WIJZIGINGEN/MODIFICATIES AAN DE AUTO
BELANGRIJK Elke verandering of wijziging aan het voertuig kan ernstige negatieve invloed hebben op de veiligheid en de
wegligging ervan, hetgeen kan leiden tot ongevallen waarbij de inzittenden zelfs dodelijk gewond kunnen raken.
BELANGRIJK Het gebruik van deze apparaten in het voertuig (zonder buitenantenne) kan storingen in de elektrische systemen
van het voertuig veroorzaken. Dit kan de veiligheid van het voertuig in gevaar brengen en een potentieel gevaar voor de
gezondheid van de passagiers vormen.
BELANGRIJK Indien mobiele telefoons/laptops/smartphones/tablets in het voertuig en/of dichtbij de elektronische sleutel
gebruikt worden, dan kunnen de prestaties van het Keyless Entry/Keyless Go-systeem beperkt worden.
DE SLEUTELS
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
1)
1)
Met de metalen baard A fig. 3 kunnen
de volgende sloten bediend worden:
het contactslot;
het slot van het bestuurdersportier.
Druk op knop B om de metalen baard
in/uit te klappen.
1)
ELEKTRONISCHE
SLEUTEL
(versies met "Keyless Go" systeem)
Bij versies uitgerust met "Keyless Go"
systeem, heeft het voertuig een
elektronische sleutelfig. 4, waarvan
twee exemplaren worden geleverd.
Portier en bagageruimte
vergrendelen
Druk kort op de knop
of "FIAT":
vergrendeling van de portieren en de
bagageruimte met plafondverlichting uit
en eenmaal knipperen van de
richtingaanwijzers (indien aanwezig).
Druk tweemaal kort op de knop
om de bagageruimte op afstand
te openen (waar aanwezig).
De richtingaanwijzers knipperen twee
maal om aan te geven dat de
achterklep geopend is.Inschakeling verlichting (voor
sleutel met afstandsbediening)
Druk op knop
om het stadslicht
en de koplampen op afstand in te
schakelen, gedurende maximaal
90 seconden.
Druk nogmaals op knop
om de
eerder ingeschakelde lichten uit te
schakelen (als de parkeerlichtfunctie al
was ingeschakeld dan blijft dat zo). Als,
na verloop van 90 seconden, knop
wordt ingedrukt, blijven de
koplampen en de stadslichten nog
30 seconden langer branden.
VERZOEK OM EXTRA
SLEUTELS
Als een nieuwe sleutel met
afstandsbediening of een nieuwe
elektronische sleutel nodig is, ga dan
naar een Fiat Servicepunt en neem een
identiteitsbewijs en de
eigendomsdocumenten van het
voertuig mee.
ATTENZIONE
1)Druk knop B alleen in wanneer de sleutel
ver genoeg van het lichaam, vooral de
ogen, en van voorwerpen die snel
beschadigen (bijvoorbeeld kleding) is
verwijderd. Laat de sleutel nooit onbewaakt
achter om te voorkomen dat iemand
(bijvoorbeeld een kind) per ongeluk op de
knop drukt.
3F1B0007C
4F1B0008C
13
AVVERTENZA
1)De elektronische onderdelen in de
sleutels kunnen beschadigen als de sleutel
aan sterke schokken wordt blootgesteld.
Om een correcte werking van de inwendige
elektronische componenten te garanderen,
mag de sleutel nooit aan direct zonlicht
blootgesteld worden.
AVVERTENZA
1)Gebruikte batterijen kunnen schadelijk
zijn voor het milieu als ze niet op de juiste
wijze als afval verwerkt worden. Ze moeten
overeenkomstig de wet in speciale bakken
gedeponeerd worden. Ze kunnen ook
ingeleverd worden bij het Fiat
Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal
zorgen.
STARTINRICHTING
Versies met sleutel zonder
afstandsbediening
De sleutel kan op drie standen worden
gedraaid fig. 5:
STOP: motor uit, sleutel kan
verwijderd worden, stuur geblokkeerd
(met sleutel verwijderd). Sommige
elektrische apparaten (bijv. centrale
portiervergrendeling, alarm enz.)
kunnen blijven werken;
MAR: rijstand. Alle elektrische
apparaten/systemen kunnen werken;
AVV: motor starten.
2) 3)
Versies met elektronische sleutel
(“Keyless Go”-systeem)
Om de startinrichting fig. 6 te activeren
moet de elektronische sleutel zich
binnen de passagiersruimte bevinden.
