WAARSCHUWINGEN VOORZICHTIGDeze handleiding bevatWAARSCHUWINGEN
voor handelingen die kunnen leiden tot een
aanrijding of lichamelijk letsel. In het boekje
wordt ook duidelijk aangegeven waar u VOOR-
ZICHTIG moet zijn bij handelingen die kunnen
leiden tot schade aan uw auto. Als u deze
handleiding niet in zijn geheel leest, kan het zijn
dat u belangrijke informatie over het hoofd ziet.
Let op als er in de tekst Waarschuwing of
Voorzichtig staat.
CHASSISNUMMERHet chassisnummer of voertuigidentificatie-
nummer (VIN) van uw auto treft u aan op een
label, dat zich op de linkervoorhoek van het
dashboard bevindt en van buiten zichtbaar is
door de voorruit. Dit nummer is ook rechtsvoor
in de carrosserie ingeslagen, achter de rech-
tervoorstoel. Verplaats de rechtervoorstoel in
voorwaartse richting om het ingeslagen VIN-
label beter te kunnen bekijken. OPMERKING:
Het is verboden om het VIN te verwijderen of
te wijzigen.
VOERTUIGWIJZIGINGEN/-
AANPASSINGEN
WAARSCHUWING!
Aanpassingen aan of wijzigingen van deze
auto kunnen de geschiktheid en veiligheid
ervan in ernstige mate beïnvloeden en leiden
tot een aanrijding waarbij ernstig of dodelijk
letsel ontstaat.
Plaats van het VIN
Locatie VIN-label rechtsvoor in carrosserie
8
OPMERKING:
U kunt de tweezijdige noodsleutel in de
slotcilinders steken met eender welke kant
naar boven.
De sleutelhouder uit het contact
verwijderen
Zet de hendel in PARK Draai de sleutel in de
stand OFF en neem de sleutel er uit.
Als uw auto is uitgerust met de functie Keyless
Enter-N-Go, zal het EVIC de stand van de
contactschakelaarOFF/ACC/RUN weerge-
ven. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
in De functies op uw dashboard .
OPMERKING:
• Als u de sleutelhouder probeert te verwij-
deren voordat u de keuzehendel in de
stand PARK hebt gezet, kan de sleutel-
houder tijdelijk vast komen te zitten in de
contactschakelaar. Wanneer dit gebeurt,
draait u de sleutel iets naar rechts en
verwijdert u daarna de sleutelhouder vol-
gens de beschrijving. Als er een storing
optreedt, zal het systeem de sleutel vast-
houden in de contactschakelaar om u te
waarschuwen dat deze beveiliging niet
meer werkt. U kunt de motor starten en
uitzetten, maar u kunt de sleutelhouder
niet verwijderen zolang u de auto niet
hebt aangeboden voor onderhoud.
• De elektrische raamschakelaars, de radio,
het elektrisch schuifdak (indien aanwe-
zig) en de aansluitcontacten blijven nog
maximaal 10 minuten werken nadat de
contactschakelaar in de stand LOCK is
gedraaid. Door het openen van een voor-
portier wordt deze functie uitgeschakeld.
De tijdsduur van deze functie is program- meerbaar. Voor meer informatie raad-
pleegt u
Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen
(door de klant te programmeren functies)
in De functies op uw dashboard .
WAARSCHUWING!
• Kinderen nooit alleen in het voertuig laten.
Kinderen zonder toezicht achterlaten in
een auto is om verschillende redenen ge-
vaarlijk. Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen oplopen.
Laat de sleutelhouder niet achter in de
contactschakelaar; laat de Keyless Enter-
N-Go niet achter in de ACC- of ON/RUN-
stand. Een kind zou de elektrische raam-
bediening of andere schakelaars kunnen
bedienen of de auto in beweging kunnen
brengen.
• Laat nooit kinderen of dieren achter in een
in de zon geparkeerde en afgesloten auto.
De hitte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en zelfs
dodelijk zijn.
Verwijderen van de noodsleutel
13
nadat de accu opnieuw is aangesloten inge-
schakeld blijven. De buitenverlichting knippert,
de claxon klinkt en de motor kan niet worden
gestart via het contactslot. Als deze situatie
zich voordoet, schakelt u het alarmsysteem uit.
