Page 169 of 364

167
Weergave op het
instrumentenpaneel
Als het contact aan staat, wordt bij het openen
van het bestuurdersportier een melding
weergegeven waarin u wordt gevraagd de
transmissie in de stand P te zetten.
Bij het afzetten van het contact blijft de stand
van de transmissie nog enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Werking
U kunt de functie activeren/deactiveren:
- d oor op deze toets te drukken,
of
-
v
ia de functie i-Cockpit Amplify , door de
configuratie van een ambiance via het het
touchscreen te wijzigen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over het Driver Spor t Pack en de functie
i-Cockpit Amplify .
Als het contact aan staat, wordt de stand
van de transmissie weergegeven op het
instrumentenpaneel:
P : parkeren.
R : achteruitversnelling.
N : neutraalstand.
D1…D6
of D8: automatische stand.
S : programma Sport of Driver Sport Pack.
M1…M6
of M8: handbediende stand.
- : schakelcommando van de bestuurder in de
handbediende stand niet opgevolgd.
Als bij draaiende motor het rempedaal moet worden
ingetrapt en/of de toets Unlock moet worden
ingedrukt om van stand te veranderen, wordt dit
aangegeven met een waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel.
Alleen de verzoeken voor het veranderen van de
stand die correct uitvoerbaar zijn, worden uitgevoerd.
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem de stand R , D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u
het gaspedaal hoeft in te trappen.
Laat nooit kinderen alleen achter in de auto als
de motor nog draait.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het
rempedaal – Kans op beschadiging van de
transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met het
boordgereedschap meegeleverde wielblokken
tegen een van de wielen om de auto op zijn
plaats te houden.
Algemeen
Deblokkeren van de transmissie:
- v anuit stand P :
F
t
rap het rempedaal volledig in,
F
d
ruk op de toets Unlock ,
F
se
lecteer een andere stand terwijl u
het
rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
-
A
ls de neutraalstand N is geselecteerd en bij een
snelheid lager dan 5
km/h:
F
t
rap het rempedaal volledig in,
F
se
lecteer een andere stand terwijl u
het
rempedaal ingetrapt houdt.
Om de achteruitversnelling te selecteren:
F
b
reng de auto volledig tot stilstand,
F
d
ruk op de toets Unlock ,
F
b
eweeg de selectiehendel één of twee keer naar
voren.
Om de handbediende stand te selecteren:
F
s
electeer eerst de stand D ,
F
d
ruk op de toets M ; het groene lampje van de
toets gaat branden.
Om de handmatige bediening af te sluiten:
F
b
eweeg de selectiehendel één keer naar voren
om de stand D weer te selecteren.
of
F
d
ruk op de toets M ; het lampje van de toets gaat
uit.
6
Rijden
Page 170 of 364

168
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Om de auto in de vrijloop te zetten, met afgezette
motor:
F
s
electeer ter wijl de auto met draaiende motor
stilstaat de stand N ,
F
z
et de motor af,
F
z
et het contact binnen vijf seconden weer aan,
F
h
oud het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel één keer naar voren of naar
achteren om de stand N te bevestigen en zet de
elektrische parkeerrem handmatig vrij,
F
zet
het contact af.
Als u
langer dan vijf seconden wacht, wordt de
transmissie in de stand P gezet. U moet in dat geval
de procedure nogmaals uitvoeren.
Als u
het bestuurdersportier opent ter wijl
de stand N is geselecteerd, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt zodra
u
het bestuurdersportier weer sluit.
Bijzonderheden van de automatische
stand
Als u maximaal wilt accelereren zonder de
s electiehendel te bedienen, trap dan het gaspedaal
volledig in (kick down). De transmissie schakelt
automatisch terug of houdt de ingeschakelde
versnelling vast tot het maximale toerental van de
motor is bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch
terug voor een betere motorremwerking.
Met de schakelflippers aan de stuurkolom kan
de bestuurder tijdelijk zelf schakelen als de
wagensnelheid en het motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de
handbediende stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden waarna
de werkelijk ingeschakelde versnelling wordt
weergegeven.
Starten en wegrijden
Vanuit de stand P :
F T rap het rempedaal stevig in.
F
S
tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock .
F
B
eweeg de selectiehendel twee keer naar
achteren om de automatische stand D te
selecteren of twee keer naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen. Laat onder winterse omstandigheden
(temperatuur lager dan -23°C) de motor
enkele minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor en de
transmissie.
Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt bij het
afzetten van het contact automatisch de stand P
ingeschakeld, behalve als de transmissie in de stand
N staat. In dat geval wordt de stand P na 5
seconden
ingeschakeld (om de vrijloop te kunnen activeren).
De transmissie schakelt zelf de meest geschikte
versnelling, waarbij rekening wordt gehouden met de
buitentemperatuur, het wegprofiel, de belading van
de auto en de rijstijl van de bestuurder. Vanuit de neutraalstand N
:
F
T
rap het rempedaal stevig in.
F
S
tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar voren
ter wijl u de toets Unlock
indrukt om de achteruit
R in te schakelen.
Ver volgens, vanuit de stand P of N :
F
L
aat het rempedaal los.
F
G
eef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
F
A
ls de parkeerrem is vrijgezet, zet de auto zich
onmiddellijk in beweging.
Rijden
Page 171 of 364

