Page 265 of 578

263
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Display
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het multi-
media-display overeenkomstig de posi-
tie van en de afstand tot het object. (Als
de afstand tot het object klein wordt,
gaan de afstandssegmenten mogelijk
knipperen.)
Multimedia-display (auto's zonder
Advanced Park)
Multimedia-display (auto's met
Advanced Park)
Signalering hoeksensoren voor
Signalering binnenste sensor voor
Signalering hoeksensoren achter
Signalering binnenste sensor achter
Zijsensoren voor
Zijsensoren achter Gebruik de bedieningstoetsen van
het instrumentenpaneel om de Toyota
Parking Assist-sensor in of uit te
schakelen. (
→Blz. 113)
1 Druk op of om te
selecteren.
2 Druk op of om te
selecteren en druk vervolgens op
.
Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor
wordt uitgeschakeld, gaat het controlelampje
Toyota Parking Assist-sensor OFF
(→ Blz. 106) branden.
Als het systeem is ui tgeschakeld en u het
weer wilt inschakelen, selecteer dan op
het multi-informatiedisplay, selecteer
en vervolgens “On” ( aan). Als het systeem
door middel van deze methode is uitgescha-
keld, wordt het niet automatisch weer inge-
schakeld nadat het contact UIT en weer
AAN is gezet.
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
WAARSCHUWING
■Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het systeem,
aangezien er een grens is aan de mate
van nauwkeurigheid bij de herkenning en
de ondersteunende mogelijkheden die dit
systeem kan bieden. Het is altijd de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder om
de omgeving van de auto in de gaten te
houden en veilig te rijden.
■Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 263 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
Page 266 of 578

264
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
●Het contact AAN staat.
●De Toyota Parking Assist-sensor is inge-
schakeld.
●De rijsnelheid is lager dan ongeveer
10 km/h.
●Een andere schakelstand dan P is gese-
lecteerd.
■Als “Clean Parking Assist Sensor” (rei-
nig Parking Assist-sensor) wordt weer-
gegeven op het multi-informatiedisplay
Mogelijk is een van de sensoren bedekt met
bijvoorbeeld waterdruppels, ijs, sneeuw of
vuil. Verwijder dit van de sensor om te zorgen
dat het systeem weer normaal werkt.
Ook wordt er bij lage temperaturen mogelijk
een waarschuwingsmelding weergegeven
doordat zich ijs vormt op een sensor en een
sensor daardoor mogel ijk geen obstakels sig-
naleert. Zodra het ijs smelt, zal het systeem
weer normaal werken.
Als er een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven terwijl de sensor schoon is, is
er mogelijk een storing aanwezig in de sen-
sor. Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
■Als “Parking Assist Unavailable” (Par-
king Assist niet beschikbaar) wordt
weergegeven op het multi-informatie-
display
Er kan continu water over de sensor stromen,
zoals bij zware regenval. Als het systeem sig-
naleert dat de toestand weer normaal is, zal
het systeem weer normaal werken.
WAARSCHUWING
●Beschadig de sensoren niet en houd ze
altijd schoon.
●Plaats geen stickers of elektronische
onderdelen zoals een kentekenplaat met
achtergrondverlichting (met name fluo-
rescerende), een mistlamp, een spatbor-
dantenne of een draadloze antenne in de
buurt van een radarsensor.
●Stel de omgeving van de sensor niet
bloot aan krachtige schokken. Als deze
wel aan krachtige schokken is blootge-
steld, laat de auto dan nakijken door
een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige. Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als de
voor- de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
●Wijzig, demonteer of spuit de sensoren
niet.
●Bevestig geen afdekking op de kente-
kenplaat.
●Houd de bandenspanning op de juiste
waarde.
■Wanneer moet de functie uitgescha-
keld worden
Schakel in de volgende situaties de functie
uit, omdat deze anders mogelijk zelfs werkt
als er geen kans op een aanrijding is.
●Het niet in acht nemen van boven-
staande waarschuwingen.
●Als een niet-originele Toyota-wielop-
hanging (bijvoorbeeld verlaagde wielop-
hanging) is gemonteerd.
■Opmerkingen bij het wassen van de
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
●Spuit bij het wassen van de auto met een
hogedrukreiniger niet rechtstreeks op de
sensoren, omdat dit er toe kan leiden dat
een sensor niet meer goed werkt.
●Richt bij het wassen van de auto met
stoom de stoom niet rechtstreeks op de
sensoren, omdat dit er toe kan leiden
dat een sensor niet meer goed werkt.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 264 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
Page 267 of 578