INSTAPVERLICHTINGDe interieurverlichting gaat branden als u een
portier opent of een portier met de afstandsbe-
diening wordt ontgrendeld. De verlichting blijft
ca. 30 seconden na het sluiten van alle portie-
ren branden en gaat daarna langzaam uit.
De interieurverlichting gaat tevens langzaam
uit als u na het sluiten van alle portieren het
contact aanzet. Voor meer informatie raad-
pleegt uElektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de
klant te programmeren functies)inDe func-
ties op uw dashboard.
OPMERKING:
De instapverlichting werkt niet als de dim-
merknop in de stand Volledig uitschakelen
staat (de laagste stand), tenzij de leeslamp-
jes boven handmatig worden ingeschakeld.
AFSTANDSBEDIENINGMet dit systeem kunt u vanaf een afstand van
maximaal 10 m (33 voet) met behulp van een
losse sleutelhouder met afstandsbediening de
portieren en achterklep vergrendelen en ont-
grendelen. De sleutelhouder hoeft niet naar het
voertuig te wijzen om het systeem te activeren.
OPMERKING:
Zodra u de sleutelhouder met afstandsbedie-
ning in het contactslot steekt, zijn alle toet-
sen van die afstandsbediening niet langer
actief. De toetsen van andere afstandsbedie-
ningen blijven wel actief. Als sneller wordt
gereden dan 8 km/h, worden de toetsen van
alle afstandsbedieningen uitgeschakeld.
De portieren ontgrendelenDruk de ontgrendeltoets (UNLOCK) op de af-
standsbediening eenmaal in en laat deze los
om het bestuurdersportier te ontgrendelen, of
druk tweemaal om alle portieren te ontgrende-
len. De richtingaanwijzers knipperen om aan te
geven dat het ontgrendelsignaal is ontvangen.
De verlichting van de instapfunctie schakelt
ook in.
RaadpleegPassive Entry-systeeminWat u
moet weten voordat u de auto startvoor meer
informatie.
Remote Key Unlock, Driver Door/All First
Press - Bestuurdersportier/alle portieren
ontgrendelen met eerste druk op
ontgrendeltoets afstandsbediening
Met deze functie kunt u het systeem naar keuze
programmeren om bij de eerste druk op de
ontgrendeltoets op de afstandsbediening al-
leen het bestuurdersportier of alle portieren te
ontgrendelen. Om de huidige instelling te wij-
zigen gaat u als volgt te werk:
•Voor voertuigen met elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC): raadpleegElektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Sleutelhouder met afstandsbediening (RKE)
17
PAGE POSITION:19JOB:@zeta.tweddle.com/chry_pdm/CLS_chrysler-intl/GRP_owners/JOB_843955-nl-grc/DIV_og-ee.nl pubnum: NO-PUB-NUMBER
Persoonlijke instellingen (door de klant te
programmeren functies)in Functies van het
instrumentenpaneel voor meer informatie.
Flash Lights with Remote Key Lock -
Knipperlichten aan bij vergrendelen
Bij deze functie knipperen de richtingaanwij-
zers wanneer u de portieren vergrendelt of
ontgrendelt met de afstandsbediening. Deze
functie kunt u in- of uitschakelen. Om de hui-
dige instelling te wijzigen gaat u als volgt te
werk:
• Voor voertuigen met elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC): raadpleeg Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke instellingen (door de klant te
programmeren functies) in Functies van het
instrumentenpaneel voor meer informatie.
Inschakelen koplampen bij ontgrendelen
met afstandsbediening
Bij deze functie schakelen de koplampen ge-
durende 90 seconden in zodra u de portieren
ontgrendelt met de afstandsbediening. Deze
tijd is instelbaar op auto’s met voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Voor meer informatie raad-
pleegt u Elektronisch voertuiginformatiecen- trum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de
klant te programmeren functies)
in De func-
ties op uw dashboard .
De portieren vergrendelenDruk kort op de vergrendeltoets van de af-
standsbediening om alle portieren te vergren-
delen. De richtingaanwijzers knipperen om aan
te geven dat het vergrendelsignaal is ontvan-
gen.
