De zes ParkSensesensoren, gemonteerd in
het voorpaneel/de voorbumper, bewaken het
gebied voor de auto dat binnen het sensorbe-
reik valt. De sensoren kunnen in horizontale
richting obstakels op een afstand van onge-
veer 30 tot 120 cm van het voorpaneel/de
voorbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obstakel.
Waarschuwingsdisplay van
ParkSense
Het ParkSense waarschuwingsdisplay ver-
schijnt alleen, wanneer Sound and Display
(Geluid en weergave) wordt geselecteerd in
het deel met door de klant te programmeren
functies van het Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Voor meer informatie raad-
pleegt u Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de
klant te programmeren functies) in De func-
ties op uw dashboard . Het ParkSense - waarschuwingsscherm bevindt zich op het
EVIC-scherm op de instrumentengroep. Het
geeft zowel zichtbare als hoorbare waarschu-
wingen weer om de afstand tussen het
achterpaneel/de achterbumper of het
voorpaneel/de voorbumper en het gedetec-
teerde obstakel aan te geven.
Display van ParkSense
Het waarschuwingsdisplay schakelt IN en
geeft de actuele systeemstatus weer wanneer
het voertuig in de stand REVERSE (achteruit) of
in DRIVE (rijden) is en een obstakel is waarge-
nomen.
Display parkeerhulpParkeerhulp aan
144
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter (in/cm) Meer dan 200 cm 79-39 in (200-100 cm)39-25 in
(100-65 cm) 25-12 in
(65-30 cm) Minder dan 12 in
(30 cm)
Afstand voor (in/cm) Meer dan 120 cm 47-39 in (120-100 cm)39-25 in
(100-65 cm) 25-12 in
(65-30 cm) Minder dan 12 in
(30 cm)
Hoorbare waarschu- wing (klokgeluid) Geen Enkele toon
secondeSlow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulp aan Waarschuwing voor- werp gedetecteerdWaarschuwing voor-
werp gedetecteerd Waarschuwing voor-
werp gedetecteerd Waarschuwing voorwerp
gedetecteerd
Boogjes Geen 3 brandend (continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam knipperend
Dempen radiogeluid Nee Ja Ja Ja Ja
OPMERKING:
ParkSense zet het geluid van de radio,
wanneer deze aan staat, zachter wanneer
het systeem een geluidssignaal produceert.
ParkSense in- en uitschakelenParkSense kan worden in- en uitgeschakeld
met een knop die zich in het schakelpaneel van
het dashboard bevindt, of via de door de klant
te programmeren functies van de EVIC. De
beschikbare keuzes zijn: OFF (uit), Sound Only
(alleen geluid) of Sound and Display (geluid en
display). Voor meer informatie raadpleegt u
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant
te programmeren functies) in De functies op
uw dashboard .
Wanneer de ParkSense schake-
laar wordt ingedrukt om het sys-
teem uit te schakelen, geven de
instrumenten gedurende ongeveer
vijf seconden het bericht PARK
ASSIST OFF (Parkeerhulp uitge-
schakeld) weer. Voor meer informatie raad-
pleegt u het Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC) in De functies op uw dashboard
. Wanneer de schakelhendel, met
uitgeschakelde parkeerhulp, in de stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) wordt gezet
(bij een snelheid van 18 km/h of lager), zal het
EVIC het bericht “PARK ASSIST OFF” (Parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven zolang het
voertuig in de achteruitversnelling staat, of ge-
durende vijf seconden wanneer het voertuig in
de rijstand staat.
De LED van de parkeerhulp brandt wanneer de
parkeerhulp uitgeschakeld of defect is. De LED
van de schakelaar van de parkeerhulp brandt
niet als het systeem is ingeschakeld.
146
Het ParkSensesysteem gebruikt vier senso-
ren in de achterbumper om voorwerpen waar te
nemen tot op 200 cm afstand van het bumper-
oppervlak. Het ParkSense systeem gebruikt
zes sensoren in de voorbumper om voorwer-
pen waar te nemen tot op 120 cm afstand van
het bumperoppervlak. Het display bovenin het
EVIC in de instrumentengroep geeft zowel met
optische signalen als met geluidssignalen de
afstand tot het object aan.
Onderhoud van de ParkSense
parkeerhulp
Wanneer de ParkSense parkeerhulp in storing
is, zal de instrumentengroep elke keer dat de
auto gestart wordt een enkel geluidssignaal
afgeven. De instrumentengroep geeft de mel-
ding “REAR SENSOR BLINDED” (sensor ach-
ter geblindeerd) weer, wanneer de sensor(en)
aan de achterzijde geblokkeerd worden door
sneeuw, modder of ijs en het voertuig in RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) geschakeld
is.
