Page 177 of 364

175
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
h ebt gebracht en na het ver wisselen van een of
meer wielen, moet u
het systeem resetten.
Controleer voordat u
het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de sticker
met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens het
resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij het
resetten onjuist is.
Monochroom display C
Deze functie kan worden gereset via
het menu " Persoonlijke instelling –
configuratie " van het scherm.
Touchscreen
Het resetten van de functie kan worden
uitgevoerd via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen.
F
S
electeer het menu " Parameters van de auto
instellen ".
F
S
electeer het menu " Hulp bij het rijden".F
S
electeer het menu "
Banden oppompen ".
F
Sel
ecteer de functie "
Resetten".
F
Sel
ecteer "
Ja" om te bevestigen.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
F
S
electeer in het menu het tabblad
" Voertuiginstellingen ".
F
S
electeer op deze pagina de functie
" Bandenspan.contr. ".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een melding
weergegeven om aan te geven dat het resetten is
gelukt.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voorafgaand aan werkzaamheden
aan het systeem altijd eerst de spanning
van de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en ver volgens blijft branden in combinatie
met het lampje Ser vice, wijst dit op een storing in het
systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u
snelheden opslaan
die ver volgens kunnen worden gebruikt voor het
instellen van de snelheidsbegrenzer (snelheidslimiet)
en de snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt 5
snelheidslimieten opslaan in het geheugen
van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen worden
gewijzigd als de auto stilstaat.
6
Rijden
Page 178 of 364

176
Snelheden opslaan
Deze functie is toegankelijk via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
F
D
ruk op " ON" om de functie in te schakelen.
F
Sel
ecteer de drempelsnelheid 1 t /m 5 die u wilt
wijzigen.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheid die u
wilt
wijzigen.
To e t s "MEM "
Zie de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar .
F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F
E
r zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
F
S
electeer het tabblad "
Snelkoppelingen".
F
Sel
ecteer de functie "
Instelling snelheid ".
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar.
Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviesfunctie
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u
een
snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte
voertuigen) passeert. De eenheid van de snelheidslimiet (mph of
km/h) hangt af van het land waarin u
rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen dat
u
de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet de eenheid
van snelheid die door het instrumentenpaneel
wordt aangegeven gelden voor het land waarin
u rijdt; anders werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste
snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het voertuig
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het detecteren
van borden die voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Rijden
Page 179 of 364

177
Voor een correcte werking van het systeem:
reinig regelmatig het gebied vóór de camera.
Werkingsprincipes
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dienen de
kaartgegevens geregeld te worden geüpdatet.
Inschakelen/uitschakelen
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Het systeem maakt tevens gebruik van de informatie
over snelheidslimieten die is opgeslagen in de
kaartgegevens van het navigatiesysteem. Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Weergave op het
instrumentenpaneel
1.
Weergave van de snelheidslimiet.
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet. Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt geen
informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
"
MEM " knippert en er verschijnt een melding –
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
geactiveerd – het systeem stelt voor om de
snelheidslimiet in te stellen als nieuwe snelheid.
6
Rijden
Page 180 of 364

178
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot snelheidslimieten
verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen van
kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
t
rekken van een aanhanger, caravan,
-
r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders enz.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk
minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg, sneeuwval,
regen, mist),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera vuil,
beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker,
-
s
toring van de camera,
-
v
erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Opslaan van de snelheidslimiet
als ingestelde snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een aanvulling op de
weergave van de snelheidslimietherkenning .
Zie de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer ,
de snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie .
Stuurkolomschakelaars Weergave op het instrumentenpaneel
3.
Weergave van de snelheidslimiet.
4. Biedt aan om de snelheid op te slaan.
5. Actuele ingestelde snelheid.
Opslaan van de snelheid
De bestuurder kan er voor kiezen de
ingestelde snelheid af te stemmen op de door
de snelheidslimietherkenning aangegeven
snelheidslimiet door op de knop voor het opslaan
van de schakelaar van de snelheidsbegrenzer en de
snelheidsregelaar of de adaptieve snelheidsregelaar
met stopfunctie te drukken.
Deze snelheid ver vangt dan de ingestelde
snelheid voor de snelheidsbegrenzer en/of de
snelheidsregelaar. 1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
F
S
chakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Rijden
Page 181 of 364

179
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
t ussen de ingestelde snelheid en de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid wordt het symbool MEM niet
weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheid, geeft het systeem de waarde aan
en MEM
knippert een paar seconden om de nieuwe
ingestelde snelheid op te slaan. Er wordt een melding weergegeven om het verzoek
te bevestigen.
F
D
ruk de 2 toets nogmaals
in om deze nieuwe
ingestelde snelheid te bevestigen en op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de vorige
weergave.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto de
door de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Stuurkolomschakelaars
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 30
km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen. 1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidslimieten in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsbegrenzer
of
Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over het opslaan van snelheden of de
snelheidslimietherkenning .
F
Druk eerst op de 2
toets om de voorgestelde
snelheidslimiet te kunnen opslaan.
6
Rijden
Page 182 of 364

180
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem opgeslagen snelheid) de door
u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4
om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere keren
kort op de toets 2
of 3,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de toets
2
of 3 ingedrukt. F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de zes
geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op het
instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5
; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om de
snelheid op te slaan.
F
d
ruk nogmaals op de toets 5 om de weergegeven
snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijke overschrijding van de
ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal stevig in,
tot voorbij het zware punt .
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
6.
Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van de
uitvoering).
F
D
raai de rolknop 1
in de stand LIMIT : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (Pause). Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp van de
opgeslagen snelheden via het touchscreen:
Rijden
Page 183 of 364

181
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid niet
wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van het
gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid
knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een storing
in de snelheidsbegrenzer.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de derde versnelling zijn
ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie moet
de stand D zijn geselecteerd of moet, in de stand M ,
minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld. Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregeling na het schakelen
actief.
De werking van de snelheidsregelaar kan tijdelijk
worden onderbroken (Pause):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact worden alle
geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten altijd in
de buurt van de pedalen.
6
Rijden
Page 184 of 364

182
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over het opslaan van snelheden of de
snelheidslimietherkenning .
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt,
op de toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
te activeren en een ingestelde snelheid op te
slaan. De actuele rijsnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidsdrempels in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsregelaar
of
Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid. 6.
Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van de
uitvoering).
F
D
raai de rolknop 1
in de stand CRUISE : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause). F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Rijden