Raadpleeg Passive Entry-systeem in Wat u
moet weten voordat u de auto start voor meer
informatie.
De openslaande achterruit
ontgrendelen
Druk tweemaal op de toets OPENSLAANDE
RUIT/ACHTERKLEP ONTGRENDELEN (de
tweede keer binnen 5 seconden na de eerste
keer indrukken) om de openslaande achterruit
te openen.
WAARSCHUWING!
Wanneer u met een geopende openslaande
achterruit rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen in
het interieur gezogen worden. Deze gassen
kunnen schadelijk zijn voor u of uw passa-
giers. Houd de openslaande achterruit dicht
wanneer u met de auto rijdt.
De functie Ramen met
afstandsbediening openen — indien
aanwezig
Met deze functie kunt u op afstand de ramen
van beide voorportieren tegelijkertijd bedienen.
Voor deze functie drukt u kort de ontgrendel-
toets op de afstandsbediening in en onmiddel-
lijk daarna houdt u de ontgrendeltoets inge-
drukt tot de ramen geopend zijn tot de
gewenste hoogte of helemaal open zijn.
Extra afstandsbedieningen
programmeren
Sleutelhouders of afstandsbedieningen kunnen
worden geprogrammeerd door een erkende
dealer .
18
WAARSCHUWING!
•Voor uw persoonlijke veiligheid en beveili-
ging in geval van een ongeluk moet u de
portieren tijdens het rijden evenals wan-
neer u het voertuig parkeert en verlaat
vergrendelen.
• Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot
en vergrendel de autoportieren wanneer u
de auto verlaat. Laat kinderen niet zonder
toezicht achter in de auto en zorg ervoor
dat de kinderen geen toegang hebben tot
de auto als deze niet is vergrendeld. Ge-
bruik zonder toezicht van de aanwezige
uitrusting in de auto kan ernstig letsel of de
dood tot gevolg hebben.
Centrale portiervergrendelingDe schakelaar voor de portiervergrendeling
bevindt zich op beide portierpanelen vóór.
Druk op deze schakelaar om de portieren te
vergrendelen en ontgrendelen. Als de vergrendelknop omlaag staat terwijl u
het portier sluit, zal het portier worden vergren-
deld. Zorg daarom dat de sleutelhouder niet
binnen in de auto is voordat u het portier dicht
doet.
De portieren zullen niet vergrendelen als u de
vergrendelknop indrukt terwijl de sleutelhouder
in het contactslot zit en het bestuurdersportier
geopend is.
Als een achterportier is vergrendeld, moet dit
portier eerst worden ontgrendeld voordat het
vanuit de auto kan worden geopend. Het por-
tier kan handmatig worden ontgrendeld door
de vergrendelknop omhoog te trekken.Automatische portiervergrendeling —
indien aanwezig
Als deze functie geselecteerd is, vergrendelen
uw portiersloten automatisch zodra de auto
sneller rijdt dan 24 km/u terwijl alle portieren
zijn gesloten. Deze functie wordt gereset zodra
een portier wordt geopend.
Deze functie is selecteerbaar en kan worden
aan- of uitgezet. Voor meer informatie raad-
pleegt u
Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de
klant te programmeren functies) in De func-
ties op uw dashboard .
Functie Automatisch ontgrendelen bij
uitstappen — indien aanwezig
Als automatisch ontgrendelen is ingeschakeld,
zorgt deze functie ervoor dat alle portieren
worden ontgrendeld zodra het bestuurderspor-
tier wordt geopend als de auto stilstaat en de
keuzehendel in PARK of NEUTRAL staat. Voor
meer informatie raadpleegt u Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke
Instellingen (door de klant te programmeren
functies) in De functies op uw dashboard .
Schakelaar centrale portiervergrendeling
21
worden opgeblazen, afhankelijk van de soort
en ernst van de botsing. Het afdekpaneel op
de stuurwielnaaf en op de bovenzijde van het
dashboard komen los en klappen opzij terwijl
de airbags volledig worden opgeblazen. Het
volledig opblazen van de airbags duurt circa
50 tot 70 milliseconden. Dit is ongeveer de helft
van de tijd die nodig is om met uw ogen te
knipperen. De airbags lopen vervolgens snel
leeg terwijl ze de bestuurder en de voorpassa-
gier nog bescherming bieden.