De instrumentengroep geeft de melding
“CLEAN PARK ASSIST SENSORS” (reinig de
parkeerhulpsensoren) weer, wanneer een of meerdere sensor(en) geblokkeerd wordt(wor-
den) door sneeuw, modder of ijs en het voer-
tuig in REVERSE (achteruit) of DRIVE (rijden)
geschakeld is. De instrumentengroep geeft de
melding “SERVICE PARK ASSIST SYSTEM”
(onderhoud parkeerhulp) wanneer een of
meerdere sensoren achter of voor beschadigd
zijn en onderhoud nodig hebben. Wanneer de
schakelhendel in de stand REVERSE (achter-
uit) of DRIVE (rijden) staat en het systeem een
storing ontdekt, geeft het EVIC de melding
“CLEAN PARK ASSIST SENSORS” (reinig par-
keerhulpsensoren) of “SERVICE PARK ASSIST
SYSTEM” (onderhoud parkeerhulpsysteem)
zolang het voertuig in REVERSE staat of in
DRIVE (en langzamer rijdt dan 18 km/h). In dat
geval werkt de parkeerhulp niet. Voor meer
informatie raadpleegt u het
Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC) in De functies
op uw dashboard .
Wanneer de melding “CLEAN PARK ASSIST
SENSORS” (reinig parkeerhulpsensoren) op
het EVIC (elektronisch voertuiginformatiecen-
trum) verschijnt, terwijl het achterpaneel/de
achterbumper of het voorpaneel/de voorbum-
per schoon is en vrij van sneeuw, modder, ijs of andere obstructies, dient u contact op te ne-
men met een erkend dealer. Wanneer de mel-
ding “SERVICE PARK ASSIST SYSTEM” (onder-
houd parkeerhulpsysteem) in het EVIC
verschijnt, dient u contact op te nemen met een
erkend dealer.
Reinigen van het ParkSense
systeem
Reinig de sensors van de parkeerhulp met
water, een schoonmaakmiddel voor auto’s en
een zachte doek. Gebruik geen ruwe of harde
doek. Steek geen voorwerpen in de sensors en
bekras deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van de parkeerhulp
OPMERKING:
• Houd de voor- en achterbumper vrij van
sneeuw, ijs, modder, stof en vuil om te
zorgen dat het ParkSense systeem altijd
correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van het systeem nadelig beïnvloeden.
147
terwijl de achterramen open staan, draait u de
voor- en achterramen allebei open om het effect
te verminderen. Als u rijwinddruk bemerkt terwijl
het schuifdak openstaat, verstelt u de schuifda-
kopening om het effect te verminderen.
Onderhoud schuifdakGebruik voor het reinigen van het glaspaneel
uitsluitend een niet-schurend reinigingsmiddel
en een zachte doek.
Bediening bij afgezet contactDe schakelaars voor het schuifdak kunnen zo
worden geprogrammeerd dat deze tot onge-
veer tien minuten na het uitschakelen van de
ontsteking actief blijven. Voor meer informatie
raadpleegt uElektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)/Door de klant te programmeren
functies (Systeeminstellingen) onder De func-
ties op uw dashboard .
OPMERKING:
Door het openen van een voorportier wordt
deze functie uitgeschakeld.
Schuifdak geheel geslotenDruk de schakelaar kort naar voren om te
controleren of het schuifdak geheel is gesloten.
ELEKTRISCHE STOPCONTACTENUw voertuig is voorzien van 12 Volt (13 Amp)
aansluitcontacten die als stroombron gebruikt
kunnen worden voor mobiele telefoons, kleine
elektronische apparaten en andere accessoi-
res die werken op lage spanning. De aansluit-
contacten zijn voorzien van labels met daarop
het symbool van een sleutel -of accu . Aan-
sluitcontacten met het label van een sleutel
komen op spanning wanneer de contactscha-
kelaar in de ON of ACC stand staat. De aan-
sluitcontacten met het label van een accu zijn
direct op de accu aangesloten en staan altijd
onder spanning.
OPMERKING:
• Alle accessoires die zijn aangesloten op
de aansluitcontacten met het label accu
dienen losgekoppeld of uitgezet te wor-
den wanneer het voertuig niet gebruikt
wordt, om te voorkomen dat de accu ont-
laadt.
• Om een goede werking te verzekeren
moeten een MOPAR -knop en element
worden gebruikt. •
Overschrijd niet het maximumvermogen
van 160 Watt (13 Amp) bij 12 Volt. Als het
vermogen van 160 Watt (13 Amp) wordt
overschreden zal de zekering die het sys-
teem beveiligt vervangen moeten worden.
Het voorste aansluitcontact bevindt zich in het
opbergvak in de dashboardconsole. Druk het
deksel van het opbergvak naar binnen om
deze te openen en toegang te krijgen tot deze
aansluiting.
