Page 25 of 300

Afstelling in de lengte
Druk schakelaar A naar voren of naar
achteren om de stoel in de
overeenkomstige richting te
verplaatsen.
Verstelling rugleuning
Druk schakelaar B naar voren of naar
achteren om de rugleuning in de
overeenkomstige richting te
verplaatsen.
Elektrisch verstelbare lendensteun
Gebruik de joystick C om het
mechaniek van de lendenzone te
activeren tot het beste comfort tijdens
het rijden is verkregen.
BELANGRIJK Het elektrisch verstellen
is alleen toegestaan wanneer de
startinrichting naar MAR is gedraaid en
gedurende ongeveer 20 minuten nadat
deze naar STOP is gedraaid. De
elektrische verstelling van de stoelen
wordt onmiddellijk geblokkeerd
wanneer de auto van buitenaf
vergrendeld wordt en de startinrichting
op STOP is geplaatst.
ELEKTRISCHE
VERWARMING
VOORSTOELEN
(indien aanwezig)
Druk, met de startinrichting in stand
MAR, op de knoppen
fig. 18 op het
dashboard.Er kunnen twee verwarmingsniveaus
gekozen worden:
"minimale verwarming": er brandt
één oranje led op de knoppen;
"maximale verwarming": er branden
twee oranje leds op de knoppen.
Na een verwarmingsniveau te hebben
gekozen, moet u enkele minuten
wachten voordat warme lucht in het
interieur stroomt.
Wanneer de instelling "maximale
verwarming" is geselecteerd, wordt
voor de eerste minuten een turbo
verwarmingsfunctie ingeschakeld.
BELANGRIJK Om de acculading te
behouden, kan deze functie niet
ingeschakeld worden als de motor uit
staat.
Auto On Comfort
(indien aanwezig)
De elektrisch verwarmde
bestuurdersstoel schakelt automatisch
naar "maximale verwarming" wanneer
de motor gestart wordt en de
buitentemperatuur lager is dan 4,4 °C.
Deze functie kan worden in- of
uitgeschakeld via het menu van het
Uconnect™-systeem.
ACHTERBANK
Gedeeltelijke uitbreiding van de
bagageruimte (1/3 of 2/3)
13)
6)
verwijder de hoedenplank;
zet de hoofdsteunen van de
achterbank helemaal naar beneden;
plaats de veiligheidsgordel opzij en
controleer of deze volledig uitgetrokken
en niet verdraaid is;
bedien ontgrendelingsmechaniek A
fig. 19 om het gewenste gedeelte van
de rugleuning in te klappen. Na het
ontgrendelen wordt er een rood
merkteken zichtbaar. Begeleid de
rugleuning tijdens het inklappen.
18F1B0739
23
Page 26 of 300

Terugzetten van de rugleuningen
Plaats de veiligheidsgordels opzij en
controleer of ze goed uitgetrokken en
niet verdraaid zijn.
Til de rugleuningen op en druk de ze
naar achteren zodat beide
vergrendelingen hoorbaar vastklikken.
Controleer visueel of de rode
merktekens van het
ontgrendelingsmechaniek A
fig. 19 onzichtbaar zijn. De rode tekens
geven aan dat de rugleuning niet is
vastgezet.
BELANGRIJK
11)Voer de aanpassingen alleen uit
wanneer de auto stilstaat.12)Controleer na het loslaten van de
hendel of de stoel goed geblokkeerd is
door te proberen hem naar voren en naar
achteren te schuiven. Als de stoel niet
geblokkeerd is, kan hij plotseling
verschuiven met mogelijk controleverlies
over de auto tot gevolg.
13)Zorg ervoor dat de rugleuningen aan
beide zijden (niet zichtbare "rode
merktekens) goed zijn vergrendeld om te
voorkomen dat deze bij bruusk remmen
naar voren kunnen klappen en zo eventueel
de passagiers kunnen verwonden.
BELANGRIJK
4)De bekleding van uw voertuig is
ontworpen om bestand te zijn tegen slijtage
bij normaal gebruik van het voertuig. Er
moeten wel enkele voorzorgsmaatregelen
getroffen worden. Vermijd excessief
schuren tegen kledingaccessoires zoals
metalen gespen en klittenband die, als ze
veel druk uitoefenen in een klein gebied,
zouden kunnen afbreken, met beschadiging
van de bekleding als gevolg.5)Leg geen voorwerpen onder de
elektrisch verstelbare stoel en belemmer de
beweging van de stoel niet want dan
kunnen de bedieningselementen
beschadigd raken. De bekleding van uw
voertuig is ontworpen om bestand te zijn
tegen slijtage bij normaal gebruik van het
voertuig. Er moeten wel enkele
voorzorgsmaatregelen getroffen worden.
Vermijd excessief schuren tegen
kledingaccessoires zoals metalen gespen
en klittenband die, als ze veel druk
uitoefenen in een klein gebied, zouden
kunnen afbreken, met beschadiging van de
bekleding als gevolg. Ze kunnen ook het
bewegingsbereik van de stoel beperken.
6)Verwijder voordat de rugleuning wordt
ingeklapt alle voorwerpen die op de zitting
liggen.
19F1B0027C
24
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 27 of 300

