Page 185 of 364

183
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F i n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere keren
kort op de toets 2
of 3,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de toets
2
of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van de
toets 2
of 3 kan de wagensnelheid zeer snel
veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u
dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de zes
geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid. F
d ruk één keer op de toets 5; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om de
snelheid op te slaan.
F
d
ruk nogmaals op de toets 5 om de weergegeven
snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan de
ingestelde snelheid worden overschreden door het
gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld en
de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden. Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto
de ingestelde snelheid overschrijdt.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid:
F
d
e snelheid die u
kunt opslaan verschijnt op het
instrumentenpaneel, Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft bereikt,
schakelt de snelheidsregelaar in: de weergegeven
ingestelde snelheid knippert niet meer. Als u
het rempedaal intrapt om de wagensnelheid
te beperken, wordt de werking van de
snelheidsregelaar automatisch onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te activeren
met de wagensnelheid hoger dan 40 km/h.
Uitschakelen
F Draai de knop 1
in de stand 0: de informatie
over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een storing
in de snelheidsregelaar.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 186 of 364

184
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de stad,
bij druk verkeer, op bochtige of steile wegen,
op gladde of ondergelopen wegen of bij slecht
zicht (zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of zelfs
niet worden bereikt: bij het trekken van een
aanhanger, als de auto zwaar beladen is, op
een steile helling enz.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per plaats.Adaptieve snelheidsregelaar
Het systeem versnelt de auto of remt deze af door
automatisch het motortoerental te regelen en het
remsysteem te bedienen. Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen voor
snelwegen en autowegen. Het werkt alleen
bij bewegende voertuigen
die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert het
systeem de snelheid van uw auto of brengt het uw
auto indien nodig zelfs volledig tot stilstand door
op de motor af te remmen en het remsysteem te
bedienen (uitvoeringen met een automatische
transmissie).
Als de voorligger versnelt of een andere rijstrook
kiest, verhoogt de snelheidsregelaar geleidelijk de
rijsnelheid tot de ingestelde snelheid weer is bereikt.
Als u
de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u
de voorligger
dichter nadert om het inhalen mogelijk te maken
zonder de ingestelde snelheid te overschrijden.
De remlichten lichten op zodra het remsysteem
wordt geactiveerd en de auto snelheid mindert.
Dit systeem heeft de volgende functies:
-
a
utomatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
-
bij
een handgeschakelde
versnellingsbak, automatische
regeling van de afstand tussen uw
auto en de voorligger.
-
b
ij een automatische transmissie,
automatische regeling van de
afstand tussen uw auto en de
voorligger, wat ertoe kan leiden dat
uw auto volledig tot stilstand kan
worden gebracht.
Hier voor is de auto voorzien van een camera boven
aan de voorruit en een radar in de voorbumper.
Rijden
Page 187 of 364

185
Bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet en een veilige afstand
tot de voorligger in acht nemen en de aandacht
op het verkeer blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
De bestuurder moet op elk moment direct de
controle over de auto kunnen overnemen met
het rempedaal of het gaspedaal, afhankelijk
van de situatie.
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de snelheidslimietherkenning.
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/Verlagen van de ingestelde
rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/Verhogen van de ingestelde
rijsnelheid.
Weergave op het
instrumentenpaneel
7.Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden.
11. Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid. Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7
gevuld met de kleur die hoort bij de status
van de snelheidsregeling. Standaard is het
symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, wordt het
symbool 8 groen weergegeven. Standaard wordt het
symbool 8 grijs weergegeven.
4.
Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid (MEM).
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger.
12 .Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door de
radar.
Deze gegevens zijn zichtbaar op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus
"RIJDEN".
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en
180
km/h.
Zet bij een automatische transmissie de
selectiehendel in stand D of M .
6
Rijden
Page 188 of 364