In aanvulling op het voorste aansluitcontact is
nog een extra aansluitcontact geplaatst in het
opbergvak van de middenconsole.
Aansluitcontact voorin
156
BEKERHOUDERSIn de middenconsole bevinden zich twee be-
kerhouders voor de passagiers voorin.
Voor de passagiers achterin zijn twee beker-
houders geplaatst in de neerklapbare arm-
steun in het midden.
OPBERGVAKJE
Handschoenenvakje
Het handschoenenvakje bevindt zich aan de
rechter zijde van het dashboard.Om het handschoenenvakje te openen trekt u
de sluiting naar buiten en laat u de deur van het
handschoenenvakje omlaag komen.Plaats bekerhouder voorin
Bekerhouders achterinHandschoenenvakje
Geopend handschoenenvakje
158
met een snelheid van meer dan 48 km/u,
raadpleegt u zo snel mogelijk uw erkende
dealer om vast te stellen wat het probleem is en
om het probleem op te lossen.
OPMERKING:
•Het controlelampje ESC OFF van het
elektronisch stabiliteitsprogramma en het
controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) gaan tijdelijk
branden, wanneer het contact in de posi-
tie ON wordt gezet.
• Telkens wanneer het contact wordt inge-
schakeld, wordt het ESC-systeem geacti-
veerd, ook wanneer dit eerder werd uitge-
schakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt. 5. Controlelampje TOW/HAUL
(trekken/slepen) — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer
u de knop TOW/HAUL indrukt. De
knop TOW/HAUL bevindt zich in
het midden van het dashboard
(onder de bedieningselementen
van de klimaatregeling).
6. Controlelampje richtingaanwijzers De pijltjes knipperen tegelijkertijd met de
richtingaanwijzers nadat u de richting-
aanwijzerhendel naar boven of naar be-
neden hebt geduwd. Wanneer de richtingaan-
wijzers ingeschakeld blijven over een afstand
langer dan 1,6 km zal een geluidssignaal klin-
ken en een EVIC-bericht verschijnen.
7. Controlelampje groot licht Dit lampje geeft aan dat het grootlicht
is ingeschakeld.
8. Controlelampje voorste mistlampen —
indien aanwezig Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten vóór aan zijn. 9. Indicatielampje hellingsregeling —
Indien aanwezig
Het symbool geeft de stand aan
van de functie Hellingsregeling
(HDC). Het lampje is aan als het
HDC-systeem in de waakfunctie
staat. Het HDC-systeem kan alleen
in de waakfunctie worden gezet
als de tussenbak in de stand 4WD Low (vier-
wielaandrijving laag) staat en de snelheid min-
der dan 50 km/u bedraagt. Als niet aan deze
voorwaarden wordt voldaan als men probeert
de HDC-functie te gebruiken, knippert het
HDC-indicatielampje aan/uit.
10. Display elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) /Display
kilometerteller
De kilometerteller duidt aan hoeveel kilometers
de auto in totaal heeft gereden.
Het is wettelijk verplicht om bij overdracht van
het eigendom van het voertuig de juiste kilome-
terstand op te geven. Wanneer uw kilometertel-
ler gerepareerd of vervangen moet worden,
dient de monteur de gerepareerde/nieuwe kilo-
meterteller af te leveren met de zelfde kilome-
terstand als voor de reparatie/vervanging.
173
Display kompas / temperatuurDe kompasuitlezingen geven aan in welke rich-
ting de auto wijst. Het EVIC geeft een van de
acht mogelijke kompasstanden weer en de
buitentemperatuur.
OPMERKING:
Bij het starten geeft het systeem de laatst
bekende buitentemperatuur weer. Het sys-
teem heeft mogelijk meerdere minuten rijtijd
nodig voordat de werkelijke buitentempera-
tuur weergegeven wordt. De temperatuur
van de motor kan van invloed zijn op de
weergave van de buitentemperatuur, daarom
wordt de weergegeven temperatuur niet
geüpdate wanneer het voertuig stil staat.
Automatische kompasijking
Het kompas is zelfijkend, zodat u het niet
handmatig hoeft terug te stellen. Mogelijk geeft
het kompas onjuiste waarden weer wanneer de
auto nieuw is. In dat geval geeft het EVIC het
bericht CAL weer tot het kompas wordt geijkt. U
kunt het kompas ook kalibreren door één of
verschillende keren 360° rond te draaien (op
een plaats zonder grote metalen voorwerpen),
tot het EVIC-berichtCAL verdwijnt. Het kom-
pas werkt nu normaal. OPMERKING:
Voor juiste ijking is een vlak wegdek en een
omgeving zonder grote metalen voorwerpen
zoals gebouwen, bruggen, ondergrondse
kabels, spoorrails enz. vereist.
