Page 249 of 364

247
Toegang tot het reservewiel
Alleen een noodreser vewiel kan met de lier
onder de auto worden bevestigd.
Verwijderen van het reservewielOpbergen van het gereedschap
Het reser vewiel wordt met een lier tegen de bodem
van de bagageruimte vastgeklemd.F
V
ouw het harmonicapaneel op en zet de linker
stoel op de 3e zitrij (indien aanwezig) rechtop.
F
T
rek het uitgesneden gedeelte van de vloermat
omhoog om de bout voor het bedienen van de
lier vrij te maken.
F
Z
et het verlengstuk 8 op het uiteinde van de
wielsleutel 5 en draai de bout rechtsom om
de kabel van de lier te laten vieren tot het
reser vewiel plat op de grond ligt. Draai de kabel
zo ver los als nodig is om het wiel gemakkelijk te
bereiken.
F
T
rek het wiel met de doos uit de achterkant van
de auto.
F
Z
et het reser vewiel rechtop om bij de
gereedschapskist ( A) te kunnen komen. F
M
aak het verbindingsstuk los van het deksel van
de kist ( B – C).
F H aal het verbindingsstuk door de naaf van het
wiel om het wiel te kunnen ver wijderen ( D).
F
B
erg het desbetreffende gereedschap op in de
gereedschapskist en sluit het deksel weer.
F
Z
et de gereedschapskist op de grond.
8
In geval van pech
Page 250 of 364

248
Het wiel met de lekke band kan niet met de
lier aan de onderzijde van de auto worden
bevestigd.
Dit wiel moet in de bagageruimte worden
opgeborgen. Gebruik een hoes of iets dergelijks
om de bagageruimtebekleding te beschermen.
Terugplaatsen van de lier en het
reser vewiel
Na het monteren van het reser vewiel in de
plaats van het wiel met de lekke band moet de
lier en de doos met gereedschap onder de auto
worden teruggeplaatst voordat weggereden
kan worden.
F
S
teek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist (B – C ).
F
R
ol de kabel van de lier op door de bout van de
lier linksom te draaien met de wielsleutel 5
en het
verlengstuk 8 : als de kabel volledig is opgerold,
moet u
geen weerstand meer voelen.
F
B
erg het overige gereedschap op in de
opbergvakken onder de vloer van de
bagageruimte.
F
B
erg het desbetreffende gereedschap op in de
gereedschapskist en sluit het deksel weer.
F
Z
et de gereedschapskist op de grond. F
Z
et het wiel rechtop.
F
H
aal het verbindingsstuk door de naaf van het
wiel ( D).
F
S
teek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist ( B – C). F
C entreer en plaats het reser vewiel op de doos
met gereedschap ( D).
F
S
teek de centreerdop in de wielnaaf.
F
P
laats het wiel met de doos onder de achterzijde
van de auto.
F Monteer het wiel met de gereedschapskist onder de auto door de bout van de lier linksom te
draaien met de wielsleutel 5
en het verlengstuk 8.
In geval van pech
Page 251 of 364

249
Verwijderen van het wiel
Wiel met wieldop
Demonteren: ver wijder eerst de wieldop door
deze met behulp van de wielsleutel bij de
ventielopening los te wippen en vervolgens los
te trekken.
Monteren : haal de wielbouten aan en breng
daarna de wieldop aan; plaats daartoe de
opening in lijn met het ventiel en druk de
wieldop ver volgens rondom vast met de palm
van uw hand. Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar u
het
verkeer niet hindert en zorg er voor dat deze
op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat; zet het contact
af en schakel met de handgeschakelde
versnellingsbak naar de eerste versnelling om
de wielen te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat; zet het contact af en
selecteer met de automatische transmissie de
stand P om de wielen te blokkeren.
Controleer of de lampjes van het remsysteem
op het instrumentenpaneel constant branden.
De inzittenden moeten de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok achter het wiel
kruislings tegenover het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op
de krik steunt; gebruik een bok.
F
D
raai de bout volledig vast. Als de kabel volledig
is opgerold, moet bij het verder draaien van de
bout geen weerstand meer worden gevoeld.
F
C
ontroleer of het wiel goed vlak tegen de bodem
aan ligt.
F
V
er wijder de sierdop van de wielbouten met het
gereedschap 7
(lichtmetalen velgen).
F
Be
vestig de dop 2 op de wielsleutel 5 en draai de
slotbout iets los.
F
D
raai de overige wielbouten iets los met alleen
de wielsleutel 5 .
8
In geval van pech
Page 252 of 364

