Page 265 of 380

ACCU OPLADEN
BELANGRIJK
BELANGRIJK Wacht, nadat de
startinrichting op STOP is gezet en het
bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding naar de accu weer wordt
aangesloten, controleren of de
startinrichting in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten
is.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een laag
ampèrage gedurende ongeveer 24 uur
op te laden. De accu langer opladen,
kan de accu beschadigen.BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem. De accuklemmen zijn
gemarkeerd met de symbolen plus (+)
en min (–), en zijn weergegeven op het
deksel van de accu. De kabelklemmen
moeten ook corrosie-vrij en stevig
vastgemaakt worden aan de klemmen.
Indien gebruik gemaakt wordt van een
acculader van het type "snellader"
terwijl de accu in het voertuig
gemonteerd is, alvorens de lader aan te
sluiten eerst de kabels van de accu
zelf loskoppelen. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.VERSIES ZONDER STOP/START-
SYSTEEMGa als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van de
accu los.
sluit de kabels van de acculader aan
op de accuklemmen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens deze van de accu
los te koppelen;
sluit de minklem weer aan op de accu.
263
Page 266 of 380
VERSIES MET STOP/START-
SYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
koppel de stekker A fig. 200 van de
accusensor C op de minklem D (–) van de
accu los (door op de knop B te drukken);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem E van de
accu en de minkabel (–) op de klem van
de sensor D zoals aangegeven in de
figuur;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A weer aan op de
sensor C aan zoals aangegeven in
fig. 200.
ONDERHOUDSPROCEDURES
189) 190) 191)
89) 90) 91) 92) 93) 94) 95) 96)
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
Wisserbladen voorruit vervangen
Ga als volgt te werk:
til de wisserarm op, druk op lipje A
fig. 201 (versies met stuur links) of
fig. 202 (versies met stuur rechts) van de
bevestigingsveer en verwijder de
wisserblad van de arm;
200J0A0700C
201J0A0345C
264
ONDERHOUD EN ZORG
Page 267 of 380

monteer het nieuwe wisserblad door
het lipje in de speciale zitting op de
wisserarm te blokkeren;
breng de wisserarm voorzichtig tegen
de ruit.
BELANGRIJK Schakel de ruitenwissers
niet met van de ruit opgeheven
wisserbladen in.
Wisserblad achterruit vervangen
Ga als volgt te werk:
til de afdekking A fig. 203 op, draai
de moer B los en verwijder de wisserarm
C;
plaats de nieuwe wisserarm op
correcte wijze, draai de moer B volledig
vast en breng de afdekking A omlaag.
BELANGRIJK Schakel de
achterruitwisser niet met van de ruit
opgeheven wisserblad in.
Ruitensproeier
De stralen van de ruitensproeiers op de
motorkap zijn niet verstelbaar.
Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit
(zie paragraaf “Motorruimte” in dit
hoofdstuk). Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te ontstoppen.
BELANGRIJK Bij versies met
schuifdak moet het schuifdak gesloten
zijn alvorens de ruitensproeiers te
bedienen.
Achterruitsproeier
De sproeiers van de achterruit zijn niet
verstelbaar. De sproeier bevindt zich
boven de achterruit .
BELANGRIJK
189)Het luchtinlaatsysteem (luchtfilter,
rubber slangen, enz.) kan als bescherming
fungeren in geval van terugslag van de
motor. VERWIJDER dit systeem NIET,
tenzij u reparatie- of
onderhoudswerkzaamheden moet
uitvoeren. Controleer, alvorens de motor te
starten, dat het systeem niet verwijderd is:
het niet in acht nemen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot ernstig
letsel.
190)Uitlaatgassen zijn uiterst gevaarlijk,
en kunnen dodelijk zijn. Ze bevatten
koolmonoxide, een kleurloos en reukloos
gas dat bij inademing bewustzijnsverlies
en vergiftiging kan veroorzaken.
202J0A0517C203J0A0346C
265
Page 268 of 380

191)Het uitlaatsysteem kan zeer hoge
temperaturen bereiken en kan leiden tot
brand als het voertuig geparkeerd wordt op
ontvlambaar materiaal. Droog gras of
bladeren kunnen ook vlam vatten als ze in
contact komen met het uitlaatsysteem.
Parkeer of gebruik het voertuig niet op een
plaats waar het uitlaatsysteem in contact
kan komen met ontvlambaar materiaal.
BELANGRIJK
89)Onjuist onderhoud van het voertuig of
het niet uitvoeren van
reparatiewerkzaamheden (indien nodig)
kan leiden tot duurdere reparaties, schade
aan andere onderdelen of een negatieve
inwerking op de prestaties van het
voertuig. Laat elke storing onmiddellijk
controleren bij een werkplaats van het
Jeep Servicenetwerk.90)Het voertuig is uitgerust met
vloeistoffen die geoptimaliseerd zijn of die
de prestaties en levensduur beschermen
en de onderhoudsintervallen groter maken.
Gebruik geen chemische middelen voor
het wassen van deze onderdelen omdat
deze de motor, de versnellingsbak of de
klimaatregeling kunnen beschadigen. Deze
schade wordt niet gedekt door de garantie
van het voertuig. Als er een onderdeel
gewassen moet worden omdat het niet
goed werkt, gebruik dan uitsluitend
speciale vloeistof om dat te doen.
91)Een overtollige of onvoldoende
hoeveelheid olie in het motorblok leidt tot
ernstige beschadiging van de motor. Zorg
ervoor dat de olie altijd op een geschikt
niveau staat.
92)Vraag altijd om het gebruik van
uitsluitend goedgekeurde koel- en
smeermiddelen voor de compressor die
geschikt zijn voor het specifieke
klimaatregelsysteem dat op het voertuig
gemonteerd is. Sommige niet
goedgekeurde koelmiddelen zijn brandbaar
en kunnen exploderen, met risico op
verwondingen. Het gebruik van
niet-goedgekeurde koelmiddelen of
smeermiddelen kan de werking van het
systeem negatief beïnvloeden, wat tot dure
reparaties leidt.93)Het airconditioningssysteem bevat
koelmiddel onder hoge druk: om letsel aan
mensen of schade aan het systeem te
voorkomen moet bijvullen van koelmiddel
of reparatie waarbij de kabels
losgekoppeld moeten worden, uitgevoerd
worden bij een werkplaats van het Jeep
Servicenetwerk.
94)Voertuigen uitgerust met katalysator
mogen uitsluitend getakt worden met
loodvrije benzine. Loodhoudende benzine
kan de katalysator permanent beschadigen
en de werking om vervuilende emissies te
beperken teniet doen, waardoor de
prestaties van de motor in gevaar komen,
die hierdoor onherstelbaar beschadigd kan
raken. Als de motor niet goed werkt, in het
bijzonder bij moeizaam starten of bij
prestatieverlies, ga dan onmiddellijk naar
het Jeep Servicenetwerk. Langdurige en
onjuiste werking van de motor kan leiden
tot oververhitting van de katalysator en, als
gevolg, mogelijke schade aan de
katalysator en het voertuig.
95)Het gebruik van een
versnellingsbakvloeistof anders dan de
goedgekeurde kan de kwaliteit van het
schakelen in gevaar brengen en/of leiden
tot trilling van de versnellingsbak zelf.
266
ONDERHOUD EN ZORG
Page 269 of 380

96)Het wordt geadviseerd het voertuig te
laten onderhouden bij een werkplaats van
het Jeep Servicenetwerk. Bij het
persoonlijk uitvoeren van normale
periodieke werkzaamheden en
onderhoudshandelingen wordt geadviseerd
gebruik te maken van geschikte
gereedschappen, originele
vervangingsonderdelen en de
noodzakelijke vloeistoffen. Voer geen
enkele ingreep uit als u niet over de
noodzakelijke ervaring beschikt.HET VOERTUIG
OPKRIKKEN
Als het voertuig opgekrikt moet worden,
ga dan naar een werkplaats van het Jeep
Servicenetwerk die is uitgerust met een
garagekrik of een hefbrug.
WIELEN EN BANDEN
SUGGESTIES VOOR HET
OMWISSELEN VAN DE BANDEN
192) 193)97) 98) 99) 100)
De voor- en achterbanden zijn onderhevig
aan verschillende belastingen en
spanningen die te wijten zijn aan
stuurbewegingen, manoeuvres en
remmen. Daarom kunnen ze
ongelijkmatig verslijten.
Om dit probleem op te lossen, moeten de
banden op het juiste moment worden
omgewisseld. Deze handeling wordt
aanbevolen voor banden met een diep
loopvlakprofiel, die geschikt zijn voor
zowel het rijden over verharde als
onverharde wegen.
Het omwisselen van banden draagt bij tot
het handhaven van de grip en
tractieprestaties op natte, modderige of
besneeuwde wegen, waarbij optimale
bestuurbaarheid van het voertuig wordt
gegarandeerd.
In het geval van abnormale slijtage van
de banden, moet de reden daarvoor
geïdentificeerd en gecorrigeerd worden
alvorens de banden om te wisselen.
267
Page 270 of 380

BELANGRIJK
192)Verwissel de banden niet kruislings
als ze van het "éénrichtingstype" zijn. Zorg
er in dat geval altijd voor dat er geen
banden gemonteerd worden met een
draairichting die tegengesteld is aan de
richting die is aangegeven, er bestaat een
risico voor verlies van grip en controle over
het voertuig.
193)Rijden met geheel of gedeeltelijk
leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en
de band onherstelbaar beschadigen.
BELANGRIJK
97)De wegligging van de auto is in grote
mate afhankelijk van een juiste
bandenspanning.
98)Als de bandenspanning te laag is, kan
de band oververhit raken en als gevolg
daarvan ernstig beschadigd raken.
99)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.100)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit
kan de mechanische eigenschappen van
de wielen in gevaar brengen.
SNEEUWKETTINGEN
101)
Versies met voorwielaandrijving en
vierwielaandrijving: 7-mm
sneeuwkettingen kunnen gebruikt worden
op 215/65 R16 en 215/60 R17 banden.
Kettingen kunnen niet gemonteerd
worden op 225/55 R18 banden en door
ongevallen beschadigde banden.
BELANGRIJKGebruik de sneeuwkettingen
in overeenstemming met de plaatselijke
voorschriften van elk land. In bepaalde
landen worden banden gemarkeerd met
de M+S (Mud and Snow) beschouwd als
winteruitrusting; het gebruik hiervan is
gelijkwaardig aan dat van de
sneeuwkettingen.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
Het gebruik van sneeuwkettingen met
banden met niet-originele afmetingen
kunnen het voertuig beschadigen.Het gebruik van verschillende maten of
typen (M+S, winter-, enz.) banden op de
voor- en achterassen kan de
bestuurbaarheid van de auto benadelen,
met het risico van controleverlies over het
voertuig en bijgevolg ongevallen.
BELANGRIJK
101)Beperk de snelheid wanneer er
sneeuwkettingen zijn gemonteerd;
overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd
putdeksels, rijd niet over treden of trottoirs
en rijd geen lange afstanden over wegen
zonder sneeuw, om beschadigingen aan
zowel het voertuig als het wegoppervlak te
voorkomen.
268
ONDERHOUD EN ZORG
Page 271 of 380

CARROSSERIE
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE
CARROSSERIE
Lakwerk102)7)
Werk beschadigingen van de laklaag,
zoals krassen en schuurplekken,
onmiddellijk bij om roestvorming te
voorkomen.
Matgelakte versies
(indien aanwezig)
Sommige delen van het voertuig zijn
voorzien van een matte lak die, om intact
te blijven, speciale zorg vereist
103)
Auto wassen
Volg onderstaande aanwijzingen om de
auto correct te wassen:
verwijder de antenne van het dak
wanneer het voertuig gewassen wordt;
Versies met stickers(indien aanwezig):
niet wassen met rollen en/of borstels in
autowasstraten. Was de auto uitsluitend
met de hand en gebruik daarvoor
pH-neutrale reinigingsmiddelen. Maak de
auto droog met een vochtige zeem.
Schuur- en/of polijstmiddelen mogen niet
gebruikt worden om het voertuig schoon
te maken.
als voor het wassen van het voertuig
hogedrukreinigers worden gebruikt, houd
dan een afstand van minimaal 40 cm
t.o.v. de carrosserie aan om beschadiging
of aantasting te voorkomen. Stagnerend
water kan op lange termijn leiden tot
schade aan de auto;
maak de carrosserie eerst nat met een
waterstraal onder lage druk;
was de carrosserie met een zachte
spons met een lichte zeepoplossing en
spoel de spons regelmatig uit;
spoel goed af met schoon water en
droog met een luchtstraal of een
zeemleren lap.
BELANGRIJK
102)Om de esthetische eigenschappen
van de lak te behouden, mogen er geen
schuur- en/of polijstmiddelen voor het
reinigen van het voertuig worden gebruikt.
269
Page 272 of 380

103)Niet wassen met rollen en/of borstels
in autowasstraten. Was het voertuig
uitsluitend met de hand en gebruik
pH-neutrale reinigingsmiddelen; droog af
met een vochtige leren zeem. Schuur-
en/of polijstmiddelen mogen niet gebruikt
worden om het voertuig schoon te maken.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat hierin
bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig
onder bomen te parkeren; verwijder
plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als ze drogen, alleen verwijderd
kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden
worden omdat ze de karakteristieke
matheid van de lak kunnen aantasten.
Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de voorruit en
achterruit te reinigen; verdun dit met
minstens 50% water. Gebruik alleen
onverdunde ruitensproeiervloeistof
wanneer de buitentemperaturen dit
vereisen.BELANGRIJK
7)Schoonmaakmiddelen verontreinigen
het milieu. Was het voertuig daarom op
een plaats waar het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
270
ONDERHOUD EN ZORG