De startinrichting wordt ook geactiveerd
als de elektronische sleutel zich in de
bagageruimte of op de hoedenplank
bevindt.
De startinrichting kan in de volgende
standen staan:
STOP: motor uit, stuur geblokkeerd.
Sommige elektrische apparaten (bijv.
centrale portiervergrendeling, alarm
enz.) kunnen blijven werken;
MAR: rijstand. Alle elektrische
apparaten/systemen kunnen werken.
Deze toestand kan verkregen worden
door éénmaal op de startknop te
drukken, zonder het rempedaal (versies
met automatische versnellingsbak) of5F1B0642
6F1B0014C
14
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
ALARM
Activering van het alarm leidt tot een
geluidssignaal en het knipperen van de
richtingaanwijzers.
BELANGRIJK Het alarm is door de
Fabrikant aangepast om te voldoen aan
de eisen in de verschillende landen
waar het voertuig op de markt wordt
gebracht.
INSCHAKELEN VAN HET
ALARM
(indien aanwezig)
Richt, bij gesloten portieren, motorkap
en achterklep en met de startinrichting
in de stand STOP, de sleutel met
afstandsbediening of elektronische
sleutel op het voertuig en druk op de
toets
"FIAT" en laat de toets los.
Bij versies met een elektronische sleutel
kan het alarm ook worden ingeschakeld
door te drukken op het "portierslot" op
de buitenhandgreep van het portier. Zie
voor nadere informatie de paragraaf
Keyless Entry, een paar pagina's
verderop.
Het systeem zendt een visueel en
akoestisch signaal uit (indien aanwezig)
en maakt het vergrendelen van de
portieren mogelijk.Als het alarm in ingeschakeld, gaat
controlelampje A fig. 7 op het
instrumentenpaneel knipperen.
Voordat het alarm wordt geactiveerd,
wordt een zelfdiagnose uitgevoerd: als
een storing wordt gevonden, dan
weerklinkt nogmaals een geluidssignaal.
De portieren kunnen altijd zonder de
activering van het alarm vergrendeld
worden door de metalen baard van de
sleutel in het slot van het
bestuurdersportier te steken.
BELANGRIJK Het alarm, als dit eerder
geactiveerd was, zal niet gedeactiveerd
worden als de deuren worden
ontgrendeld door de metalen baard in
het slot van het bestuurdersportier te
steken. Het alarm kan gedeactiveerd
worden door de contactsleutel te
draaien op MAR of met een druk op de
knop
op de afstandsbediening.UITSCHAKELEN VAN HET
ALARM
BELANGRIJK Wanneer de portieren
met de metalen baard van de sleutel
centraal worden ontgrendeld, wordt het
alarm niet uitgeschakeld.
BUITEN WERKING
STELLEN VAN HET
ALARM
Om het alarm volledig buiten werking te
stellen (bijv. als het voertuig lang niet
wordt gebruikt), de portieren afsluiten
door de metalen baard van de sleutel
met afstandsbediening in het slot om te
draaien.
BELANGRIJK Wanneer de batterijen
van de sleutel met afstandsbediening
leeg zijn, of als er een storing in het
alarmsysteem is vastgesteld, dan kan
het systeem buiten werking worden
gesteld door de sleutel in het
contactslot in de stand MAR te zetten.
7F1B0643
17
SLEUTELLOZE TOEGANG(indien aanwezig)
3)
Het Keyless Entry-systeem kan de
aanwezigheid van een elektronische
sleutel in de buurt van de portieren en
de achterklep identificeren.
Met het systeem kunnen de portieren
(of de achterklep) vergrendeld/
ontgrendeld worden zonder een toets
op de elektronische sleutel te hoeven
indrukken.
Als het systeem vaststelt dat de
elektronische sleutel buiten het voertuig
geldig is, kan de bezitter van de sleutel
gewoon een van de handgrepen van de
voorportieren vastpakken om het alarm
uit te schakelen en het
openingsmechanisme van het portier
en de achterklep te ontgrendelen.
