Page 121 of 378

en zorgt ervoor dat het grootlicht automatisch
wordt omgeschakeld naar dimlicht totdat nade-
rende voertuigen zijn verdwenen uit het came-
rablikveld.
OPMERKING:
Na vervanging moet de achteruitkijk- of
SmartBeam™-spiegel opnieuw worden ge-
richt om een correcte werking te garande-
ren. Neem contact op met uw plaatselijke
erkende dealer.
In werking stellen:
1. Automatisch grootlicht inschakelen Raad-
pleeg “Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Door de klant te programmeren func-
tiesin Functies van het instrumentenpaneel
voor meer informatie.
2. Draai de koplampschakelaar naar de stand
AUTO.
3. Duw de multifunctionele hendel van u af
(richting voorzijde auto) om de modus Automa-
tisch grootlicht inschakelen te activeren. OPMERKING:
Het systeem wordt pas geactiveerd wanneer
u 32 km/u of sneller rijdt.
Buiten werking stellen
1. Trek de multifunctionele hendel naar u toe
(richting achterzijde auto) om het systeem
handmatig te deactiveren (normale werking
van dimlicht).
2. Duw de multifunctionele hendel weer van u
af om het systeem opnieuw te activeren.
OPMERKING:
Als de koplampen en achterlichten van voer-
tuigen in het camerablikveld zijn gebroken,
met modder zijn bespat of gedeeltelijk aan
het zicht worden onttrokken, zal uw groot-
licht langer blijven branden (dichter bij het
andere voertuig). Het systeem zal ook niet
correct werken als de voorruit of camera-
lens is bedekt met vuil, vet of andere obsta-
kels (sticker, elektronisch tolsysteem, etc.).Dagverlichting — indien aanwezigDe dagverlichting (lage intensiteit) zal altijd
worden ingeschakeld wanneer de motor draait
en de transmissie niet in de stand PARK staat.
De lichten blijven branden tot de contactscha-
kelaar naar de stand OFF of ACC wordt ge-
draaid of tot de handrem wordt aangetrokken.
Bij normaal rijden in het donker moet de kop-
lampschakelaar worden ingeschakeld.
Dagverlichting uitschakelen
Als u de dagverlichting wilt uitschakelen, opent
u de motorkap en gaat u naar de zekeringen-
kast (PDC), die zich rechts in de motorruimte
bevindt.
Locatie van zekeringenkast
11 7
Page 122 of 378

Open de zekeringenkast door de sluitlipjes
(één aan elke kant) naar buiten te trekken en
vervolgens het deksel omhoog te trekken.
Verwijder het linker- en rechterrelais van de
dagverlichting en breng het deksel van de
zekeringenkast opnieuw aan.
Automatische koplampverstelling —
Alleen HID-koplampen
Hiermee wordt voorkomen dat de koplampen
tegenliggers verblinden. De koplampverstel-
ling wordt automatisch aangepast aan de rij-
hoogte van de auto.
Vertraagde uitschakeling koplampenUw auto is voorzien van een uitschakelvertra-
ging voor de koplampen, die de koplampen
circa 90 seconden langer laat branden, zodat u
gemakkelijker kunt uitstappen. Deze vertraging
wordt geactiveerd wanneer de contactschake-
laar naar de stand OFF wordt gedraaid terwijlde koplampschakelaar is ingeschakeld,
waarna de koplampschakelaar wordt uitge-
schakeld. De uitschakelvertraging voor de kop-
lampen kan worden geannuleerd door de kop-
lampschakelaar eerst in te schakelen en
vervolgens uit te schakelen of door de contact-
schakelaar in de stand ON te zetten.
Bij auto’s met voertuiginformatiecentrum (EVIC)
kunt u de duur van de uitschakelvertraging
voor de koplampen instellen. Raadpleeg “Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Door de klant te programmeren functies
in
Functies van het instrumentenpaneel voor
meer informatie.
Stadslichten en
instrumentenverlichting
U schakelt de stadslichten en instru-
mentenverlichting in door de koplamp-
schakelaar rechtsom te draaien. U
schakelt de stadslichten uit door de koplamp-
schakelaar terug te draaien naar de stand O
(Off).
Sluitlipje
Relais van dagverlichting
11 8
Page 123 of 378

