Page 137 of 300

moet om de versnellingspook van
stand N in stand D te zetten, het
rempedaal worden ingetrapt.
In geval van storing of als de accu leeg
is, blijft de versnellingspook vergrendeld
in stand P. Raadpleeg de paragraaf
"Automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling - versnellingspook
ontgrendelen" in het hoofdstuk
"Noodgevallen", om de
versnellingspook handmatig te
ontgrendelen.
UITSCHAKELING
VOERTUIG
Versies uitgerust met het Keyless
Go-systeem: voor deze functie moet
de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
startinrichting naar STOP gedraaid
wordt.
Versies uitgerust met sleutel zonder
afstandsbediening: voor deze functie
moet de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
sleutel uit de startinrichting wordt
genomen.
Als de accu van het voertuig leeg is en
de contactsleutel is ingebracht, is de
sleutel in het contactslot geblokkeerd.
Zie de paragraaf "Automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling
- contactsleutel verwijderen" in hethoofdstuk "Noodgevallen", om de
sleutel handmatig te verwijderen.
"HERSTELFUNCTIES"
In geval van een defecte
versnellingspook, zou het display van
het instrumentenpaneel een
bijbehorend bericht weer kunnen
geven, waarin de bestuurder wordt
aanbevolen te blijven rijden zonder de
pook in stand P te zetten.
In dit geval blijft de versnellingsbak zelfs
in de vooruitversnelling staan (met
beperkte prestaties), als de hendel op R
of N wordt gezet.
Als de hendel eenmaal op P is gezet, of
het voertuig is uitgeschakeld, is het niet
meer mogelijk R of de
vooruitversnellingen te selecteren.
Neem in dat geval contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
115)Gebruik de stand P (Parkeren) nooit in
plaats van de elektrische parkeerrem.
Schakel de elektrische parkeerrem altijd in
als het voertuig geparkeerd wordt om
onverwachte beweging van het voertuig te
voorkomen.116)Als de stand P (Parkeren) niet is
ingeschakeld, zou het voertuig kunnen
bewegen en letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat de versnellingspook in
stand P staat en dat de elektrische
parkeerrem is ingeschakeld, voordat u het
voertuig verlaat.
117)Schakel de versnellingspook niet naar
N (Vrijstand) en zet de motor niet af
wanneer heuvelafwaarts wordt gereden.
Deze manier van rijden is gevaarlijk en
beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in
geval van wijziging van de verkeerssituatie
of het wegdek. U loopt het risico de
controle over het voertuig te verliezen en
ongevallen te veroorzaken.
118)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem de sleutel mee.
BELANGRIJK
42)Zet de startinrichting in de stand MAR
en trap het rempedaal in, voordat u de
versnellingspook uit stand P (parkeren) zet.
Anders kan de versnellingspook
beschadigd raken.
43)Schakel altijd de handrem in als de auto
op een helling staat, VOORDAT u de
versnellingspook in P zet.
44)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor
op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
45)Door onjuist gebruik van de peddels
(peddels naar het dashboard geduwd )
kunnen deze afbreken.
135
Page 138 of 300

START&STOP-
SYSTEEM
(indien aanwezig)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BELANGRIJK Het systeem wordt
automatisch ingeschakeld wanneer de
motor wordt gestart, ongeacht de
status voorafgaand aan het afzetten
van de motor (systeem in- of
uitgeschakeld).
119)
46)
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.Versies met automatische
versnellingsbak
Bij stilstaande auto en ingetrapt
rempedaal wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook in
een andere stand dan R staat.
OPMERKING Wanneer, bij versies met
automatische versnellingsbak, het
voertuig heuvelopwaarts tot stilstand
wordt gebracht, dan wordt het
uitschakelen van de motor verhinderd
om de "Hill Start Assist" functie (die
alleen bij draaiende motor werkt) te
activeren.
Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor werd
uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten. Als het voertuig
niet start door het intrappen van het
koppelingspedaal, de versnellingspook
in de vrijstand zetten en de procedure
herhalen. Neem, als het probleem
aanhoudt, contact op met het Fiat
Servicenetwerk.Versies met automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor
weer te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische
modus - D (Drive) staat - kan de motor
weer gestart worden door de pook naar
R (Achteruit) of N (Vrijstand) te
verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart
worden door de pook naar "+" of "–", of
R (Achteruit) of N (Vrijstand) te
verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is
afgezet kan, door het rempedaal
ingetrapt te houden, de rem gelost
worden terwijl de motor uit blijft, door
de versnellingspook snel naar P
(Parkeren) te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook
uit stand P halen.
SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN /
UITSCHAKELEN
Druk op de knop fig. 95 op het
dashboard om het systeem handmatig
in of uit te schakelen.
136
STARTEN EN RIJDEN
Page 139 of 300