Waar de functie aanwezig is, worden
door het vastpakken van de handgreep
van het bestuurdersportier alle portieren
geopend, afhankelijk van de via het
menu van het display of het
Uconnect™systeem ingestelde
modus.Portiervergrendeling
Ga als volgt te werk om de portieren te
vergrendelen:zorg ervoor dat u uw elektronische
sleutel heeft en in de buurt bent van de
bestuurders- of passagiershendel;
druk op de knop voor
"portiervergrendeling" A fig. 10 op de
handgreep: alle portieren en de
achterklep worden vergrendeld. Door
de portieren te vergrendelen wordt ook
het alarm geactiveerd (indien aanwezig).
BELANGRIJK Na het indrukken van de
knop "portiervergrendeling" met u twee
seconden wachten voordat de
portieren weer ontgrendeld kunnen
worden met behulp van de handgreep
van het portier.Het is dus mogelijk om te controleren of
het voertuig correct is vergrendeld door
binnen 2 seconden aan de handgreep
te trekken. De portieren zullen niet weer
ontgrendeld worden.
BELANGRIJK Probeer niet tegelijkertijd
te vergrendelen en ontgrendelen met
de hendel (zie fig. 11 ).
Opening bestuurdersportier in geval
van nood
Als de elektronische sleutel niet
functioneert (bijvoorbeeld omdat de
batterij leeg is), kan de metalen baard in
de sleutel in ieder geval gebruikt
worden om het slot van het portier aan
de bestuurderszijde te openen.
Ga als volgt te werk om de metalen
baard tevoorschijn te halen:
druk op punt A fig. 12 en klap de
metalen baard B uit;
10F1B0063C
11F1B0251C
19
steek de metalen baard in het slot
van het bestuurdersportier en draai
hem om het portier te ontgrendelen.
De achterklep vergrendelen/
ontgrendelen
Druk, bij het naderen van de achterklep
met een geldige elektronische sleutel,
op de ontgrendelknop fig. 13 onder de
handgreep van de achterklep om de
achterklep te ontgrendelen.
OPMERKING Als een alarmsysteem
aanwezig is, zal dit tijdelijk worden
uitgeschakeld in de bagageruimte. Het
alarmsysteem wordt weer geactiveerd
zodra de bagageruimte gesloten is.De achterklep kan vergrendeld worden
door te drukken op de knop B
fig. 13 op de elektronische sleutel of op
de knop
op het portierpaneel.
OPMERKING Het slot van de
achterklep zorgt tevens voor een
centrale vergrendeling van alle
portieren. Het openen van de
bagageruimte wordt uitgeschakeld
wanneer de auto rijdt.
Als de achterklep correct gesloten is zal
deze tijdens het rijden automatisch
samen met de portieren vergrendeld
worden wanneer de auto de snelheid
van 20 km/h overschrijdt
(“Autoclose”-functie). Deze functie kan
ook uitgeschakeld worden via het menu
op het instrumentenpaneel.
DEAD LOCK(indien aanwezig)
8)
Deze veiligheidsvoorziening verhindert
de werking van de binnenhandgrepen
en de toets voor vergrendeling/
ontgrendeling van de portieren.
Het systeem inschakelen
Het systeem wordt geactiveerd op alle
portieren door te drukken op de
"
FIAT"-knop op de sleutel met
afstandsbediening of, voor auto’s met
Keyless Entry, door te drukken op de
ontgrendelingsknop op de uitwendige
handgreep op het portier van de auto.
Uitschakelen van het systeem
Het systeem wordt in de volgende
gevallen automatisch uitgeschakeld:
wanneer de portieren ontgrendeld
worden (door op de knop
op de
sleutel met afstandsbediening te
drukken);
wanneer de startinrichting op MAR
wordt gezet;
wanneer, op voertuigen uitgerust met
Keyless Entry, één van de voorste
grepen wordt vastgegrepen.
12F1B0020C13F1B0747-high.jpg
20
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Automatische inschakeling
grootlicht
(indien aanwezig)
Om andere weggebruikers niet te
hinderen, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen uit de tegengestelde richting
naderen of wanneer u achter een
voertuig in dezelfde richting rijdt.
Deze functie kan ingesteld worden via
het menu van het display (zie de
aanwijzingen in de paragraaf "Display",
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"); de
lichtschakelaarring moet op AUTO
worden geplaatst om de functie in te
schakelen.
Druk om de functie te activeren de
hendel naar het instrumentenpaneel toe
(deze positie blijft gehandhaafd): het
lampje
op het instrumentenpaneel
licht op. Als het grootlicht brandt,
brandt ook het licht
. Als de auto
wordt afgezet in de hiervoor
beschreven instelling, zal als die
opnieuw wordt gestart de automatische
grootlichtfunctie opnieuw moeten
worden ingesteld: plaats de hendel in
de centrale stand en duw hem naar het
instrumentenpaneel toe, net als eerder.