Voorste en achterste mistlampen -
indien aanwezig
De mistlichten voor en achter kunt u naar wens
gebruiken als het zicht door mist is verslech-
terd. De mistlampen worden in deze volgorde
ingeschakeld: als u de schakelaar koplampen
één keer indrukt, gaan de mistkoplampen aan.
Druk de schakelaar een tweede keer in om de
mistachterlichten in te schakelen (mistkoplam-
pen blijven aan). Druk de schakelaar een derde
keer in om de mistachterlichten uit te schakelen
(mistkoplampen blijven aan). Druk de schake-
laar een vierde keer in om de mistkoplampen
uit te schakelen. Bij auto’s zonder mistkoplam-
pen worden de mistachterlichten ingeschakeld
als u de schakelaar de eerste keer indrukt.
BinnenverlichtingDe plafond- en instaplichten gaan branden
wanneer de voorportieren worden geopend,
wanneer de dimmerregelaar (draaiwieltje
rechts van de koplampschakelaar) naar de
bovenste stand wordt gedraaid, of wanneer
(indien aanwezig) de toets UNLOCK (ontgren-
delen) op de afstandsbediening wordt inge-
drukt. Als een portier is geopend en de interi-
eurverlichting is ingeschakeld, kunnen alle
interieurlampen worden uitgeschakeld door de
dimmerregelaar helemaal omlaag te draaien
naar de UIT-stand. Dit wordt ook wel defeest - functie genoemd, omdat de portieren hierdoor
lang open kunnen blijven zonder dat de accu
leeg loopt.
De helderheid van de instrumentenverlichting
kan worden ingesteld door de dimmerregelaar
omhoog (lichter) of omlaag (donkerder) te
draaien. Wanneer de koplampen branden, kunt
u de helderheid van de kilometerteller, dagtel-
ler, radio en dakconsole instellen door de dim-
merregelaar helemaal omhoog te draaien tot u
een klik hoort. Dit wordt ook wel de
parade -
functie genoemd, omdat dit handig is als u
overdag met ingeschakelde koplampen rijdt.
Werking van de mistlampen
Dimmerknop
11 9
Page 124 of 378

Waarschuwing lichten-aanAls de koplampen, stadslichten of bagage-
ruimteverlichting nog branden wanneer u de
contactschakelaar uitzet, zal er een geluidssig-
naal klinken wanneer u het bestuurdersportier
opent.
AccuspaarfunctieTer bescherming van de levensduur van uw
accu wordt voor zowel de interieur- als de
buitenverlichting de belasting afgeschakeld.
Als de contactschakelaar in de stand OFF staat
en een van de portieren gedurende 10 minuten
open blijft of de dimmerregelaar gedurende
10 minuten helemaal omhoog gedraaid blijft in
de stand plafondverlichting AAN, wordt de
interieurverlichting automatisch uitgeschakeld.
Als de koplampen blijven branden terwijl de
contactschakelaar wordt uitgezet, zal de bui-
tenverlichting na acht minuten automatisch
worden uitgeschakeld. Als de koplampen zijn
ingeschakeld en acht minuten blijven branden
terwijl de contactschakelaar uitstaat, zal de
buitenverlichting automatisch worden uitge-
schakeld.OPMERKING:
De accuspaarfunctie wordt geannuleerd
wanneer de contactschakelaar wordt uitge-
zet.
Leeslampjes voorin
De leeslampjes voorin bevinden zich in de
dakconsole.
U schakelt de lampjes in door op een van de
schakelaars links of rechts op de console te
drukken. Deze knoppen zijn voorzien van ach-
tergrondverlichting voor goede zichtbaarheid
in het donker. U schakelt de lampjes uit door
nogmaals op de schakelaar te drukken. De
lampjes gaan ook branden wanneer u op de
toets UNLOCK (ontgrendelen) van de af-
standsbediening drukt.
Leeslampjes voorinSchakelaars voor leeslampjes voorin
120
Page 125 of 378

OmgevingsverlichtingDe dakconsole is voorzien van omgevingsver-
lichting. Deze verlichting verhoogt de zicht-
baarheid van de middenconsole en het
PRNDL-gebied.
Multifunctionele hendelDe hendel bevindt zich aan de linkerzijde van
de stuurkolom.
RichtingaanwijzersBeweeg de multifunctionele hendel op of neer
zodat de pijlen aan beide zijden van het instru-
mentenpaneel gaan knipperen om aan te ge-
ven dat de richtingaanwijzers voor en achter
naar behoren werken.
OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes zeer snel
knippert, controleert u of aan de buitenzijde
van de auto een lamp defect is. Als één dercontrolelampjes niet gaat branden wanneer
u de hendel beweegt, is waarschijnlijk het
betreffende gloeilampje defect.
Makkelijk van rijstrook veranderenTik de hendel eenmaal naar boven of beneden
zonder hem in de klikstand te duwen; het
knipperlicht (rechts of links) knippert driemaal
en schakelt dan automatisch uit.
PasseersignaalU kunt een tegenligger een lichtsignaal geven
met uw koplampen door de multifunctionele
hendel gedeeltelijk in te trekken naar het stuur-
wiel. Hierdoor gaat het grootlicht branden tot-
dat u de hendel loslaat.
Dimlicht/grootlicht schakelaarDruk de multifunctionele hendel in de richting
van het instrumentenpaneel om het grootlicht in
te schakelen. Trek de multifunctionele hendel
terug in de richting van het stuurwiel om het
dimlicht weer in te schakelen of het grootlicht
uit te schakelen.Omgevingsverlichting
Multifunctionele hendel
121
Page 126 of 378