186
Onderbreken
Het onderbreken van de snelheidsregelaar kan
worden uitgevoerd:
-
d
oor bediening door de bestuurder:
•
V
an toets 4 (Pause).
•
V
an het rempedaal.
•
V
an de hendel van de elektrische parkeerrem.
•
B
ij het vanuit de stand D in de stand N zetten
van de automatische transmissie. Als de snelheidsregelaar automatisch
wordt onderbroken, kan deze pas opnieuw
worden geactiveerd als weer aan alle
veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.
De melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren.
Om de functie opnieuw in te schakelen moet
de bestuurder het gaspedaal intrappen, harder
gaan rijden dan 30
km/h en ver volgens op
toets 2 ,3 of 4 drukken.
Wacht om veiligheidsredenen tot de huidige
snelheid de ingestelde snelheid heeft bereikt
voordat u de functie opnieuw inschakelt met
toets 4 .
Uitvoeringen met een automatische
transmissie
Na het afremmen van de auto waardoor deze
tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat
de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en ver volgens het systeem
heractiveren door harder te rijden dan 30
km/h
en toets 2 , 3
of 4 in te drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt
nadat de auto tot stilstand is gekomen, wordt
na enkele minuten automatisch de elektrische
parkeerrem geactiveerd.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Door herhaaldelijk kort indrukken van toets 2 of
3 kunt u de snelheid verhogen of verlagen in
stappen van 1
km/h.
F
D
oor toets 2 of 3 langer ingedrukt te houden kunt
u
de snelheid verhogen of verlagen in stappen
van 5
km/h.
Wees voorzichtig: als de toets 2
of 3 langdurig
ingedrukt wordt gehouden, wordt de snelheid
van uw auto zeer snel gewijzigd.
Wijzigen op basis van de
snelheidslimietherkenning
F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd als bij
draaiende motor de snelheidsregelaar is geactiveerd
(g r o e n).
F
Z
et, bij een draaiende motor, knop 1
in de
stand " CRUISE " om de snelheidsregelaar te
selecteren, de functie is nog niet ingeschakeld
(weergegeven in grijs).
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de toetsen
2
of 3
: de actuele snelheid van uw auto wordt de
ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld
(weergegeven in groen).
De afstand tot de voorligger is standaard ingesteld
op " Normaal " (2
streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde
gebruikt bij het inschakelen van de functie.
Door het contact uit te schakelen wordt de
ingestelde snelheidswaarde van de bestuurder
geannuleerd. -
a
utomatisch, wanneer om veiligheidsredenen het
DSC-systeem wordt geactiveerd.
Rijden
Page 189 of 364

187
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de snelheidslimietherkenning.
F
D
ruk één keer op de toets 5
; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om de
snelheid op te slaan.
F Druk
nogmaals op toets 5 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij de
actuele snelheid van uw auto ligt, om bruusk
accelereren of vertragen van de auto te
voorkomen.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de afstand
tot de voorligger:
- "Ver " (3
streepjes).
-
"Normaal " (2
streepjes).
-
"Dichtbij" (1
streepje). Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus in
het geheugen bewaard, ook na uitschakelen van het
contact.Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
Zolang het gaspedaal wordt ingetrapt, kan het
remsysteem niet worden aangestuurd door de
snelheidsregelaar. Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde snelheid
en wordt de melding "Regelaar onderbroken"
weergegeven totdat het gaspedaal weer wordt
losgelaten.
Rijsituaties en bijbehorende
waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke informatie
op het instrumentenpaneel is het noodzakelijk dat
u
eerst de weergavemodus "RIJDEN" selecteert.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving van
de, afhankelijk van de rijsituatie, weergegeven
waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend
weergegeven.
U kunt bij draaiende motor en als de
snelheidsregelaar is geselecteerd (grijs) de
ingestelde afstand tot de voorligger wijzigen:
F
d
ruk op toets 6
om het selectiescherm voor het
instellen van de afstand tot de voorligger weer te
geven,
F
d
ruk herhaaldelijk op toets 6
tot de gewenste
instelling verschijnt.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht. Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om
weer terug te keren naar de ingestelde snelheid.
6
Rijden
Page 190 of 364
188
70
70
LampjeWeergave Bijbehorende melding Aanwijzingen
"Regelaar gepauzeerd" Functie gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
"Regelaar gepauzeerd" Functie gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
Afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
Afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of "Regelaar onderbroken"
Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
Rijden
Page 191 of 364
189
70
70
70
70
LampjeWeergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
+
(o r a n j e) "Neem de controle over"
De bestuurder moet de controle over de auto overnemen
door gas te geven of te remmen, afhankelijk van de situatie.
+
(rood) "Neem de controle over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een kritische
situatie (noodstop van de voorligger, plotseling invoegen
van een ander voertuig tussen uw auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle over de
auto overnemen.
of (o r a n j e)"Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de regeling uit te voeren (snelheid niet
binnen het werkingsbereik, bochtige weg).
6
Rijden
Page 192 of 364
190
Na het afremmen van de auto waardoor deze tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weg te rijden en ver volgens het systeem heractiveren door harder te rijden dan 30 km/h en toets 2, 3
of 4 in te drukken.
Als de bestuurder nadat de auto tot stilstand is gekomen geen actie onderneemt, wordt binnen enkele minuten automatisch de elektrische parkeerrem aangetrokken. Uitvoeringen met een automatische transmissie
Lampje Weergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
of Afhankelijk van de geselecteerde en de werkelijke afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand gebracht
en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weer
verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de bestuurder
deze activeert bij een rijsnelheid van meer dan 30 km/h.
Rijden