL ..................... 171
• BESCHRIJVING INSTRUMENTENGROEP ............ 172
• ELEKTRONISCH VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC) ................................. 178
• Beeldschermweergaven Elektronisch
Voertuiginformatiesysteem (EVIC) .............. 179
• Witte verklikkerlampjes EVIC ................. 183
• Oranje verklikkerlampjes EVIC ................ 184
• Rode verklikkerlampjes EVIC ................. 185
• Indicatiesysteem voor olie verversen ............ 187
• Brandstofverbruik ........................ 188
• Voertuigsnelheid ........................ 189
• Ritinformatie ........................... 189
• Eenheden ............................. 189
• Voertuiginformatie (Informatiefuncties voor de klant) . . . 189
167
Page 172 of 378

•Bandenspanning ........................ 190
• Display sleutelloze voertuigtoegang —
Indien aanwezig ......................... 190
• Display kompas / temperatuur ................ 191
• Door de klant te programmeren functies
(Systeeminstellingen) ..................... 193
• GELUIDSSYSTEMEN ........................ 197
• UNIVERSAL CONSUMER INTERFACE (UCI) (universele
gebruikersinterface) 1.0 — INDIEN AANWEZIG ......... 197
• De iPod of het externe USB-apparaat aansluiten ..... 198
• Gebruik van deze functie ................... 198
• De iPod of het externe USB-apparaat bedienen
met de radioknoppen ...................... 198
• De Play-modus ......................... 199
• De List-modus (Browse-modus) ............... 200
• Bluetooth Streaming Audio (BTSA) ............. 201
• STUURBEDIENING VOOR AUDIO ................. 202
• Bediening van de radio .................... 202
• Cd-speler ............................. 202
• ONDERHOUD VAN CD/DVD-SCHIJFJES ............. 203
• RADIOWEERGAVE EN MOBIELE TELEFOONS ......... 203
168
Page 173 of 378
•KLIMAATREGELING ........................ 203
• Dual-Zone handmatig instelbare verwarming en
airconditioning ......................... 203
• Dual-Zone automatische temperatuurregeling —
Indien aanwezig ......................... 206
• Aanwijzingen voor bediening ................. 210
• Kaart met tips voor gebruik .................. 211
169
Page 174 of 378
INSTRUMENTENPANEEL
1 — Ventilatieopening 6 — Onderste rij schakelaars 11 — Ontgrendeling motorkap
2 — Instrumentenpaneel 7 — Schakelaar gevarenlichten 12 — Ontgrendeling tankklepje
3 — Radio 8 — Contactschakelaar 13 — Schakelaar voor koplampen
4 — Handschoenenvakje 9 — Toets ESC 14 — Dimmerknop
5 — Klimaatregeling 10 — Contactschakelaar
170
Page 175 of 378
Page 176 of 378

BESCHRIJVING
INSTRUMENTENGROEP
1. Toerenteller
Duidt het toerental van de motor aan in omwen-
telingen per minuut (RPM).
2. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemDit lampje licht bij wijze van test
gedurende vier tot acht seconden
op wanneer u het contact voor het
eerst inschakelt. Wanneer het
lampje niet brandt tijdens het star-
ten, continu blijft branden of pas
gaat branden tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een erkende dealer
worden nagekeken. Raadpleeg Gordelsyste-
men in Wat u moet weten voordat u de auto
start voor meer informatie.
3. Storingsindicatielampje (MIL) Het foutmeldingslampje maakt deel
uit van het boorddiagnosesysteem
OBD II dat de elektronische regelin-
gen voor de motor en de automati-
sche versnellingsbak controleert. Het
lampje gaat branden als de contactsleutel in de stand ON/RUN wordt gezet, voordat de
motor start. Als het lampje niet gaat branden
wanneer u de sleutel van OFF naar ON draait,
laat uw auto dan direct controleren op storin-
gen.
Door sommige condities, zoals een losse of
afwezige tankdop, slechte brandstofkwaliteit
e.d., kan het lampje gaan branden terwijl de
motor draait. De auto moet worden afgeleverd
voor onderhoud als het lampje aan blijft tijdens
een paar ritten zoals die voor u gebruikelijk zijn.
In de meeste gevallen kan dan normaal met de
auto worden gereden en is slepen niet nodig.
LET OP!
Langdurig rijden met het lampje aan kan
schade aan de motorbediening veroorzaken.
Het kan ook van invloed zijn op de brandstof-
zuinigheid en de rijprestatie. Als het lampje
knippert, zal de katalysator vrij snel ernstig
defect raken en zal het motorvermogen afne-
men. Raadpleeg onmiddellijk uw dealer.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator kan war-
mer worden dan een katalysator die wel goed
werkt.. Hierdoor kan brand ontstaan als u
langzaam rijdt of boven brandbare stoffen
parkeert, zoals droge planten of hout of karton
enz. Dit kan de dood of ernstig letsel tot
gevolg hebben voor de bestuurder, de passa-
giers of anderen.
4. Controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) — indien
aanwezig Het controle-/storingslampje elek-
tronisch stabiliteitsprogramma
(ESC) op het instrumentenpaneel
gaat branden wanneer het contact
wordt ingeschakeld. Wanneer de
motor draait, behoort dit lampje uit
te gaan. Wanneer het ESC-indicatie-/
storingslampje permanent blijft branden terwijl
de motor draait, is een storing gedetecteerd in
het ESC-systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart en het
voertuig meerdere kilometers heeft gereden
172