HOOFDSTEUNEN
VOOR
14)
Verstellen
Deze kunnen op 4 hoogtestanden
worden afgesteld (volledig omhoog /
2 tussenstanden / volledig omlaag).
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
Omlaag verstellen: druk op knop A
fig. 20 en breng de hoofdsteun omlaag.
Verwijderen
Ga als volgt te werk om de hoofdsteun
te verwijderen:
Klap de rugleuning naar voren (om te
voorkomen dat de hoofdsteun het dak
raakt);
druk op beide knoppen A en B
fig. 20 aan de zijkanten van de twee
steunen, en verwijder de hoofdsteun.
BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen
altijd weer op hun plaats als ze
verwijderd zijn alvorens normaal verder
te rijden.
ACHTER
14)
Verstellen
De achterstoelen zijn voorzien van drie
hoofdsteunen die in 3 standen in
hoogte versteld kunnen worden
(volledig omhoog / tussenstand /
volledig omlaag).
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.Bij sommige versies herinnert het
plaatje fig. 21 de passagier op de
middelste zitplaats achter eraan dat de
hoofdsteun in een juiste stand moet
worden gezet door hem omhoog te
schuiven in de twee vaste standen.
BELANGRIJK De hoofdsteunen moeten
in de ruststand (volledig omlaag)
worden gezet om de zichtbaarheid voor
de bestuurder te garanderen.
Omlaag verstellen: druk op knop A
fig. 22 en breng de hoofdsteun omlaag.
Verwijderen
Ga als volgt te werk om de hoofdsteun
te verwijderen:
trek de hoofdsteun tot de
maximumhoogte uit;
druk op de knoppen A en B
fig. 22 aan de zijkanten van de twee
steunen, en verwijder de hoofdsteun.
20F1B0029C
21F1B0236C
22F1B0030C
25
Page 28 of 300

BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen
altijd weer op hun plaats als ze
verwijderd zijn alvorens normaal verder
te rijden.
ATTENZIONE
14)De hoofdsteunen moeten zodanig
versteld worden dat het hoofd en niet de
nek er tegenaan steunt. Alleen op deze
manier oefenen ze hun beschermende
werking uit. Elke verwijderde hoofdsteun
moet weer correct op zijn plaats gezet
worden, om de inzittenden in geval van een
aanrijding te beschermen: volg
bovenstaande aanwijzingen op.
STUURWIEL
15) 16)
INSTELLINGEN
Het stuurwiel kan zowel in hoogte als
axiaal versteld worden.
Om te verstellen, hendel A
fig. 23 omlaag zetten in stand 1, het
stuurwiel in de meest geschikte stand
zetten en het op zijn plaats
vergrendelen door hendel A in stand
2 te zetten.
BELANGRIJK
15)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.16)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
23F1B0645
26
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 29 of 300

ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Handmatige verstelling: bedien de
hendel A fig. 24 om de spiegel in twee
standen te zetten: normaal of
anti-verblindingsstand.
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme dat ervoor
zorgt dat de spiegel loskomt bij een
heftige botsing met de passagier.
Elektrisch dimbare spiegel
Bij sommige versies is een elektrisch
dimbare spiegel leverbaar, die
automatisch de reflecterende werking
kan wijzigen om verblinding van de
bestuurder te voorkomen fig. 25.De elektrisch dimbare spiegel heeft een
ON/OFF-toets om de elektrisch
dimbare anti-verblindingsfunctie in/uit te
schakelen.
Bij inschakeling van de achteruit, wordt
de spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrisch verstellen
17)
De spiegels kunnen worden afgesteld
met de contactsleutel op MAR en
gedurende ongeveer 3 minuten nadat
de startinrichting op STOP is gedraaid
(of ook als de mechanische sleutel
verwijderd is, bij auto’s uitgerust met
mechanische sleutel met
afstandsbediening). Wanneer een van
de voorportieren wordt geopend wordt
het systeem buiten werking gesteld.Kies de gewenste spiegel met knop A
fig. 26:
stand 1: linker spiegel gekozen;
stand 2: rechter spiegel gekozen.
Hierna kan de gekozen spiegel worden
versteld door knop B in de richting van
de pijlen te bewegen.
BELANGRIJK Zet na het afstellen de
knop A in de stand 0 om onverwachtse
bediening van de elektrische
ruitbediening te voorkomen.
Elektrisch inklappen
(indien aanwezig)
Om de spiegels in te klappen op knop
C drukken. Druk nogmaals op de knop
om de spiegels weer in de rijstand te
zetten. Nadat het gewenste commando
is gegeven, kan voordat de spiegel de
volledig gesloten of geopende stand24F1B0033C
25F1B0034C26F1B0035C
27
Page 30 of 300

bereikt, de beweging worden
omgekeerd door nogmaals op knop C
te drukken.
De spiegels kunnen worden opgeklapt
met de contactsleutel op MAR en
gedurende ongeveer 3 minuten nadat
de startinrichting op STOP is gedraaid
(of ook als de mechanische sleutel
verwijderd is, bij auto’s uitgerust met
mechanische sleutel met
afstandsbediening). Wanneer een van
de voorportieren wordt geopend wordt
het systeem buiten werking gesteld.
De buitenspiegels klappen automatisch
in wanneer de portieren worden
vergrendeld.
BELANGRIJK Behalve wanneer deze
functie gebruikt wordt om nauwe
doorgangen te passeren, moeten de
spiegels tijdens het rijden altijd open
worden gehouden (stand 1 fig. 27 ) en
mogen zij nooit worden ingeklapt (stand
2).Automatische functie-inschakeling
(indien aanwezig)
De buitenspiegels klappen automatisch
in wanneer de centrale
portiervergrendeling van buitenaf
bediend wordt en de automatisch
buitenspiegels in- en uitklapfunctie
aanwezig is.
De buitenspiegels keren automatisch in
de rijstand terug wanneer de portieren
met de gecentraliseerde functie van
buitenaf de auto ontgrendeld worden of
de startinrichting van STOP naar MAR
wordt gedraaid.
Als de buitenspiegels ingeklapt werden
door middel van apparaat C fig. 26,
kunnen ze alleen met hetzelfde
apparaat worden teruggezet in de
rijstand.Functie activeren/deactiveren met
het Uconnect™-systeem
(indien aanwezig)
HetUconnect™-systeemmenu kan
worden gebruikt om de inklapfunctie
van de elektrische spiegels in/uit te
schakelen (de standaardinstelling voor
de functie is “Ingeschakeld”).
Raadpleeg voor nadere informatie de
inhoud van de online beschikbare
bijlagen.
Spiegels uitlijnen
Indien een van de buitenspiegels
handmatig versteld werd, dan zou het
kunnen dat de spiegel niet meer op
stabiel blijft zitten tijdens het rijden.
In dat geval moet de volgende
uitlijningshandeling uitgevoerd worden:
sluit de spiegel met de hand in de
parkeerstand, door hem van stand
1 naar stand 2 te verplaatsen (zie
fig. 27 );
Activeer het openingsmechanisme
van de spiegels door een of twee keer
op knop C fig. 26 te drukken om het
systeem uit te lijnen en plaats beide
spiegels in de rijstand.
27F1B0340C
28
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 31 of 300