Handmatige kompasijking
Als het kompas onjuiste waarden weergeeft,
maar het CAL-indicatielampje niet op het EVIC-
display verschijnt, zet u het kompas als volgt
handmatig in de kalibratiemodus:
1. Schakel het contact in.
2. Druk de toetsen OMHOOG of OMLAAG
totdat het menu Setup (Instellingen) (Door de
klant te programmeren functies) bereikt is. Druk
dan SELECTEREN.
3. Druk op de toets OMLAAG totdat
Calibrate
Compass (Kompas ijken) wordt weergegeven
op het EVIC.
4. Druk kort op de knop SELECTEREN om het
ijken te starten. Het CAL -indicatielampje ver-
schijnt op het EVIC.
5. Draai één of meer keren een rondje van 360°
(op een plaats zonder grote metalen voorwer- pen) tot het
CAL -indicatielampje uit gaat. Het
kompas werkt nu normaal.
Kompasafwijking
De kompasafwijking is het verschil tussen het
magnetische noorden en het geografische
noorden. Ter compensatie van de verschillen
moet de kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de zone
waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct heeft ingesteld, worden de
verschillen automatisch gecompenseerd, zo-
dat de nauwkeurigheid van de kompasrichting
optimaal is. Voor de meest nauwkeurige wer-
king van het kompas moet de kompasafwijking
aan de hand van de volgende procedure wor-
den afgesteld:
OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voorwerpen,
zoals iPod’s, mobiele telefoons, laptops en
radardetectors, op het dashboard liggen.
Omdat zich hier de kompasmodule bevindt,
zou er interferentie met de sensor van het
kompas kunnen optreden, waardoor de
weergegeven waarden onbetrouwbaar wor-
den.
191
Automatische bediening
1. Druk de AUTO-toets op het bedieningspa-
neel van de automatische temperatuurregeling.
2. Stel vervolgens, met behulp van de tempe-
ratuurregelknoppen voor bestuurder en bijrij-
der, de temperatuur af welke door het systeem
moet worden bijgehouden. Zodra de gewenste
temperatuur wordt aangegeven, zorgt het sys-
teem dat dit comfortniveau wordt bereikt en
automatisch wordt gehandhaafd.
3. Zodra het systeem eenmaal volgens uw
comfortniveau is ingesteld, hoeven de instellin-
gen niet opnieuw te worden aangepast. U
ervaart het meeste gebruiksgemak wanneer u
het systeem automatisch zijn gang laat gaan.
OPMERKING:
•De temperatuurinstellingen hoeft u niet
aan te passen voor een warm of koud
voertuig. Het systeem kiest zelf automa-
tisch de temperatuur, de luchtdistributie
en de aanjagersnelheid om zo snel moge-
lijk te voorzien in comfort.
• De temperatuur kan worden getoond in
Amerikaanse of metrische eenheden, via
selectie van de US/M klantprogrammeer- functie. Raadpleeg “Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC) — Door de
klant te programmeren functies (SETUP)”
in dit hoofdstuk van de handleiding.
Voor een optimaal comfort in de AUTO-modus,
blijft de aanjager tijdens een koude start op een
lage stand draaien totdat de motor is opge-
warmd. Daarna zal de aanjager steeds sneller
draaier en overgaan naar de AUTO-modus.
Handmatige bediening
Het systeem is uitgerust met een hele reeks
functies die handmatig instellen mogelijk maken.
OPMERKING:
Deze functies werken onafhankelijk van el-
kaar. Wanneer één functie met de hand
wordt bediend, blijft de temperatuurregeling
automatisch werken. Er zijn zeven vaste
aanjagerstanden. Ge-
bruik, in elke gekozen
modus, de buitenring
van de regelknop om
de hoeveelheid lucht
te regelen die door het
systeem wordt ge- voerd. De aanjagersnelheid neemt toe wan-
neer u de regelknop naar rechts beweegt en
neemt af wanneer u de regelknop naar links
beweegt.
De aanjager kan op elke gewenste vaste snel-
heid worden ingesteld door de buitenring van
de bedieningsknop te verdraaien. De aanjager
werkt nu op een vaste snelheid tot een andere
snelheid wordt gekozen. Zo kunnen de voorste
inzittenden de luchthoeveelheid regelen die in
het voertuig circuleert en de “AUTO” modus
opheffen.
Men kan eveneens de richting van de lucht-
stroom kiezen bij de volgende standen.
Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roosters
in het dashboard. Deze roosters kunt u
afzonderlijk instellen om zo de luchtstro-
ming te regelen. De schoepen van de uitblaas-
openingen in het midden van het dashboard en
in de zijpanelen kunnen omhoog en omlaag en
naar links en naar rechts bewogen worden om
zo de richting van de luchtstroom te regelen.
Onder de schoepen bevindt zich een regelwiel
waarmee de uitblaasopening kan worden afge-
208