Het gas in de geavanceerde voorairbag wordt
afgevoerd via de ventilatieopeningen in de
zijkanten van de airbag. Op deze wijze belem-
meren de airbags de besturing van de auto
niet.
Opblaasmodule voor de extra knieairbag
aan bestuurderszijde
De opblaasmodule voor de extra knieairbag
aan bestuurderszijde bevindt zich onder de
stuurkolom in de bekleding van het instrumen-
tenpaneel. Het ORC zendt een signaal naar de
opblaasmodule wanneer een botsing wordt ge-
detecteerd waarbij de airbag moet worden
geactiveerd. Er wordt een grote hoeveelheid
niet-giftig gas gegenereerd om de knieairbagop te blazen. De bekledingpanelen komen los
en klappen opzij om de airbag volledig te
kunnen opblazen. Het volledig opblazen van
de airbag duurt circa 15 tot 20 milliseconden.
Opblaasmodules voor de extra zijairbag in
de voorstoel
De extra zijairbags in de voorstoelen worden
uitsluitend bij bepaalde zijdelingse botsingen
geactiveerd.
Het ORC bepaalt of de zijairbags geactiveerd
moeten worden tijdens een botsing van opzij
naargelang het soort botsing.
Naargelang het soort botsing kan het opblaas-
mechanisme van de zijairbag aan de zijde van
de botsing geactiveerd worden, waardoor een
grote hoeveelheid niet-giftig gas vrijkomt. De
zich opblazende zij-airbag komt via de voeg-
naad in de stoel naar buiten in de ruimte tussen
de inzittende en het portier. Na ongeveer 10
milliseconden zijn de zij-airbags volledig opge-
blazen. De zij-airbag wordt zo snel en krachtig
opgeblazen dat u gewond kunt raken wanneer u
niet goed in de stoel zit, of wanneer zich voor-
werpen bevinden in de ruimte waar de airbag
zich ontvouwt. Dat geldt vooral voor kinderen.
Opblaasmodules voor de extra
gordijn-zijairbag
Tijdens botsingen waarbij de kracht van de
inwerking beperkt blijft tot een bepaalde zone
aan de zijkant van het voertuig, zal het ORC
mogelijk de extra gordijn-zijairbags opblazen,
afhankelijk van de kracht en de aard van de
botsing. In deze gevallen blaast het ORC al-
leen de gordijn-zijairbag op aan de kant van de
botsing.
Er ontwikkelt zich een grote hoeveelheid niet-
giftig gas om de gordijn-zijairbag op te blazen.
De raamairbag drukt de buitenrand van de
hemelbekleding opzij en bedekt het zijraam.
De airbag wordt in ca. 30 milliseconden opge-
blazen (ongeveer een kwart van de tijd die
nodig is om met de ogen te knipperen). Dit
gebeurt met zoveel kracht dat u letsel kunt
oplopen als u niet correct op uw stoel zit en/of
uw gordel niet (correct) vastgemaakt heeft of
als de gordijn-zijairbag bij het opblazen een
voorwerp in uw richting wegdrukt. Dat geldt
vooral voor kinderen. De gordijn-zijairbag is in
opgeblazen toestand slechts ongeveer 9 cm
dik.
46
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als achteruitrij-
hulp. Het systeem is uitsluitend bedoeld als
hulp voor de bestuurder bij het detecteren van
naderende voertuigen in parkeersituaties. Ga
altijd voorzichtig te werk tijdens het achteruit-
rijden, ook als u RCP gebruikt. Controleer het
gebied achter de auto altijd zorgvuldig, kijk
naar achteren en wees bedacht op voetgan-
gers, dieren, andere voertuigen, obstakels en
dode hoeken. Anders bestaat er een risico op
ernstig of dodelijk letsel.
BedrijfsmodiIn het elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) kunnen drie bedrijfsmodi worden gese-
lecteerd. Voor meer informatie raadpleegt u
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke Instellingen (door de klant te pro-
grammeren functies) in De functies op uw
dashboard .
Dodehoekwaarschuwing
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft het BSM-systeem een visuele waar-
schuwing af in de desbetreffende buitenspie-
gel wanneer een object wordt gedetecteerd.
