
63
De functie schakelt automatisch uit bij zware
regenval of bij opgehoopte sneeuw.
Als de functie niet werkt, controleer dan of de
elektronische sleutel niet gestoord wordt door een
elektromagnetische storingsbron (smartphone enz.).
De functie werkt wellicht niet correct bij een
prothesebeen.
De functie werkt wellicht niet correct als uw auto
voorzien is van een trekhaak.-
e
r onderhoud aan uw auto wordt uitgevoerd,
-
u h
et reser vewiel gebruikt (afhankelijk van de
uitvoering).
Om dergelijke problemen te voorkomen, houdt u de
elektronische sleutel uit de buurt van de sensorzone
of schakelt u de "Handsfree toegang"-functie uit.
Adviezen met betrekking tot de
functie
"Handsfree toegang "
Wanneer de achterklep met verschillende
schopbewegingen niet kan worden bediend, wacht
u
enkele seconden voordat u het opnieuw probeert.
Onder bepaalde omstandigheden kan de achterklep
vanzelf openen of sluiten, met name wanneer:
-
u e
en aanhanger aan- of loskoppelt,
-
u
een fietsendrager monteert of verwijdert,
-
u f
ietsen op de fietsendrager plaatst of
verwijdert,
-
u i
ets achter de auto plaatst of optilt,
-
e
en dier de achterbumper nadert,
-
u u
w auto wast,
Elektrisch bedienbare ruiten
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om
de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om
de ruit te openen of te sluiten. Als u de schakelaar
hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk
opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten
te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen nog
45
seconden nadat het contact is uitgezet,
worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer worden
bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer
te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de
ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar
om de ruit helemaal te openen en trek ver volgens de
schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten.
Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
1.
Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
3. Rechtsachter.
4. Linksachter.
5. De schakelaars van de elektrisch bedienbare
ruiten achter deactiveren.
2
Toegang tot de auto

76
Handbediend model
Afstellen
F S tel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar achteren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
" Elektrochromatische " binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand
gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Stoelen van de tweede zitrij
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F
b
eweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F
d
ruk ver volgens de pal A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en beweeg hem helemaal omhoog.
F
b
erg de hoofdsteun op.
Terugplaatsen van een hoofdsteun:
F
s
teek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning,
F
d
uw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag,
F
d
ruk de blokkeerpal A in en duw de hoofdsteun
omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteunen hebben twee standen:
-
de hoge stand (gebruiksstand):
F
b
eweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag. -
de
lage stand (opgeborgen stand), als de
zitplaats onbezet is:
F
d
ruk de pal A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en duw de hoofdsteun omlaag.
Ergonomie en comfort

85
Sluiten van de ventilatieroosters:
F b uitenste ventilatieroosters: zet de knop in
de middelste stand en beweeg hem zijwaarts
richting het portier.
F
m
iddelste ventilatieroosters: zet de knop in de
middelste stand en beweeg hem zijwaarts naar
u
toe. Gebruiksadviezen voor de ver warming,
ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard niet af;
deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand vijf tot tien minuten aan om het
systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek ver vangen. Wij raden u
een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties, stank
en vetaanslag). F
L
aat de airconditioning regelmatig controleren
zoals voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje, om het systeem in per fecte
staat te houden.
F G ebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van
een aanhanger op een steile helling bij een hoge
buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk
worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht
van de motor.
6.
Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers.
7. Verstelbare ventilatieroosters met aanjager.
3
Ergonomie en comfort

89
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
Druk op de toets van het menu
Airconditioning om de pagina met de
bedieningstoetsen van het systeem weer
te geven. 1.
Automatisch programma "Zicht".
2. Recirculatie van de interieurlucht.
3. Temperatuurregeling linkerzijde.
4. Temperatuurregeling rechterzijde.
5. Regeling luchtverdeling.
6. Regeling luchtopbrengst.
7. Uitschakelen van het systeem.
8. In-/uitschakelen van de airconditioning.
9. Automatisch programma "Comfort" Aan/Uit.
10. Maximale stand van de airconditioning.
11. Toegang tot de secundaire pagina.
12 . Selectie van de instellingen voor het
automatische comfortprogramma (Soft/
Normal/Fast).
13. Functie "AQS (Air Quality System)" (met
vervuilingssensor).
14 . Centrale regeling/gescheiden regeling.
15. Functie "REAR" (afhankelijk van de
uitvoering).
Het airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de aanjager en bedieningsfuncties
werken ook bij ingeschakeld contact.
Het inschakelen van de airconditioning, de
temperatuur, de luchtopbrengst en de luchtverdeling
in het interieur worden automatisch geregeld.
Temperatuurregeling Automatisch
comfortprogramma
F Druk op deze toets om het
automatische programma van
de airconditioning in of uit te
schakelen.
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen. De weergegeven waarde heeft betrekking op een
bepaald comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
F
D
ruk op een van deze toetsen om
de waarde te verhogen.
F
D
ruk op een van deze toetsen om
de waarde te verlagen.
Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen
links en rechts niet meer dan 3°C te laten bedragen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt het
airconditioningssysteem automatisch: afhankelijk
van het comfortniveau dat u
hebt geselecteerd,
zorgt het systeem voor een optimale temperatuur,
luchtopbrengst en luchtverdeling in het interieur.
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld door op
de secundaire pagina een van de instellingen te
selecteren. Deze pagina kan worden geopend via de
toets " OPTIES ".
3
Ergonomie en comfort