Wanneer de snelheid hoger is dan
40 km/h en de functie actief is, wordt
deze, als de hendel weer in de stabielecentrale stand gezet wordt,
uitgeschakeld en gaat het grootlicht uit.
Als de snelheid lager is dan 15 km/h en
de functie ingeschakeld is, schakelt het
systeem het grootlicht automatisch uit.
Als de hendel in de centrale stabiele
stand wordt getrokken en dan opnieuw
naar het instrumentenpaneel toe wordt
gedrukt en daar wordt gelaten, wordt
dit opgevat als een verzoek tot
permanente inschakeling van het
grootlicht: het lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
het grootlicht blijft aan tot de rijsnelheid
weer boven 40 km/h uitkomt. Boven
deze snelheid wordt de functie
automatisch opnieuw geactiveerd en
het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat weer branden.
Om de functie uit te schakelen, moet de
lichtschakelaarring naar de stand
worden gedraaid.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linkerhendel A fig. 29 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer links
ingeschakeld.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer
de dagrijlichten (DRL) worden
ingeschakeld.
"Lane Change"-functie
Om een rijbaanwissel aan te geven
tijdens het rijden, moet de linker hendel
minder dan een halve seconde naar de
niet-stabiele stand worden bewogen.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
kant knippert vijf keer en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
INSTAPVERLICHTING
Met de startinrichting op MAR kan deze
functie gebruikt worden om de
inschakeling van het stadslicht/de
achterlichten en de
kentekenplaatverlichting 25 seconden
in te schakelen wanneer de portieren
met de afstandsbediening of de Keyless
Entry-functie ontgrendeld zijn.
De functie instapverlichting kan via het
displaymenu of hetUconnect™-
systeem geregeld worden.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de activeringstijd
(25 seconden) is verstreken of wanneer
de portieren weer worden vergrendeld,
ofwel wanneer de startinrichting op een
andere stand dan MAR wordt gedraaid.
32
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Sluiten met Keyless Entry
Druk op de knop B fig. 44 als de
achterklep correct gesloten is. Op deze
manier worden alle portieren
vergrendeld en wordt het alarm (indien
aanwezig) geactiveerd.
INITIALISERING
BAGAGERUIMTE
BELANGRIJK Als de accu
losgekoppeld is of als er een zekering is
doorgebrand, dan moet het
mechanisme voor het openen/sluiten
van de bagageruimte opnieuw worden
geïnitialiseerd. Ga hiervoor als volgt te
werk:
sluit alle portieren en de
bagageruimte;
druk op de knop"FIAT" van de
afstandsbediening;
druk op de knopvan de
afstandsbediening.
KENMERKEN VAN DE
LAADRUIMTE
Herconfigureerbare laadvloer
12)
Het voertuig is uitgerust met een
herconfigureerbare laadvloer, waardoor
de bagageruimte modulair wordt:
De laadvloer kan in 2 verschillende
standen worden gezet:
Vloerniveau (laag)fig. 48: voor
volledige benutting van het laadvolumevan de bagageruimte.
Laadniveau (hoog)fig. 49:
gecombineerd met het neerklappen van
de achterbank en de voorste
passagiersstoel, kunnen op dit niveau
lange voorwerpen geladen worden en is
het laden/lossen van voorwerpen in en
uit de bagageruimte eenvoudiger.
Hierbij kan ook de ruimte onder de
laadvloer gebruikt worden (dubbele
bodem) om voorwerpen op te bergen
die breekbaarder of klein zijn.
De laadvloer kan ook gekanteld
worden, en is voorzien van een
afwasbaar kunststof oppervlak, handig
voor bijvoorbeeld het vervoeren van
natte of modderige voorwerpen.
BELANGRIJK Het verplaatsen van de
laadvloer moet gedaan worden op een
centrale plaats ten opzichte van de
bagageruimte.
Lading vastzetten
Er kunnen vier haken in de hoeken van
de bagageruimte worden aangebracht
(twee aan de voorkant A fig. 50 en twee
aan de achterkant B) om de kabels te
bevestigen waarmee de lading
vastgezet kan worden.
48F1B0327C
49F1B0328C
50F1B0079C
49