250
Zorg er voor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de krik
wegglijden of wegzakken – Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een steunpunt
A of B onder de auto, en controleer of de kop
van de krik goed tegen het midden van het
contactvlak van het steunpunt drukt. Anders
kan de auto beschadigd raken en/of de krik
wegzakken – Kans op letsel!
Monteren van een wiel
F Plaats het voetstuk van de krik 6 op de grond,
recht onder een van de twee steunpunten
aan de voorzijde A of achterzijde B . Gebruik
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt. F
D
raai de krik 6 uit tot de kop van de krik het
krikpunt A of B raakt; het contactvlak van het
gebruikte krikpunt A of B moet goed in het
middelste deel van de kop van de krik steken.
F
K
rik de auto op tot er voldoende ruimte tussen
het wiel en de grond is om het reser vewiel te
monteren.
F
V
er wijder de wielbouten en leg ze op een schone
plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.Bevestiging van het stalen reser vewiel of
het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen is het normaal dat bij het monteren van
het reser vewiel de ringen van de bouten de
stalen velg of het noodreser vewiel niet raken.
Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt
het conische draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
In geval van pech
Page 253 of 364

251
Na het verwisselen van een wiel
Met een noodreservewiel
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van
de wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen of de
band gerepareerd kan worden of moet worden
vervangen. Doe het volgende:
-
s
chakel bepaalde rijhulpsystemen (Active
Safety Brake, adaptieve snelheidsregelaar
met stopfunctie enz.) uit, zoals aangegeven
op de sticker op het wiel,
-
r
ijd niet sneller dan de maximaal
toegestane snelheid van 80
km/h.
F
P
laats het wiel op de naaf.
F
D
raai de bouten met de hand vast.
F
D
raai de slotbout met de wielsleutel 5
en de dop
2
handvast.
F
D
raai de overige wielbouten handvast met alleen
wielsleutel 5.
F
L
aat de auto weer volledig zakken.
F
V
ouw de krik 6
op en ver wijder deze. F
D
raai de slotbout geheel vast met de wielsleutel
5
en de dop 2 .
F
D
raai de overige wielbouten vast met alleen de
wielsleutel 5.
F
B
evestig de doppen op de wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
F
B
erg het gereedschap op.
8
In geval van pech
Page 254 of 364

252
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas van
polycarbonaat met een speciale vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen er van gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet het contact
en de verlichting minstens enkele minuten
zijn uitgeschakeld – om brandwonden te
voorkomen!
F
R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u
uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een
laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten vormen; dit
verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van
de koplampen.
LED's (light-emitting diodes)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type lampen
te laten vervangen.
Halogeenlampen
Controleer ten behoeve van goede
kwaliteitsverlichting of de lamp op juiste wijze
in de behuizing is geplaatst.
Verlichting vóór
Uitvoering met " Full led"-koplampen
1. Richtingaanwijzers (LED).
2. Dim-/grootlicht (LED).
3. Parkeerlichten/dagrijverlichting (LED) .
4. Mistlampen (LED).
Raak de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
In geval van pech
Page 255 of 364

253
Uitvoering met halogeenkoplampen
1.Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED's).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (HB3).
4. Richtingaanwijzers (PWY24W).
5. Mistlampen (H11).
Openen van de motorkap/toegang tot de lampen
Ga voorzichtig te werk bij een warme motor – Kans
op brandwonden!
Houd rekening met voor werpen of kleding die
vlam kunnen vatten of in de propeller van de
motor ventilator kunnen komen – Kans op beknelling!
Gloeilamp van richtingaanwijzer
vervangen (uitvoeringen met
halogeenkoplampen)
Sneller knipperen van de richtingaanwijzers
(links of rechts) betekent dat één of meerdere
gloeilampen aan die zijde defect zijn.
De oranje gloeilampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
ver vangen door lampen met dezelfde kleur en
specificaties. Sluit bij montage de beschermkap zorgvuldig
om zo de lamp lekdicht te maken.
Lampen dimlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de lip om de beschermkap te
verwijderen.
F
T
rek de stekker naar achteren om deze los te
maken.
F
T
rek de lamp naar achteren om deze los te
maken.
F
V
ervang de gloeilamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
F
D
raai de lamphouder een kwartslag en verwijder
deze.
F
D
raai de gloeilamp een kwartslag, trek deze eruit
en plaats een nieuwe.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde
van demonteren.
8
In geval van pech
Page 256 of 364
254
Lampen grootlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de lip om de beschermkap te verwijderen.
F
D
raai de lamphouder een kwartslag en verwijder
hem.
F
V
erwijder de lamp en vervang hem.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Lampen van mistlampen vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
F Steek een platte schroevendraaier in het gaatje van het sierdeel.
F
W
ip het sierdeel van de mistlamp los.
F
G
ebruik een Torx-schroevendraaier om de
twee bevestigingsschroeven van de module te
verwijderen.
F
N
eem de module uit de behuizing. Voor het ver vangen van dit type lampen
kunt u
ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
F
N
eem de stekker van de lamphouder los.
F
D
raai de lamphouder een kwartslag en verwijder
hem.
F
V
ervang het geheel.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.Zijknipperlichten (LED's)
In geval van pech