Als het systeem echter in RCP werkt, zal zowel
een visuele als akoestische waarschuwing wor-
den afgegeven wanneer een object wordt ge-
detecteerd. Bij elke akoestische waarschuwing
wordt het volume van de radio verlaagd.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/
geluidssignaal
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft het BSM-systeem een visuele waar-
schuwing af in de desbetreffende buitenspie-
gel wanneer een object wordt gedetecteerd.
Als vervolgens de richtingaanwijzer wordt inge-
schakeld aan de zijde van de auto waarvoor
een waarschuwing geldt, zal ook een geluids-
signaal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer
is ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele als de akoesti-
sche waarschuwing afgegeven. Ter ondersteu-
ning van de akoestische waarschuwing wordt
het volume van de radio (indien ingeschakeld)
verlaagd. OPMERKING:
•
Bij elke akoestische waarschuwing van
het BSM-systeem wordt het volume van
de radio verlaagd.
• Als de alarmknipperlichten zijn ingescha-
keld, zal het systeem alleen een visuele
waarschuwing afgeven.
Als het systeem in RCP werkt, zal zowel een
visuele als akoestische waarschuwing wor-
den afgegeven wanneer een object wordt
gedetecteerd. Bij elke akoestische waar-
schuwing wordt het volume van de radio
verlaagd. Als RCP actief is, zal altijd een
geluidssignaal worden afgegeven en de sta-
tus van de richtingaanwijzer/alarmknipper-
lichten worden genegeerd.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als het BSM-systeem is uitgeschakeld, worden
er geen visuele of akoestische waarschuwin-
gen afgegeven door het BSM- of RCP-systeem.
OPMERKING:
Het BSM-systeem slaat de huidige bedrijfs-
modus op wanneer de contactschakelaar
wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
78
Wisserintervalstand 1 is het minst gevoelig en
wisserintervalstand 4 is het meest gevoelig. Bij
normale regenval dient stand 3 te worden ge-
bruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u de gevoelig-
heid van de ruitenwisser wilt verkleinen. Ge-
bruik stand 4 als u de gevoeligheid van de
ruitenwisser wilt vergroten. Zet de ruitenwisser-
schakelaar in de stand OFF als het systeem
niet wordt gebruikt.
OPMERKING:
•De regendetectiefunctie werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar in de
stand Low of High staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regende-
tectiefunctie mogelijk niet goed.
• Ook het gebruik van Rain-X en was- of
siliconenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor beïnvloe-
den.
• Via een klantprogrammeerfunctie in het
voertuiginformatiecentrum (EVIC) kunt u
de regendetectie uitschakelen. Voor meer
informatie raadpleegt u Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Per- soonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)
in De functies
op uw dashboard .
Het regendetectiesysteem omvat bescher-
mingsfuncties voor de ruitenwisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
• Lage omgevingstemperatuur — Wanneer
het contact de eerste keer wordt aangezet,
werkt het regendetectiesysteem pas als de
ruitenwisserschakelaar aan staat, de auto
sneller rijdt dan 0 km/u, of de buitentempe-
ratuur hoger is dan 0 °C.
• Schakeling in de NEUTRALE Positie — Als
het contact AAN staat en de versnelling in de
NEUTRALE positie is, zal het regendetectie-
systeem pas werken als de ruitenwisser-
schakelaar aan staat, de auto sneller rijdt
dan 8 km/u, of de versnelling uit de NEU-
TRALE positie wordt geschakeld.
IN LENGTE EN HOOGTE
VERSTELBARE STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom in
hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom er ook mee in lengte verstellen. De hendel voor de
lengte- en hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuurkolom.
Duw de hendel omlaag (in de richting van de
vloer) om de stuurkolom te ontgrendelen. Om
de stuurkolom in de hoogte te verstellen be-
weegt u het stuur zoals gewenst naar boven of
naar beneden. Om de stuurkolom te verlengen
of te verkorten trekt u het stuur zoals gewenst
naar buiten of duwt u het naar binnen. Duw de
hendel omhoog totdat deze vastklikt om de
stuurkolom te vergrendelen.
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
124