169
Controleer of de stand P inderdaad is ingeschakeld
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.De desbetreffende lampjes van de
selectiehendel en de hendel van de
elektrische parkeerrem, en de lampjes
op het instrumentenpaneel moeten
branden.
Storing
Storing van de transmissie
Als het contact aan staat, wordt een
storing aangegeven door het branden
van dit lampje, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
De transmissie gaat over op het noodprogramma:
de transmissie wordt geblokkeerd in de derde
versnelling van de stand D , de schakelflippers
werken niet meer en de stand M kan niet
meer worden gebruikt. U kunt dan een hevige
schok voelen bij het inschakelen van de
achteruitversnelling. Dit is niet schadelijk voor de
transmissie.
Rijd niet sneller dan 100
km/h, waar dat is
toegestaan.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Storing van de selectiehendel
Kleine storing
Ernstige storing
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij het afzetten van het contact schakelt de
transmissie automatisch de stand P in. U wordt gewaarschuwd door het
branden van het lampje in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes van de
selectiehendel niet branden, maar wordt de status
van de transmissie nog wel weergegeven in het
instrumentenpaneel.
Rijd voorzichtig en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
U wordt gewaarschuwd door het
branden van dit lampje.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling
uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In
die tijd kunt u
uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief als:
-
d
e auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
-
a
an bepaalde hellingcondities is voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u
de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de motor
draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan
en controleer of het lampje van de parkeerrem
en het lampje P op de hendel permanent
branden.
De functie Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem wordt
aangetrokken om de auto stil te zetten, wordt
de werking van de functie onderbroken.
6
Rijden
Page 172 of 364

170
SPORT
Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat.
Storing
Driver Sport Pack
Dit pakket beïnvloedt:
- h et motorgeluid,
-
de
stuurbekrachtiging,
-
d
e acceleratie,
-
h
et schakelprogramma van de automatische
transmissie,
-
d
e weergave op het instrumentenpaneel van
informatie over de dynamische parameters van
de auto (weergavemodus "PERSOONLIJK").
Inschakelen/uitschakelen
F Druk op deze toets; het oranje lampje van de toets gaat branden
om te bevestigen dat de functie is
geactiveerd.
Het Driver Sport Pack wordt ook
aangestuurd door de functie i-Cockpit
Amplify . Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de functie i-Cockpit Amplify
.
Als het oranje lampje knippert, kan de functie
niet worden geactiveerd (bijv. als Park Assist is
geselecteerd).
Als het lampje langdurig blijft knipperen, neem
dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Weergave
Selecteer om deze informatie op het
instrumentenpaneel weer te geven de
weergavemodus "PERSOONLIJK" en vervolgens
het gewenste type informatie. Deze telemetrische gegevens (geleverd
vermogen, vuldruk, koppel, versnelling
in lengte- en dwarsrichting enz.) dienen
uitsluitend ter indicatie.
Werking
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt deze
even op zijn plaats gehouden wanneer u het
rempedaal loslaat:
-
al
s bij de handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
-
a
ls bij de automatische transmissie de stand D of
M is ingeschakeld. Bij een systeemstoring gaan deze lampjes branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te
reduceren.
Rijden
Page 173 of 364