Inschakeling van het systeem
Wanneer het systeem wordt
geactiveerd, verschijnt er een bericht op
het display. In dit geval is de led op
fig. 95 de knop gedoofd.
Uitschakeling van het systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld. In deze toestand brandt
de led op de knop fig. 95.
VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurders- of het passagiersportier,
dan kan de motor alleen opnieuw
gestart worden met behulp van de
startinrichting.De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
BELANGRIJK
119)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
BELANGRIJK
46)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
SNELHEIDS-
BEGRENZER
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen op
knop A fig. 96 op het stuurwiel drukken.
95F1B0631C
137
Page 140 of 300

De inschakeling van het systeem wordt
aangegeven met het symbool
op
het display (wit bij versies met
herconfigureerbaar multifunctioneel
display), samen met een speciaal
bericht en de laatst opgeslagen
snelheidswaarde.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
SYSTEEM
Inschakeling systeem: druk op de
knoppen SET + of SET -. De
inschakeling van het systeem wordt
aangegeven met de weergave van het
symbool
(groen op het
herconfigureerbare multifunctionele
display).
Uitschakeling van het systeem: druk op
de knop CANC. De uitschakeling van
het systeem wordt aangegeven met de
weergave van het symbool
(wit).Opnieuw inschakelen van het systeem:
druk op de knop RES.
AUTOMATISCHE
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Het systeem schakelt automatisch uit in
geval van een systeemstoring. Neem in
dat geval contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het systeem
niet in de stad.
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
120) 121) 122)
Druk op knop A fig. 97 om het systeem
in te schakelen.
Inschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het aangaan van het
symbool
op het display en, op
sommige versies, door weergave van
een speciaal bericht.
Als de Speed Limiter ingeschakeld is,
moet knop A fig. 97 tweemaal
ingedrukt worden om de Cruise-Control
in te schakelen (omdat bij de eerste
keer indrukken de Speed Limiter wordt
96F1B0727
138
STARTEN EN RIJDEN
Page 141 of 300

uitgeschakeld, en bij de tweede keer
indrukken de Cruise-Control wordt
ingeschakeld).
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling, de achteruit of de vrijstand
staat. Het is raadzaam om het systeem
in te schakelen vanaf de 3
eversnelling
of hoger.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
om het systeem in te schakelen op
knop Afig. 97 drukken.
druk, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, op
knop SET + (of SET –) en laat de knop
los om het systeem in te schakelen.
Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
op de geselecteerde snelheid verder
rijden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Voordat de knoppen SET
+ of SET – ingedrukt worden, moet het
voertuig op constante snelheid op een
vlak wegdek rijden.
SNELHEID VERHOGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op de knop SET
+ te drukken.
SNELHEID VERLAGEN
Bij ingeschakeld systeem kan de
snelheid worden verlaagd door op de
knop SET – te drukken.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak in de automatische
modus D (Drive - automatisch), om de
eerder ingestelde snelheid op te
roepen, de knop RES indrukken en
loslaten.
Bij versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick
(sequentiële modus), om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en de knop RES indrukken
en loslaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.
De cruisecontrol kan ook worden
uitgeschakeld door de elektronische
parkeerrem (EPB) in te schakelen of
door het remsysteem te gebruiken
(door bijv. gebruik van het
ESC-systeem).
97F1B0727
139
Page 142 of 300

HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door het indrukken van
knop A fig. 97 of door de startinrichting
op STOP te zetten.
BELANGRIJK
120)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
121)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
122)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIVE CRUISE
CONTROL (ACC)
(indien aanwezig)
123) 124) 125) 126) 127) 128)
47) 48) 49) 50) 51) 52) 53)
BESCHRIJVING
Adaptieve Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij
de functies van een gewone
cruisecontrol worden gecombineerd
met functies om een bepaalde afstand
te houden tot de voorligger.
De Adaptive Cruise-Control (ACC)
maakt gebruik van een radarsensor, die
zich achter de voorbumper
fig. 98 bevindt en een camera die zich
op het middelste deel van de voorruit
fig. 99 bevindt, voor de detectie van
een voertuig op korte afstand.Het systeem kan op twee manieren
worden gebruikt:
in de modus “Adaptive Cruise
Control”
voor de handhaving van
een veilige afstand tussen voertuigen
(op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt het
bericht “Adaptive Cruise Control”);
in de modus “elektronische
Cruise-Control”
om het voertuig
met een vooraf gekozen snelheid te
laten rijden.
U kunt de gewenste modus selecteren
via de knop op het stuur (zie verderop
voor instructies).
ADAPTIEVE CRUISE-
CONTROL
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Inschakeling
Druk op de knop
om het systeem in
te schakelen (zie fig. 100 ).98F1B0720
99F1B0656
140
STARTEN EN RIJDEN
Page 143 of 300

BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te laten als het
niet wordt gebruikt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
Uitschakelen
Als het systeem is ingeschakeld, drukt
u kort op de knop
om het systeem
uit te schakelen. Op het display
verschijnt een bijbehorend bericht.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Het systeem kan alleen worden
ingesteld als de snelheid hoger is dan
30 km/h (of het equivalent in mph) en
lager dan 180 km/h (of het equivalent
in mph).
Wanneer het voertuig de gewenste
snelheid bereikt, druk dan kort op deknop SET + of SET om de snelheid in
te stellen op de huidige snelheid. Het
display toont de ingestelde snelheid.
Haal vervolgens uw voet van het
gaspedaal.
Als het systeem is ingesteld, is het
bijbehorende symbool op het display
(zie voorgaande paragraaf) grijs bij
modellen met een monochroom display
en groen bij versies met een
kleurendisplay.
BELANGRIJK Trap het gaspedaal in om
harder te rijden dan de ingestelde
snelheid.
Terwijl het gaspedaal is ingedrukt:
ziet u gedurende een paar seconden
een bericht;
kan het systeem de afstand tussen
uw auto en de voorligger niet regelen. In
dit geval wordt de snelheid uitsluitend
bepaald door de stand van het
gaspedaal.
Het systeem treedt weer in werking
zodra het gaspedaal wordt losgelaten.
Het systeemkan nietworden
ingesteld:
als het rempedaal is ingetrapt;
als de remmen oververhit zijn;
als de elektrische handrem is
ingeschakeld;
als de versnellingspook op P
(parkeren), R (achteruit) of N (vrijstand)
staat (versies met automatischeversnellingsbak of automatische
versnellingsbak met dubbele
koppeling);
als de pook in R (achteruit), vrij of 1
(1e versnelling ingeschakeld) staat
(versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
wanneer het koppelingspedaal wordt
ingetrapt (versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als het motortoerental een maximale
drempel overschrijdt (versies met
handgeschakelde versnellingsbak en
versies met automatische
versnellingsbak/automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling)
of onder een minimale drempel valt
(alleen versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als de rijsnelheid niet binnen het
instelbare snelheidsbereik ligt;
als de ESC (of ABS of een ander
systeem voor stabiliteitsregeling) in
werking is of net in werking is geweest;
bij automatisch remmen door het Full
Brake Control-systeem (indien
aanwezig);
als de Speed Limiter actief is;
als de elektronische Cruise-Control
actief is;
bij een storing van het systeem;
als de motor is uitgeschakeld:
als de radarsensor geen vrij zicht
heeft (in dat geval moet de bumper
100F1B0729
141
Page 144 of 300

worden schoongemaakt bij de sensor).
Als het systeem is ingesteld, kunnen de
bovenstaande omstandigheden ook tot
gevolg hebben dat het systeem wordt
geannuleerd of uitgeschakeld. De
momenten waarop dit gebeurt,
verschillen per situatie.
BELANGRIJK Als het systeem is
ingesteld, kunt u door het intrappen van
het gaspedaal harder rijden dan de
ingestelde rijsnelheid. Het systeem
wordt dan niet automatisch
uitgeschakeld, maar de werking wordt
wel beperkt. U kunt het systeem dan
ook beter uitschakelen.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden
verhoogd via de knop SET +.
Druk eenmaal op de knop SET +:
om de snelheid met 1 km/h (of het
equivalent in mph) te verhogen. Met
elke volgende druk op de knop wordt
de snelheid met 1 km/h (of het
equivalent in mph) verhoogd.
Houd de knop SET + ingedrukt:om
de snelheid in stappen van 5 km/h (of
het equivalent in mph) te verhogen
totdat u de knop loslaat. De toename
van de ingestelde snelheid wordt op het
display weergegeven.Snelheid verlagen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verlaagd
door de knop SET – ingedrukt te
houden.
Druk eenmaal op de knop SET -:om
de snelheid met 1 km/h (of het
equivalent in mph) te verlagen. Bij elke
volgende druk op de knop wordt de
snelheid met 1 km/h (of het equivalent
in mph) verlaagd.
Houd de knop SET - ingedrukt:om
de snelheid in stappen van 5 km/h (of
het equivalent in mph) te verlagen
totdat u de knop loslaat. De afname
van de snelheid wordt op het display
weergegeven.
OPMERKING De ACC wordt in de
sportmodus geschakeld als de
“Sport”-modus op de
rijmodusschakelaar is geselecteerd: het
systeem reageert sterker bij een
versnelling.
ACCELERATIE BIJ
INHALEN
Als u achter een voertuig rijdt en actieve
cruisecontrol is ingeschakeld, zorgt het
systeem voor extra acceleratie als u
harder gaat rijden dan een bepaalde
snelheid en de richtingaanwijzer naar
links aandoet op wegen met verkeer
rechts (of de richtingaanwijzer rechts
voor wegen met verkeer links).
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Als de cruisecontrol tijdelijk niet is
gebruikt maar nog wel is ingeschakeld,
kunt u de eerder ingestelde snelheid
oproepen door op de knop RES te
drukken en even uw voet van het
gaspedaal te halen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt
dan hersteld.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met
ongeveer die snelheid rijden en drukt u
kort op de knop RES.
DE AFSTAND TUSSEN
VOERTUIGEN INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en uw
voorligger kan worden ingesteld op
1 streepje (kort), 2 streepjes
(gemiddeld), 3 streepjes (lang) of
4 streepjes (maximaal) fig. 101.
142
STARTEN EN RIJDEN