Page 209 of 300
1.4 Turbo MultiAir-versies
(indien aanwezig)
A - Oliepeilstok-B-Dopolievulpijp-C-Motorkoelvloeistof-D-Ruitensproeier voorruit/achterruit - E - Remvloeistof-F-
Accu
170F1B0171C
207
Page 210 of 300
Versies 1.6 E.Torq
A - Oliepeilstok-B-Dopolievulpijp-C-Motorkoelvloeistof-D-Ruitensproeier voorruit/achterruit - E - Remvloeistof-F-
Accu
171F1B0234C
208
ONDERHOUD EN ZORG
Page 211 of 300
1.3 16V Multijet versie
A - Oliepeilstok-B-Dopolievulpijp-C-Motorkoelvloeistof-D-Ruitensproeier voorruit/achterruit - E - Remvloeistof-F-
Accu
OPMERKING Om de dop van de olievulpijp B te bereiken, moet de deksel G verwijderd worden door te handelen op het door
de pijl aangegeven punt.
172F1B0239C
209
Page 212 of 300
1.6 16V Multijet-versie zonder AdBlue®(UREUM)
A - Oliepeilstok-B-Dopolievulpijp-C-Motorkoelvloeistof-D-Ruitensproeier voorruit/achterruit - E - Remvloeistof-F-
Accu
173F1B0172C
210
ONDERHOUD EN ZORG
Page 213 of 300
1.6 16V Multijet-versie met AdBlue®(UREUM)
A - Oliepeilstok-B-Dopolievulpijp-C-Motorkoelvloeistof-D-Ruitensproeier voorruit/achterruit - E - Remvloeistof-F-
Accu
174F1B0637
211
Page 214 of 300
2.0 16V Multijet versie
A - Oliepeilstok-B-Dopolievulpijp-C-Motorkoelvloeistof-D-Ruitensproeier voorruit/achterruit - E - Remvloeistof-F-
Accu
175F1B0173C
212
ONDERHOUD EN ZORG
Page 215 of 300

MOTOROLIE
168)
81)
Controleer ongeveer 5 minuten na het
uitzetten van de motor het oliepeil met
het voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het oliepeil tussen de
referentietekens MIN en MAX op de
peilstok A staat.
Opmerking Bij de versies 1.0 en
1.3 vormt de peilstok A en geheel met
de dop B.
Wanneer het olieniveau dichtbij of onder
het MIN-teken komt, moet er olie
bijgevuld worden via de vulopening B
tot aan het MAX-teken.
Trek de oliepeilstok A naar buiten, maak
hem schoon met een niet-pluizende
doek en zet hem terug. Neem de
peilstok weer uit en controleer of het
peil zich tussen het MIN- en MAX-teken
op de peilstok bevindt.Motorolieverbruik
82)
3)
Gewoonlijk ligt het maximale
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km. Tijdens de eerste
gebruiksperiode van de auto, moet de
motor worden ingereden. Daarom is het
motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5000 - 6000 km.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
169)
83)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop C los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
170) 171)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop D los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
BELANGRIJK De koplampsproeiers
(indien aanwezig) zullen niet werken bij
een laag ruitensproeiervloeistofniveau,
ook al blijven de ruitensproeiers/
achterruitsproeier werken.
REMVLOEISTOF
172) 173)
84)
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat.
Als het vloeistofniveau te laag is, draai
dan de reservoirdop E los en vul de
vloeistof vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens" bij.
BELANGRIJK Reinig zorgvuldig de
reservoirdop en het omliggende
oppervlak van de vulopening. Zorg er
goed voor dat er geen verontreinigingen
in het reservoir terechtkomen als de
dop geopend wordt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een
trechter met fijne zeef van maximaal
0,12 mm.
BELANGRIJK Remvloeistof is
hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).
Daarom moet bij overwegend gebruik
van het voertuig in gebieden met grote
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker
worden vervangen dan is aangegeven
in het “Geprogrammeerd
onderhoudsschema”.
213
Page 216 of 300

OLIE AANDRIJFSYSTEEM
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK /
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK MET
DUBBELE KOPPELING
4)
Het olieniveau van de versnellingsbak
mag uitsluitend gecontroleerd worden
bij een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk.
ACCU
174) 175) 176)
85)
5)
Het elektrolyt van de accu hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water.
Een periodieke controle bij het Fiat
Servicenetwerk is echter noodzakelijk
om de efficiëntie te verifiëren.
De accu vervangen
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties. Volg de aanwijzingen van
de fabrikant van de accu voor het
onderhoud.
NUTTIG ADVIES OM DE
LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Nuttig advies om de levensduur van
de accu te verlengen
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om het snel ontladen van de accu te
voorkomen en de levensduur te
verlengen:
wanneer het voertuig geparkeerd
wordt, controleer dan of de portieren,
de motorkap en de achterklep goed
gesloten zijn. Hiermee wordt
voorkomen dat de interieurverlichting
blijft branden.
schakel de interieurverlichting uit: het
voertuig is in ieder geval uitgerust met
een systeem voor automatische
uitschakeling van de interieurverlichting;
houd accessoires (bijv. autoradio,
alarmknipperlichten, enz..) niet te lang
ingeschakeld wanneer de motor is
uitgezet;
maak voordat werkzaamheden aan
de elektrische installatie worden
uitgevoerd, de kabel van de minpool op
de accu los.
Als men na aanschaf van het voertuig
elektrische accessoires wil monteren
die constante voeding vereisen (alarm
enz.), of accessoires die de elektrische
installatie zwaar belasten, wordt
geadviseerd contact op te nemen met
het Fiat Servicenetwerk; hetgekwalificeerde personeel zal dan het
totale stroomverbruik beoordelen.
86)
BELANGRIJK Als de accu werd
losgekoppeld moet de
stuurbekrachtiging worden
geïnitialiseerd. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden (of
het symbool verschijnt op het display)
om dit aan te geven. Ga hiervoor als
volgt te werk: draai het stuurwiel van
het ene uiteinde naar het andere terwijl
op een rechtlijnig traject van ongeveer
honderd meter wordt gereden.
BELANGRIJK Als het ladingsniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen. De
accu is ook gevoeliger voor bevriezing
(dit kan reeds bij temperaturen van
-10°C gebeuren). Als het voertuig
langere tijd niet gebruikt wordt, zie dan
"Langdurige stilstand van het voertuig”
in het hoofdstuk "Starten en rijden".
214
ONDERHOUD EN ZORG