171
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen over te slaan. U kunt
deze aanwijzing opvolgen zonder de tussenliggende
versnellingen in te hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
werkt dit systeem alleen in de handbediende
stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak
kan naast de pijl ook de geadviseerde
versnelling worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies aan de
rijomstandigheden (helling, belading van de
auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel
vermogen nodig, accelereren, remmen enz.)
aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
t
erug te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af
(STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-
stand) als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat; zet in dat geval altijd het contact af met
de sleutel of met de knop " START/STOP".
Werking
Overgang naar de STOP-stand van
de motor
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt automatisch in de STOP-
stand gezet:
-
B
ij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als u
bij een snelheid lager
dan 3
km/h voor 1.5 BlueHDi-uitvoeringen
of bij stilstaande auto voor PureTech 130 -,
1.6
BlueHDi- en 2.0 BlueHDi 150 -uitvoeringen
de versnellingshendel in de neutraalstand zet en
het koppelingspedaal loslaat,
-
B
ij een auto met een automatische
transmissie : als u
bij een snelheid lager dan
20
km/h voor 1.5 BlueHDi- en 2.0 BlueHDi
180 -uitvoeringen of bij stilstaande auto voor
andere uitvoeringen het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt,
elke keer als u
het contact met de sleutel of de toets
"START/STOP" aanzet, weer op nul gezet.
6
Rijden
Page 174 of 364

172
Voor uw comfort tijdens parkeermanoeuvres
zal de STOP-stand enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling niet
werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed
op de werking van andere componenten
van de auto, zoals de remmen, de
stuurbekrachtiging enz.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
In dit geval knippert dit lampje een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Overgang naar de START-stand
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
Bijzonderheden: START-stand wordt
automatisch geactiveerd
- de rijsnelheid hoger is dan 25 km/h bij de
uitvoering 2.0 BlueHDi 180 met automatische
transmissie in stand D , of 3
km/h bij andere
uitvoeringen,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning enz.)
waarbij controle van het systeem of van de auto
is vereist.
In dat geval knippert dit verklikkerlampje
een paar seconden, waarna het uitgaat.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
-
d
e auto op een steile helling staat (bergopwaarts
of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start (met de sleutel
of de " START/STOP "-knop) niet sneller dan
10
km/h heeft gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit
niet toelaten. Dit is volkomen normaal.
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , het koppelingspedaal volledig
intrapt,
-
B
ij een automatische transmissie:
•
a
ls u, ter wijl de stand D of M is geselecteerd,
het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, ter wijl de stand N is geselecteerd en
het rempedaal is losgelaten, de stand D of M
selecteert,
•
o
f als u
de achteruitversnelling inschakelt.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te houden,
kan het nuttig zijn het Stop & Start-systeem uit te
schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst
moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt de
START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los wordt
gemaakt, Dit is volkomen normaal.
Rijden
Page 175 of 364

173
Met de toets op het dashboard
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u
nogmaals op de toets drukt, wordt de functie
weer ingeschakeld. Het desbetreffende lampje gaat
uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en er
wordt een melding weergegeven.
Met de toets touchscreen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen. Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en er
wordt een melding weergegeven.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Selecteer het tabblad "
Rijfuncties" en daarna het
tabblad " Stop & Star t ".
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer
u over een overstroomde weg moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert
dit lampje op het instrumentenpaneel
enige tijd en gaat het ver volgens
permanent branden, in combinatie met
de weergave van een melding.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan
de motor afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
In dat geval moet u
het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten met de sleutel of door op de
" START/STOP "-knop te drukken.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan deze
accu uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 176 of 364

174
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de banden
op spanning zijn gebracht of na het ver wisselen
van een wiel moeten worden gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de waakzaamheid van de bestuurder niet door
het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u
niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reser vewiel). Doe dit ook voordat u
een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
verslechtert de wegligging, verlengt de
remafstanden en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder ongunstige
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, lange ritten). Het rijden met een te lage bandenspanning
veroorzaakt bovendien een hoger
brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u
op de sticker met de
bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van de
auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10
km gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3
bar worden
verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing wordt aangegeven
door permanent branden van het lampje,
een geluidssignaal, afhankelijk van de
aangebrachte uitrusting en een melding
op het scherm.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien.
Een visuele controle is dus niet voldoende.
F
C
ontroleer als u een compressor in de auto hebt
(bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset)
de spanning van de vier banden als deze zijn
afgekoeld.
F
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om
deze controle onmiddellijk uit te voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Rijden