RUITENWISSERS EN -SPROEIERSDe bedieningshendel voor de ruitenwissers/
sproeier bevindt zich links van de stuurkolom.
De voorruitenwissers worden bediend met een
draaiknop op het uiteinde van de hendel.
RaadpleegAchterruitfuncties in Leren over
de functies van uw voertuig voor informatie
over de achterruitwisser en -sproeier.
Bediening van ruitenwissers
voorruit
Draai het uiteinde van de hendel naar een van
de eerste vier klikstanden voor een variabele
intervalstand, naar de vijfde klikstand voor lage snelheid van de ruitenwissers, of naar de
zesde klikstand voor hoge snelheid van de
ruitenwissers.
LET OP!
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als
die verhindert dat de wisserbladen terugkeren
naar de ruststand. Wanneer de ruitenwisser-
schakelaar is uitgezet en de wisserbladen niet
kunnen terugkeren naar de ruststand, kan dat
schade toebrengen aan de ruitenwissermotor.
IntervalstandGebruik een van de vier intervalwissnelheden
wanneer de weersomstandigheden één wis-
slag vereisen, met een variabele interval tussen
de wisslagen. Bij rijsnelheden boven 16 km/u
kunt u het interval instellen vanaf maximaal
circa 18 seconden tussen de wisslagen (eerste
klikstand) tot één wisslag per seconde.
OPMERKING:
Als de auto langzamer rijdt dan 16 km/u
wordt de intervaltijd verdubbeld.
Schakelaar ruitenwissers/-sproeiers voorruit
Bediening van ruitenwissers voorruit
Intervalschakeling van de ruitenwisser
122
Page 127 of 378

Bediening van de ruitensproeier op
de voorruit
U schakelt de ruitensproeier in door het uit-
einde van de hendel ingedrukt te houden (in de
richting van het stuurwiel) zolang sproeien no-
dig is. Als u de hendel indrukt terwijl de inter-
valschakeling is geactiveerd, worden de wis-
sers ingeschakeld en maken deze nog enkele
wisslagen nadat u de hendel hebt losgelaten.
Daarna wordt de eerder geselecteerde inter-
valschakeling hervat.Als u het uiteinde van de hendel indrukt terwijl
de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, maken de
wissers enkele wisslagen en worden daarna
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het zicht
door de voorruit kan tot botsingen leiden.
Misschien ziet u andere voertuigen of obsta-
kels niet. Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen alvorens
de ruitensproeier te gebruiken.
Wasem-functieGebruik de Wasem-functie als het weer vereist
dat de ruitenwissers af en toe gebruikt worden.
Draai het uiteinde van de hendel omlaag naar
de wasemstand en laat de hendel los voor één
wisslag.
Ruitenwissers met regensensor —
Indien aanwezig
Deze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers in
zodat u dat niet hoeft te doen. De functie is
vooral handig wanneer spatwater van de weg
of water dat van de ruitenwissers van een
voorliggende auto wordt geblazen op de voor-
ruit terechtkomt. Draai het uiteinde van de
multifunctionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan bijge-
steld worden met de multifunctionele hendel.
Bediening van de ruitensproeier op de voorruit
Wasemregelaar
123
Page 128 of 378

Wisserintervalstand 1 is het minst gevoelig en
wisserintervalstand 4 is het meest gevoelig. Bij
normale regenval dient stand 3 te worden ge-
bruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u de gevoelig-
heid van de ruitenwisser wilt verkleinen. Ge-
bruik stand 4 als u de gevoeligheid van de
ruitenwisser wilt vergroten. Zet de ruitenwisser-
schakelaar in de stand OFF als het systeem
niet wordt gebruikt.
OPMERKING:
•De regendetectiefunctie werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar in de
stand Low of High staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regende-
tectiefunctie mogelijk niet goed.
• Ook het gebruik van Rain-X en was- of
siliconenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor beïnvloe-
den.
• Via een klantprogrammeerfunctie in het
voertuiginformatiecentrum (EVIC) kunt u
de regendetectie uitschakelen. Voor meer
informatie raadpleegt u Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Per- soonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)
in De functies
op uw dashboard .
Het regendetectiesysteem omvat bescher-
mingsfuncties voor de ruitenwisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
• Lage omgevingstemperatuur — Wanneer
het contact de eerste keer wordt aangezet,
werkt het regendetectiesysteem pas als de
ruitenwisserschakelaar aan staat, de auto
sneller rijdt dan 0 km/u, of de buitentempe-
ratuur hoger is dan 0 °C.
• Schakeling in de NEUTRALE Positie — Als
het contact AAN staat en de versnelling in de
NEUTRALE positie is, zal het regendetectie-
systeem pas werken als de ruitenwisser-
schakelaar aan staat, de auto sneller rijdt
dan 8 km/u, of de versnelling uit de NEU-
TRALE positie wordt geschakeld.
IN LENGTE EN HOOGTE
VERSTELBARE STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom in
hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom er ook mee in lengte verstellen. De hendel voor de
lengte- en hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuurkolom.
Duw de hendel omlaag (in de richting van de
vloer) om de stuurkolom te ontgrendelen. Om
de stuurkolom in de hoogte te verstellen be-
weegt u het stuur zoals gewenst naar boven of
naar beneden. Om de stuurkolom te verlengen
of te verkorten trekt u het stuur zoals gewenst
naar buiten of duwt u het naar binnen. Duw de
hendel omhoog totdat deze vastklikt om de
stuurkolom te vergrendelen.
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
124