265
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Detectie-informatie sensoren
●Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor- en
achterbumper van de auto.
●Tijdens het gebruik kunnen zich de vol-
gende situaties voordoen:
• Afhankelijk van de vorm van het object en andere factoren kan de detectieafstand
korter worden of kan detectie niet mogelijk
zijn.
• Als het stilstaande object zich te dicht bij de sensor bevindt, is detectie wellicht niet
mogelijk.
• Tussen het signaleren van een statisch object en de weergave zit een kleine ver-
traging (geluid waarschuwingszoemer).
Ook als er met lage snelheid wordt gere-
den, bestaat de mogelijkheid dat het object
binnen 30 cm van de sensoren komt voor-
dat het display wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
• Het kan moeilijk zijn om de zoemer te horen als het audiosysteem hard staat of
als de luchtcirculati e van de airconditioning
veel geluid produceert.
• Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen te horen ten gevolge van geluiden van
andere systemen.
■Objecten die mogelijk niet goed worden
gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de sensor
het mogelijk niet signaleren. Let goed op bij
de volgende objecten:
●Kabels, hekken, touwen, enz.
●Katoen, sneeuw en andere materialen die
geluidsgolven absorberen
●Zeer hoekige objecten
●Lage objecten
●Hoge obstakels waarbij het bovenste deel
uitsteekt in de richting van uw auto
■Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving kunnen
van invloed zijn op de capaciteit van de sen-
sor om objecten correct te signaleren. Speci-
fieke situaties waarin dit voor kan komen ziet
u hieronder.
●De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van de
sensoren zal het probleem oplossen.)
●De sensor is bevroren. (Het ontdooien van
de sensor zal het probleem oplossen.)
Vooral bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat er ten gevolge van een
bevroren sensor een abnormaal beeld te
zien is op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
●Wanneer een sensor of de omgeving van
een sensor zeer heet of koud is.
●De auto rijdt op een bijzonder hobbelige
weg, op een helling, op grind of op gras.
●Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden geproduceerd
door claxons, voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van andere
auto's of andere bronnen.
●Een sensor is bedekt met een waterfilm of
er is sprake van zware regenval.
●Als het object zich te dicht bij de sensor
bevindt.
●Als een voetganger kleren draagt die geen
ultrasoongolven reflecteren (bijvoorbeeld
een rok met plooien of volants).
●Wanneer objecten die niet loodrecht op de
grond staan, objecten die niet in een
rechte hoek ten opzich
te van de rijrichting
van de auto staan of ongelijkmatige of gol-
vende objecten zich binnen het detectiebe-
reik bevinden.
●Bij sterke wind
●Bij het rijden onder barre weersomstandig-
heden, bijvoorbeeld bij mist, sneeuw of
een zandstorm
●Wanneer zich tussen de auto en een
gesignaleerd obstakel een object bevindt
dat niet kan worden gesignaleerd
●Als een object zoals een auto, motorfiets,
fiets of voetganger voor de auto langs
komt of plotseling van opzij opduikt.
●Als de stand van een sensor is gewijzigd
door een aanrijding o.i.d.
●Als er uitrusting die een sensor kan hinde-
ren, zoals een sleepoog, bumperbescher-
mer (een extra beschermstrip, enz.), fiet-
sendrager of sneeuwploeg, is geplaatst
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 265 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
Page 268 of 578