ATTENZIONE
17)De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor
wordt de afstandswaarneming ietwat
vertekend.
BUITENVERLICHTING
LICHTSCHAKELAAR
Met lichtschakelaarring A fig. 28, die
zich op de linkerzijde van het
dashboard bevindt, worden de
stadslichten, de dagrijlichten, de
dimlichten en de mistlampen en de
regeling van de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel en de symbolen op
de bedieningsknoppen bediend.
De externe verlichting, met uitzondering
van de buitenverlichting/achterlichten,
kan alleen worden ingeschakeld met de
startinrichting in de stand MAR. Het
instrumentenpaneel en de verschillende
bedieningstoetsen op het dashboard
worden verlicht wanneer de
buitenverlichting wordt ingeschakeld.
AUTO FUNCTIE(Schemersensor)
(indien aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
detecteren op basis van de
lichtgevoeligheid die ingesteld is in het
Menu van het display of het
Uconnect™systeem.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting automatisch in te
schakelen.
Inschakeling van de functie
Zet de lichtschakelaarring in de
AUTO-stand.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Raadpleeg het deel “Tijdregeling
uitschakeling koplampen (Follow me
home)” voor meer informatie.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, draai de
lichtschakelaarring naar een andere
stand dan AUTO.28F1B0206C
29
Page 32 of 300

DIMLICHT
Draai met de startinrichting in de stand
MAR de lichtschakelaarring naar
:
de stadslichten, de dimlichten en het
instrumentenpaneel gaan branden; het
licht
op het paneel licht op.
DAYTIME RUNNING
LIGHTS DAGRIJLICHTEN
(DRL)
“Dagrijlichten”
18) 19)
Met de startinrichting in de stand MAR
en de lichtschakelaarring in de standO,
wordt de dagrijverlichting automatisch
geactiveerd. De andere lichten en de
binnenverlichting blijven uit.
De dagrijverlichting wordt tijdelijk
gedeactiveerd wanneer de
richtingaanwijzers geactiveerd worden.
Wanneer de richtingaanwijzers
gedeactiveerd worden, zal de
dagrijverlichting weer geactiveerd
worden.
MISTLAMPEN(indien aanwezig)
De knop voor de mistlampen is
ingebouwd in de lichtschakelaar.
Druk met de startinrichting in de stand
MAR op de knop
.Wanneer de mistlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
Wanneer de startinrichting in de stand
MAR staat en de mistlampen
ingeschakeld zijn, branden ook het
stadslicht en de kentekenverlichting,
terwijl de dagrijlichten uit zijn.
Om deze uit te schakelen nogmaals op
de knop drukken of de
lichtschakelaarring naar de standO
draaien.
De mistlampen (voor bepaalde
versies/markten) worden uitgeschakeld
wanneer het grootlicht wordt
ingeschakeld of de startinrichting op
STOP wordt gedraaid.
Als de startinrichting bij ingeschakelde
mistlampen op STOP gedraaid wordt,
zullen de mistlampen blijven branden
wanneer de sleutel naar MAR wordt
gedraaid.
MISTACHTERLICHT(indien aanwezig)
De knop waarmee het achtermistlicht
wordt in- en uitgeschakeld, is in de
lichtschakelaar geïntegreerd.
Druk met ingeschakeld stadslicht en
dimlicht op de knop
om de
achtermistlampen in te schakelen.Wanneer het mistachterlicht is
ingeschakeld, gaat tegelijkertijd het
lampje
op het instrumentenpaneel
branden.
Druk de knop nogmaals in om het uit te
schakelen; het mistachterlicht wordt
ook automatisch uitgeschakeld door
het dimlicht of de mistachterlichten uit
te schakelen of door de startinrichting
naar STOP te draaien.
PARKEERLICHTEN
Deze kunnen worden ingeschakeld
door de lichtschakelaarring naar de
stand te draaien. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
BELANGRIJKE OPMERKING Selecteer
deze lichtschakelaarstand niet wanneer
de auto in beweging is, maar alleen om
aan te geven dat de auto is geparkeerd
wanneer voorgeschreven door de
geldende regels in het land waar u rijdt
(wegenverkeerswetgeving).
Om de lichten uit te doen, moet de
lichtschakelaarring naar deOstand
gedraaid worden
30
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG