Page 185 of 380
SIDE DISTANCE
WARNING-SYSTEEM
(waar aanwezig)
66)
Het Side Distance Warning-systeem
detecteert de aanwezigheid van
zijdelingse obstakels nabij de auto m.b.v.
de parkeersensoren in de voorbumper
(fig. 125 ) en de achterbumper
(fig. 126 ).
Het systeem waarschuwt de bestuurder
met een geluidssignaal en, waar
aanwezig, met visuele aanwijzingen op
het scherm van het instrumentenpaneel.
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
Het systeem werkt alleen na het rijden
van een korte afstand en als de snelheid
van het voertuig is inbegrepen tussen
0 en 18 km/h (0 en 11 mph).
Het systeem kan in-/uitgeschakeld
worden via het Menu "Instellingen" van
hetUconnect™systeem (zie de speciale
bijlage voor meer informatie).
125J0A0164C
126J0A0928C
183
Page 186 of 380

WERKING MET EEN AANHANGER
BELANGRIJKE INFORMATIE
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het Side Distance
Warning-systeem:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op het oppervlak van de
sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed
worden door de plaats van de sensoren,
bijvoorbeeld wegens een verandering in
de geometrie (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of als de
banden verwisseld worden, de auto te
zwaar beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
ParkSense-systeem te gebruiken wordt
geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
het Jeep Servicenetwerk te wenden om
het ParkSense-systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door de
middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
De aanwezigheid van stickers op de
sensoren het correct functioneren van het
systeem hinderen. Zorg er dus voor dat er
geen stickers op de sensoren worden
aangebracht.
BELANGRIJK
66)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
er tijdens het reinigen van de sensoren
voor dat ze niet gekrast of beschadigd
worden; vermijd het gebruik van droge,
harde of ruwe doeken. De sensoren
moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
67)Laat het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in
de zone van de sensoren uitsluitend
uitvoeren door het Jeep Servicenetwerk.
Het verkeerd opbrengen van de lak kan de
werking van de parkeersensoren negatief
beïnvloeden.
184
STARTEN EN RIJDEN
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische
stekker van de aanhanger in het
stopcontact van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken. De sensoren
achter worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
Page 187 of 380

LANESENSE-SYSTEEM
(waarschuwing
rijstrookafwijking)
BESCHRIJVING
68) 69) 70) 71) 72) 73)
Het LaneSense-systeem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen te
berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer beide begrenzingslijnen van de
rijstrook worden gedetecteerd en het
voertuig onbedoeld buiten de rijstrook
komt (richtingaanwijzer uit), geeft het
systeem een voelbare waarschuwing af
door koppel af te geven op het stuurwiel,
waardoor om een ingreep van de
bestuurder wordt verzocht om binnen de
rijstrook te blijven.
Als het voertuig de rijstrook verlaat
zonder tussenkomst van de bestuurder,
dan gaat het
lampje (of het
betreffende pictogram op het
herconfigureerbare multifunctionele
display) op het instrumentenpaneel
branden om de bestuurder aan te sporenom het voertuig weer binnen de
begrenzingslijnen van de rijstrook te
brengen.
BELANGRIJK Het systeem bewaakt de
aanwezigheid van de handen van de
bestuurder op het stuurwiel. Als ze niet
worden gedetecteerd, dan wordt een
geluidssignaal afgegeven en wordt het
systeem uitgeschakeld tot het opnieuw
wordt ingeschakeld door te drukken op
de specifieke toets.
Wanneer één begrenzingslijn van de
rijstrook wordt gedetecteerd en het
voertuig overschrijdt deze lijn
(richtingaanwijzer uit), dan gaat het
lampje
(of het pictogram op het
herconfigureerbare multifunctionele
display) op het instrumentenpaneel
branden om de bestuurder aan te sporen
om het voertuig weer binnen de rijstrook
te brengen. In dit geval wordt geen
voelbare waarschuwing (koppel op het
stuurwiel) afgegeven.
SYSTEEM AAN/UIT
Bij het starten van de motor wordt het
systeem ingeschakeld (led op knop
fig. 127 uit). Elke keer dat de motor
wordt gestart, behoudt het systeem de
activeringsstatus die er was toen het
werd uitgeschakeld.Voorwaarden voor inschakeling
Als het systeem eenmaal is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
de bestuurder houd altijd minstens
één hand op het stuurwiel;
de voertuigsnelheid bedraagt tussen
60 km/h en 180 km/h (of het equivalent
in mijl);
de begrenzingslijnen van de rijstrook
zijn perfect zichtbaar aan beide zijden;
de zichtomstandigheden zijn goed;de weg is rechtlijnig of met ruime
bochten;
er wordt een redelijke afstand tot het
voertuig dat voor u rijdt gehouden;
geen richtingaanwijzer (voor het
veranderen van rijstrook) ingeschakeld;
127J0A0953C
185
Page 188 of 380

de begrenzingslijnen van de rijstrook
zijn perfect zichtbaar aan beide zijden
(alleen voor inschakeling van de voelbare
waarschuwing).
OPMERKING Er wordt geen koppel
afgegeven op het stuurwiel telkens als
een veiligheidssysteem wordt
ingeschakeld (remmen, ABS,
ASR-systeem, ESC-systeem, Forward
Collision Warning Plus-systeem, enz.).
BELANGRIJK
68)De camera kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals:
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw, vorming van ijslagen op de
voorruit.69)De werking van de camera kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid van
stof, condens, vuil of ijs op de voorruit,
door verkeersomstandigheden (bijv.
voertuigen die niet in lijn met uw voertuig
rijden, voertuigen die de weg oversteken of
in de andere richting op dezelfde rijbaan
rijden, in een krappe bocht), door
omstandigheden van het wegdek en
rijomstandigheden (bijv. rijden op
onverharde wegen). Zorg ervoor dat de
voorruit altijd schoon is. Gebruik speciale
reinigingsmiddelen en schone doeken om
te voorkomen dat er krassen op de voorruit
komen. De werking van de camera kan ook
beperkt of afwezig zijn onder sommige rij-,
verkeers- en wegdekomstandigheden.
70)Uitstekende ladingen op het dak van
het voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de camera. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed
geplaatst is en of het werkingsbereik van
de camera niet afgedekt wordt.
71)Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Jeep Servicenetwerk. Vervang de voorruit
niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt
aanbevolen de voorruit te laten vervangen
als deze in de buurt van de camera
beschadigd is.72)Knoei niet me de camera en voer er
geen werkzaamheden aan uit. Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem contact
op met het Jeep Servicenetwerk als een
storing in de camera optreedt.
73)Dek het werkingsbereik van de camera
niet af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere voorwerpen op de
motorkap (bijv. een laag sneeuw) en zorg
ervoor dat die de werking van de camera
niet belemmeren
186
STARTEN EN RIJDEN
Page 189 of 380

ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW® REAR
BACKUP CAMERA)
BESCHRIJVING
144)74)
De camera bevindt zich op de achterklep
fig. 128.
Bij elke inschakeling van de achteruit
toont het display fig. 129 van het
Uconnect™systeem het gebied rondom
het voertuig, zoals gezien door de
achteruitrijcamera.
SYMBOLEN EN BERICHTEN OP
HET DISPLAY
Indien geactiveerd, wordt het rooster over
de afbeelding geplaatst om de breedte
van het voertuig en het te verwachten
traject in overeenstemming met de stand
van het stuurwiel weer te geven.
Een er overheen geplaatste onderbroken
middenlijn geeft het midden van het
voertuig aan om parkeermanoeuvres of
het uitlijnen van een sleepoog te
vergemakkelijken.
De verschillende gekleurde zones geven
de afstand aan vanaf de achterkant van
het voertuig.
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van de
auto
Rood (A) 0-30 cm
Geel (B) 30-100 cm
Groen (C) 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
128J0A0102C
129J0A0103C
187
Page 190 of 380

BELANGRIJK
144)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
74)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
TANKEN
Zet altijd de motor af alvorens te tanken.
145) 146) 147)
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte (R.O.N.) van ten minste
95 (EN228-specificatie).
DIESELMOTOREN
75)
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de
tank meer dan 50% gevuld te houden.
BENZINE-/LPG-MOTOREN
LPG-VULDOP
De vulopening voor het gas zit naast de
benzinevuldop. Hij heeft een
terugslagklep, die in het feitelijke
vullichaam zit.
Open, om de vulopening te bereiken, de
188
STARTEN EN RIJDEN
Page 191 of 380

toegangsklep A fig. 130 en draai de dop
B los.
Neem tijdens het tanken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht:
schakel de motor uit;schakel de elektrische parkeerrem in;plaats de startinrichting in de stand
STOP;
rook niet;geef de speciale adapter A
fig. 131 aan het personeel dat LPG
tankt.
BELANGRIJK Afhankelijk van het land
zijn er verschillende soorten adapters
voor LPG-tankstations. De vuladapter,
die bij het voertuig in een speciaal
hoesje geleverd wordt, is speciaal
ontworpen voor het land waarin hetvoertuig verkocht is. Als u in een ander
land rijdt, moet u uitzoeken welke type
adapter daar gebruikt wordt.
BELANGRIJK Voordat de tank met
LPG gevuld wordt, moet het
gekwalificeerde personeel controleren
of de adapter correct op de vulopening
is geschroefd.
BELANGRIJK Bewaar uw LPG-adapter
zorgvuldig zodat hij niet beschadigd
raakt.
BELANGRIJK Gebruik uitsluitend LPG
voor motorvoertuigen.
BELANGRIJK Gebruik alleen de bij het
voertuig geleverde adapter, aangezien
deze van een specifiek
brandstofvoorfilter is voorzien.130J0A0945C
131J0A0507C
189
Page 192 of 380

TANKPROCEDURE
Het klepje openen
Ga als volgt te werk om te tanken:
open klepje A fig. 132, door op het
door de pijl aangegeven punt te drukken;
steek het vulpistool in de vulopening
en tank;
neem het vulpistool uit de vulopening
en sluit het klepje A.
De hiervoor beschreven werkwijze voor
het tanken is aangegeven op het plaatje
B fig. 132, dat aan de binnenkant van
het brandstofklepje is aangebracht. Op
het plaatje is ook het type brandstof
aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine,
DIESEL=dieselbrandstof).
Brandstofklepje openen in een noodgeval
Ga als volgt te werk:
ga te werk vanuit de binnenkant van
de bagageruimte, draai haak A
fig. 133 linksom, en trek deze vervolgens
naar de binnenkant van de bagageruimte;
trek aan het touwtje om het slot van
het brandstofklepje te ontgrendelen;
open het brandstofklepje door er op te
drukken (zie eerdere aanwijzingen);
zet het touwtje en de haak weer goed
in hun zittingen.
Tanken in een noodgeval
Ga als volgt te werk:
open de bagageruimte en pak de
adapter A fig. 134, die zich in de
gereedschapstas of, afhankelijk van de
versie, in de houder van de TireKit
bevindt;132J0A0182C
133J0A0880C
190
STARTEN EN RIJDEN
(waar aanwezig)