266
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
●Als de voorzijde van de auto omhoog of
omlaag staat door de belading van de auto
●Als niet op een stabiele wijze kan worden
gereden met de auto, bijvoorbeeld als hij
betrokken is geweest bij een ongeval of als
er storingen zijn
●Wanneer er sneeuwkettingen worden
gebruikt, een compact reservewiel is
gemonteerd of een bandenreparatieset is
gebruikt
■Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals de
onderstaande, werkt het systeem mogelijk
zelfs als er geen kans op een aanrijding is.
●Wanneer op een smalle weg wordt gereden
●Wanneer richting een spandoek of vlag,
een laaghangende tak of een slagboom
(zoals wordt gebruikt bij spoorwegovergan-
gen, tolpoortjes en parkeerplaatsen) wordt
gereden
●Bij een groef of gat in het wegdek
●Wanneer de auto over een metalen afdek-
king (rooster) rijdt, zoals gebruikt boven
afvoergoten
●Bij het omhoog of omlaag rijden op een
steile helling
●Als een sensor wordt geraakt door een
grote hoeveelheid water, zoals bij het rij-
den op een overstroomde weg
●De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van de
sensoren zal het probleem oplossen.)
●Een sensor is bedekt met een waterfilm of
er is sprake van zware regenval
●Bij het rijden onder barre weersomstandig-
heden, bijvoorbeeld bij mist, sneeuw of
een zandstorm
●Wanneer het stevig waait
●Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden geproduceerd
door claxons, voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van andere
auto's of andere bronnen.
●Als de voorzijde van de auto omhoog of
omlaag staat door de belading van de auto
●Als de stand van een sensor is gewijzigd
door een aanrijding o.i.d.
●De auto nadert een hoge of gebogen
stoeprand
●Wanneer vlak langs pilaren (H-vormige
stalen balken, enz.) in parkeergarages, op
bouwplaatsen, enz. wordt gereden
●Als niet op een stabiele wijze kan worden
gereden met de auto, bijvoorbeeld als hij
betrokken is geweest bi j een ongeval of als
er storingen zijn
●De auto rijdt op een bijzonder hobbelige
weg, op een helling, op grind of op gras
●Wanneer er sneeuwkettingen worden
gebruikt, een compact reservewiel is
gemonteerd of een bandenreparatieset is
gebruikt
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 266 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
Page 269 of 578

267
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Detectiebereik van de sensoren
(auto's zonder Advanced Park)Ongeveer 100 cm
Ongeveer 150 cm
Ongeveer 60 cm
Het schema toont het detectiebereik van de
sensoren. Houd er rekening mee dat de sen-
soren geen objecten kunnen signaleren die
zich extreem dicht bij de auto bevinden. Het bereik van de sensoren kan verschillend
zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm
van het object.
■Detectiebereik van de sensoren
(auto's met Advanced Park)
Ongeveer 200 cm
Het schema toont het detectiebereik van de
sensoren. Houd er rekening mee dat de sen-
soren geen objecten kunnen signaleren die
zich extreem dicht bij de auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan verschillend
zijn, afhankelijk van bijvoorbeeld de vorm
van het object.
■Afstand en zoemer
Auto's zonder Advanced Park
*: Functie automatisch dempen z oemer is ingeschakeld. (→Blz. 268)
Weergave sensorsignalering,
afstand tot object
Globale afstand tot obstakelZoemer
Sensor voor:
100 cm - 60 cm
*
Sensor achter:
150 cm - 60 cm
*
Langzaam
60 cm - 45 cm*Gemiddeld
45 cm - 30 cm*Snel
30 cm - 15 cmContinuMinder dan 15 cm
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 267 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
Page 270 of 578

268
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Auto's met Advanced Park
*: Functie automatisch dempen z oemer is ingeschakeld. (→Blz. 268)
■Werking zoemer en afstand tot
een object
Een zoemer klinkt als de sensoren in
werking zijn.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dichter
bij het object komt.
Als de auto het obstakel genaderd is
tot ongeveer 30 cm, klinkt de zoemer
continu.
Als 2 of meer sensoren gelijktijdig
een statisch object signaleren, klinkt
de zoemer voor het dichtstbijzijnde
object. Zelfs als de sensoren in werking zijn,
kan het geluid van de zoemer in som-
mige gevallen worden gedempt.
(functie automatisch dempen zoemer)
Globale afstand tot obstakelZoemer
Binnenste sensor voor:
200 cm - 100 cm
Binnenste sensor achter:
200 cm - 150 cm
Zijsensor:
200 cm - 125 cm
Hoeksensor:
200 cm - 60 cm
Klinkt niet (alleen weergave)
Binnenste sensor voor:
100 cm - 60 cm
*
Binnenste sensor achter:
150 cm - 60 cm
*
Zijsensor:
125 cm - 60 cm
*
Langzaam
60 cm - 45 cm*Gemiddeld
45 cm - 30 cm*Snel
Minder dan 30 cmContinu
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 268 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
Page 271 of 578

269
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Aanpassen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden aange-
past op het multi-informatiedisplay.
Wijzig de instellingen met behulp van
de bedieningstoetsen van het instru-
mentenpaneel. ( →Blz. 113)
1 Druk op of van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel om te selecteren.
2 Druk op of van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel om te selecteren en
houd vervolgens ingedrukt.
3 Selecteer het volume en druk ver-
volgens op .
Elke keer dat de toets wordt ingedrukt, wijzigt
het volume tussen 1, 2 en 3.
■Dempen van het geluid van een
zoemer
Op het multi-informatiedisplay wordt
een toets MUTE weergegeven wan-
neer een object wordt gesignaleerd.
Druk op om het geluid van de zoe-
mer te dempen.
Het volume van de zoemers voor de
Toyota Parking Assist-sensor en de
RCTA (indien aanwezig) wordt gelijktij-
dig onderdrukt. In de volgende gevallen wordt het dem-
pen automatisch geannuleerd:
Als de selectiehendel in een andere
stand wordt gezet.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan
een bepaalde snelheid.
Als er een storing in een sensor aan-
wezig is of het systeem tijdelijk niet
kan worden gebruikt.
Als de actieve functie handmatig
wordt uitgeschakeld.
Het contact wordt UIT gezet.
De waarschuwingsfunctie voor obsta-
kels informeert de bestuurder over de
aanwezigheid van objecten naast de
auto met behulp van een display en
een zoemer, als de objecten zich bin-
nen de geschatte koers van de auto
bevinden.
Object
Berekend traject auto
Waarschuwingsfunctie
obstakel (auto's met Advanced
Park)
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 269 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
Page 272 of 578

270
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Als de auto rijdt, kunnen de zijsensoren of de zijcamera's objecten signaleren. Als
de auto rijdt en een gesignaleerd object niet langer kan worden gesignaleerd door
de zijsensoren of de zijcamera's, wordt de plaats van het object ten opzichte van de
auto geschat. Als wordt bepaald dat het object zich binnen de geschatte koers van
de auto bevindt, wordt de waarschuwings functie voor obstakels geactiveerd.
Object gesignaleerd door zijsensoren of zijcamera's
1 De auto staat stil en objecten naast de auto worden niet gesignaleerd.
2 Er worden objecten gesignaleerd terwijl de auto rijdt.
3 Er wordt een waarschuwing weergegeven en er klinkt een zoemer ondanks dat
de objecten zich buiten het detectiegebied van de zijsensoren of zijcamera's
bevinden.
■Werkingsvoorwaarden voor waarschu-
wingsfunctie obstakel
●Advanced Park is ingeschakeld.
●De auto rijdt ongeveer 7 meter nadat het
brandstofcelsysteem is gestart.
●De selectiehendel staat in stand R.
●Nadat de selectiehendel in stand D is gezet,
heeft de auto maximaal 7 m gereden.
●De cameratoets is ingedrukt en het Pano-
ramic View Monitor-scherm wordt weerge-
geven.
●De sensor voor of achter signaleert een
stilstaand object.
■Signaleren van objecten naast de auto
●Objecten naast de auto worden niet onmid-
dellijk gesignaleerd. De plaats van objec-
ten ten opzichte van de auto wordt geschat
nadat ze voor het eerst zijn gesignaleerd
door de zijsensoren voor of achter, of door
de zijcamera's. Daarom zal nadat het con-
tact AAN is gezet zelfs als er zich een
object naast de auto bevindt, dit object
mogelijk niet worden gesignaleerd totdat
de auto een klein stukje gereden heeft en
de zijsensoren of zijcamera's het gebied
naast de auto volledig gescand hebben.
●Als een voertuig, persoon, dier, enz. wordt
gesignaleerd door een z ijsensor of zijca-
mera, maar vervolgens uit het detectiege-
bied van de zijsensor of zijcamera ver-
dwijnt, gaat het systeem ervan uit dat de
plaats van het object niet veranderd is.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 270 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM