Page 113 of 380

contactsleutel is gedraaid op MAR of de
motor gestart wordt, gaat het
waarschuwingslampje branden om de
bestuurder te melden dat het systeem
ingeschakeld is.
Sensoren
De sensoren worden ingeschakeld
wanneer een versnelling vooruit wordt
ingeschakeld bij een snelheid hoger dan
ongeveer 10 km/h, of wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De sensoren worden tijdelijk buiten
werking gesteld bij stilstaande auto en
keuzehendel in de stand P (Park) (versies
met automatische versnellingsbak), of bij
stilstaande auto en ingeschakeldeparkeerrem (versies met
handgeschakelde versnellingsbak).
De detectiezone van het systeem dekt
ongeveer een rijbaan aan beide kanten
van het voertuig (ongeveer 3 meter).
Deze zone begint bij de buitenspiegel en
strekt zich over een lengte van ongeveer
6 meter uit naar de achterkant van het
voertuig.
Wanneer de sensoren actief zijn, bewaakt
het systeem de detectiezones aan beide
kanten van de auto en waarschuwt de
bestuurder voor eventuele aanwezigheid
van voertuigen in deze zones.
Tijdens het rijden bewaakt het systeem
de detectiezone vanuit drie verschillende
punten (zijkant, achter en voor) om te
controleren of er een waarschuwing naar
de bestuurder moet worden gezonden.
Het systeem kan de aanwezigheid van
een voertuig in een van deze drie zones
detecteren.
Belangrijke opmerkingen
68)
Het systeem geeft de aanwezigheid van
een niet-bewegend voorwerp (bijv.
vangrails, palen, muren, enz.) niet aan.
Onder sommige omstandigheden kan het
systeem echter in werking treden bij
aanwezigheid van dergelijke voorwerpen.
Dit is normaal en duidt niet op een
storing van het systeem.Het systeem waarschuwt de bestuurder
niet over de aanwezigheid van voertuigen
die uit tegengestelde richting komen, in
naastgelegen rijbanen.
Als er een aanhanger aan de auto is
gekoppeld, wordt het systeem
automatisch buiten werking gesteld.
Om het systeem correct te laten werken
moet de zone van de achterbumper waar
de radarsensoren zich bevinden vrij
blijven van sneeuw, ijs en vuil afkomstig
van het wegdek.
Dek de zone van de achterbumper waar
de radarsensoren zich bevinden met geen
enkel voorwerp af (bijv. stickers,
fietsenrek, enz.).
Als er, na aanschaf van het voertuig, een
trekhaak gemonteerd moet worden, moet
het systeem uitgeschakeld worden via het
display van het Menu of via het
Uconnect™-systeem.
Zicht naar achteren: het systeem
detecteert voertuigen die uw voertuig van
achteren benaderen aan beide kanten en
de detectiezone aan de achterkant
binnenkomen met een snelheid van
minder dan 50 km/h ten opzichte van uw
voertuig.
Voertuigen passeren: als een voertuig
langzaam wordt gepasseerd (met een
snelheid lager dan ongeveer 25 km/h) en
dit voertuig gedurende ongeveer
71J0A0217C
111
Page 114 of 380

1,5 seconde in de dode hoek blijft, gaat
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel aan de betreffende kant
branden. Als het verschil in snelheid
tussen beide voertuigen hoger is dan
ongeveer 25 km/h, gaat het lampje niet
branden.
RCP (Rear Cross Path detection) systeem
Dit systeem assisteert tijdens
achteruitrijmanoeuvres in geval van
beperkt zicht. Wanneer het systeem in de
"RCP"-modus werkt, stuurt het visuele en
akoestische waarschuwingen wanneer de
aanwezigheid van een voorwerp wordt
gedetecteerd. Wanneer er een
akoestische waarschuwing wordt
afgegeven, wordt het volume van
Uconnect™verlaagd.
Het systeem kan via het displaymenu
in-/uitgeschakeld worden of via het
Uconnect™-systeem.
Het systeem bewaakt de detectiezones
aan beide zijden aan de achterkant van
het voertuig om bewegende voorwerpen
te detecteren die de zijkanten van het
voertuig naderen met een
minimumsnelheid tussen ongeveer
1 km/h en 3 km/h en voorwerpen die
bewegen met een maximumsnelheid van
35 km/h, zoals gebruikelijk is in
parkeerzones. De inwerkingtreding van
het systeem wordt de bestuurder gemeldmet een visuele en akoestische
waarschuwing.
BELANGRIJK Indien de sensoren
afgedekt worden door voorwerpen of
voertuigen, zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen.
"Blind spot alert", "Visuele" modus:
wanneer deze modus actief is, zorgt het
BSM-systeem voor een visuele melding
via de buitenspiegel aan de kant waar het
voorwerp is gedetecteerd. Wanneer het
systeem in RCP-modus werkt, stuurt het
sowieso visuele en akoestische
waarschuwingen wanneer de
aanwezigheid van een naderend voorwerp
wordt gedetecteerd. Wanneer er een
akoestische waarschuwing wordt
afgegeven, wordt het volume van
Uconnect™verlaagd.
"Blind spot alert", "Geluid en Weergave"
modus: wanneer deze modus actief is,
zorgt het BSM-systeem voor een visuele
melding via de buitenspiegel aan de kant
waar het voorwerp is gedetecteerd. Als de
richtingaanwijzer aan de kant waar een
voorwerp gedetecteerd is wordt
ingeschakeld, wordt er ook een
akoestische waarschuwing verzonden.
Wanneer er een akoestische melding
wordt afgegeven, wordt het volume van
Uconnect™verlaagd.Uitschakeling "Blind spot alert"-functie
Wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld ("Blind spot alert" op
"OFF"), zullen de BSM- of RCP-systemen
noch akoestische noch visuele
waarschuwingen verzenden. Het
BSM-systeem zal de werkingsmodus die
op het moment dat de motor werd
afgezet actief was, opslaan in het
geheugen: elke keer als de motor gestart
wordt, zal de eerder opgeslagen
werkingsmodus opgeroepen en gebruikt
worden.
112
VEILIGHEID
Page 115 of 380

FORWARD COLLISION WARNING
PLUS SYSTEEM
69) 70) 71) 72)
33) 34) 35) 36) 37) 38) 39) 40) 41)
Dit systeem bestaat uit een radar die zich
achter de voorbumper fig. 72 bevindt en
een camera die zich op het middelste
deel van de voorruit fig. 73 bevindt.
In het geval van een dreigende botsing
grijpt het systeem in door de auto
automatisch af te remmen om een
botsing te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.
Het systeem kan licht remmen om de
bestuurder te waarschuwen wanneer een
potentiële frontale aanrijding
gedetecteerd wordt. De meldingen en het
lichte remmen zijn bedoeld om de
bestuurder tijdig te laten reageren, om
een mogelijke aanrijding te voorkomen of
de gevolgen daarvan te beperken.
Versies uitgerust met Start&Stop-systeem:
na afloop van de automatische
remingreep zal het Start&Stop-systeemgaan werken zoals beschreven in
paragraaf "Start&Stop-systeem " van dit
hoofdstuk.
Versies uitgerust met handgeschakelde
versnellingsbak: na afloop van de
automatische remingreep kan de motor
haperen en afslaan, tenzij het
koppelingspedaal wordt ingetrapt.
Versies uitgerust met automatische
versnellingsbak: na afloop van de
remingreep wordt de laatst opgeslagen
versnelling ingeschakeld. Het voertuig
kan enkele seconden na de automatisch
stop herstarten.
BELANGRIJK Nadat het voertuig
gestopt is, kunnen de remklauwen
gedurende ongeveer 2 seconden
geblokkeerd worden om
veiligheidsredenen. Zorg ervoor dat u
het rempedaal intrapt als de auto iets
vooruit mocht rijden.
Inschakelen/uitschakelen
Het Forward Collision Warning
Plus-systeem kan worden uitgeschakeld
(en weer worden ingeschakeld) via het
Uconnect™-systeem. Het systeem kan
ook gedeactiveerd worden door de
startinrichting in stand MAR te plaatsen.72J0A0334C
73J0A0241C
113
Page 116 of 380

BELANGRIJK De status van het
systeem kan alleen worden gewijzigd
bij stilstaand voertuig.
Inschakelen/uitschakelen
Als het Forward Collision Warning
Plus-systeem correct is ingeschakeld via
hetUconnect™systeem, dan zal het elke
keer dat de motor wordt gestart in
werking treden.
Houd, om het systeem uit te schakelen,
de knop
op de tunnelconsole ingedrukt.
Na uitschakeling zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen voor een
mogelijke botsing met een vooroprijdend
voertuig, ongeacht de instelling via het
Uconnect™-systeem. Druk nogmaals op
de knop
om het systeem weer te
activeren.
Het systeem is alleen actief als:
het via hetUconnect™-systeem is
ingeschakeld;
het niet is uitgeschakeld door het
ingedrukt houden van de knop;de contactsleutel op MAR staat;de voertuigsnelheid tussen 7 en
200 km/h ligt;
de veiligheidsgordels van de
voorstoelen zijn omgelegd.
Waarschuwing beperkte systeemwerking
Als het speciale bericht wordt
weergegeven, kan een toestand zijnopgetreden die de werking van het
systeem beperkt. De mogelijke redenen
voor deze beperking zijn een blokkering
van het zicht van de camera of een
storing. Wanneer er een blokkering van
het zicht wordt aangegeven, maak dan de
zone van de voorruit, aangegeven in
fig. 73, schoon en controleer of het
bericht is verdwenen. In dit geval zou het
systeem niet volledig beschikbaar
kunnen zijn.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking terugkeren.
Neem, als de storing aanhoudt, contact
op met het Jeep Servicenetwerk.
Rijden onder bijzondere omstandigheden
Onder bepaalde rijomstandigheden, zoals
bijvoorbeeld:
rijden in de buurt van een bocht
fig. 74;
voertuigen van kleine afmetingen en/of
niet met de rijstrook uitgelijnd fig. 75;
andere voertuigen die van rijstrook
veranderen fig. 76;
voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden fig. 77;kan de activering van het systeem
onverwachts of vertraagd zijn. Het is in
het belang van de bestuurder om uiterst
voorzichtig te rijden en een volledige
controle over het voertuig te handhaven.
74J0A0081C
114
VEILIGHEID
75J0A0082C
Page 117 of 380

Belangrijke opmerkingenHet systeem is niet ontworpen om
botsingen te voorkomen en kan mogelijke
omstandigheden die tot een ongevalleiden niet van te voren detecteren. Het
niet in acht nemen van deze
waarschuwing kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Het systeem kan in werking treden,
door de door de auto gevolgde baan te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals vangrails,
verkeersborden, slagbomen voor
parkeerzones, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,
spoorwegen, voorwerpen in de buurt van
wegwerkzaamheden of voorwerpen die
zich hoger dan de auto bevinden (bijv.
een viaduct). Op dezelfde manier kan het
systeem in werking treden binnen
parkeergarages met meerdere
verdiepingen of tunnels, of wegens een
schittering op het wegdek. Deze
mogelijke activeringen volgen de normale
werkingslogica van het systeem en
duiden dus niet op een storing.
Het systeem is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Als de
auto off-road wordt gebruikt, dan moet
het systeem uitgeschakeld worden om
onnodige waarschuwingen te voorkomen.Als de modus 4WD LOW wordt gekozen,
wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld. De automatische
uitschakeling wordt gesignaleerd door de
activering van het betreffende
waarschuwingslampje/pictogram op het
instrumentenpaneel.
Het systeem is alleen actief wanneer
er geen aanhangwagen is aangesloten op
de originele trekhaak.
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System)
(indien aanwezig)
73) 74) 75) 76) 77) 78) 79)42)
Het TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System) signaleert de lage
bandenspanning op basis van de koude
bandenspanning aangegeven in
hoofdstuk “Technische gegevens”.
Het systeem bestaat uit een
RF-zendersensor, gemonteerd op elk wiel
(op de velg in de band), die gegevens
over de bandenspanning van elke band
verzendt naar de regelmodule.
76J0A0083C
115
77J0A0336C
Page 118 of 380

Het systeem wordt automatisch
geüpdatet en het waarschuwingslampje
dooft wanneer het systeem de
bijgewerkte waarden van de
bandenspanning ontvangt. Mogelijk moet
de auto maximaal 20 minuten met een
snelheid hoger dan 25 km/h rijden
voordat het TPMS deze informatie
ontvangt.
BELANGRIJK Het TPMS is ontworpen
voor standaardbanden en -wielen. De
door het TPMS gesignaleerde
spanningen en alarmen zijn afgestemd
op de maat banden die op het voertuig
zijn gemonteerd. Het gebruik van
reservewielen van een andere maat,
type en/of ontwerp dan de
standaardwielen kan leiden tot een
onjuiste werking van het systeem en de
beschadiging van de sensoren.
'After-market' gemonteerde wielen
kunnen de sensoren beschadigen. Het
gebruik van after-market
afdichtmiddelen voor banden kan
schade veroorzaken aan de sensor van
het Tyre Pressure Monitoring System.
Indien er gebruik is gemaakt van een
after-market afdichtmiddel voor
banden, wordt geadviseerd naar een
werkplaats van het Jeep
Servicenetwerk te gaan om de
sensoren te laten controleren. Monteerna controle en afstelling van de
bandenspanning altijd de ventieldop
om te voorkomen dat vocht en vuil
binnendringen. Dit zou de sensor van
het Tyre Pressure Monitoring System
kunnen beschadigen.
OPMERKING Enkele externe factoren
(bijv. externe temperatuur, enz...) kunnen
van invloed zijn op de door het TPMS op
het instrumentenpaneel weergegeven
informatie.
De bandenspanning en de
drempelwaarde voor de signalering van
de “lage spanning” kunnen variëren op
basis van de omgevingsomstandigheden.
TPMS controlebericht
Indien er een systeemstoring aanwezig is,
gaat het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden knipperen en
blijft daarna permanent branden. Er
klinkt ook een geluidssignaal.Uitschakeling TPMS
Het TPMS kan worden uitgeschakeld
door de wielen voorzien van TPMS te
vervangen door andere die hiermee niet
zijn uitgerust (bijv. bij vervanging met
winterbanden) en indien dit in het land
van aanschaf is toegestaan. Rijd het
voertuig vervolgens gedurende ten minste
20 minuten met een snelheid van meer
dan 25 km/h. Het TPMS zal een
geluidssignaal laten horen, het
waarschuwingslampje
zal ongeveer
75 seconden knipperen en blijft
vervolgens permanent branden en op het
instrument wordt het bericht
"Bandendruk niet beschikbaar" met
enkele streepjes (– –) weergegeven in
plaats van de spanningswaarden.
Bij de volgende start van de motor zal het
systeem geen geluidssignaal laten horen
en wordt op het scherm het bericht
"Bandendruk niet beschikbaar" niet
langer weergegeven, maar worden nog
steeds de streepjes (– –) in plaats van de
spanningswaarde weergegeven.
Werkingsvoorbeeld
Uitgaande van een voorgeschreven koude
bandenspanning (d.w.z. auto staat
minimaal 3 uur stil) van 2,3 bar, een
omgevingstemperatuur van 20°C en een
gedetecteerde bandenspanning van
1,95 bar, resulteert een
116
VEILIGHEID
Page 119 of 380

temperatuurverlaging van -7°C in een
afname van de bandenspanning,
waardoor deze op ongeveer 1,65 bar
komt. Deze spanning is voldoende laag
om het
waarschuwingslampje in te
schakelen.
Het opwarmen van de banden door het
rijden met de auto kan de
bandenspanning tot ongeveer 1,95 bar
verhogen, maar het
waarschuwingslampje zal blijven
branden. In deze situatie, zal het lampje
slechts uitschakelen nadat de banden
zijn opgepompt tot de voorgeschreven
koude spanningswaarde voor de auto.
BELANGRIJK
68)Het systeem is een rijhulpsysteem, het
waarschuwt de bestuurder NIET bij
nadering van voertuigen buiten de
detectiezones. De bestuurder moet altijd
voldoende aandacht houden voor het
verkeer en de wegomstandigheden en voor
het controleren van het traject van het
voertuig.69)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in
volledige veiligheid te kunnen rijden. De
bestuurder moet altijd de op veilige
afstand te rijden ten opzichte van het
voertuig dat voor hem rijdt.
70)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle
stuurbeweging maakt terwijl het systeem
in werking is, dan kan de automatische
remingreep gestopt worden (bijv. om een
eventuele manoeuvre om het obstakel te
vermijden mogelijk te maken).
71)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Mensen, dieren
en voorwerpen (bijv. kinderwagens) zijn
buiten beschouwing gelaten.72)Als de auto op een rollenbank
geplaatst moet worden voor
onderhoudswerkzaamheden of als hij
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv.
een ander voertuig, een muur of een ander
obstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via in de instellingen van het
Uconnect™-systeem.
73)De aanwezigheid van het TPMS
ontslaat de bestuurder niet van de
verplichting om de bandenspanning
regelmatig te controleren, met inbegrip
van het reservewiel, en correct onderhoud
uit te voeren: het systeem is niet bedoeld
om een mogelijk defect aan een band aan
te geven.
74)De bandenspanning moet worden
gecontroleerd bij stilstaande en koude
banden; als de bandenspanning om welke
reden dan ook bij warme banden wordt
gemeten, verlaag de bandenspanning dan
niet, ook al is deze hoger dan de
voorgeschreven waarde. Herhaal de
controle wanneer de banden koud zijn.
117
Page 120 of 380

75)Bij montage van een of meer wielen
zonder sensoren (bijv. als het reservewiel
gemonteerd is), zal het systeem niet
langer beschikbaar zijn voor het vervangen
wiel en verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het display, tot
alle wielen met sensoren weer gemonteerd
zijn.
76)Het TPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijv. bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig
tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
77)Wanneer standaard banden moeten
worden vervangen door winterbanden en
omgekeerd, moet het TPMS-systeem
hierop worden afgesteld. Dit mag alleen
door het Jeep Servicenetwerk worden
uitgevoerd.
78)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden.
Het TPMS-systeem kan tijdelijk
onvoldoende spanning aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de
bandenspanning bij koude banden en
herstel zo nodig de juiste
spanningswaarde.79)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem contact
op met het Jeep Servicenetwerk. De
montage/verwijdering van de banden en/of
velgen vereisen bijzondere zorg. Om
beschadiging of verkeerde montage van de
sensoren te voorkomen, dienen
montage-/demontagewerkzaamheden
uitsluitend door specialisten uitgevoerd te
worden. Neem contact op met het Jeep
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
33)Het systeem kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist,
hevige sneeuw.
34)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
35)De interventie van het systeem kan
onverwacht of vertraagd zijn wanneer
andere voertuigen ladingen transporteren
die uitsteken vanaf de zijkant, bovenkant
of van de achterkant, in verhouding tot de
normale afmeting van het voertuig.36)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
37)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan
in gevaar brengen. Ga naar een Jeep
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
38)Knoei niet aan of voer geen interventie
uit aan de radarsensor of aan de camera
op de voorruit. Neem in geval van een
storing van de sensor contact op met het
Jeep Servicenetwerk.
39)Bij het slepen van een trailer (met
modules geïnstalleerd na het aanschaffen
van het voertuig), een voertuig of tijdens
laadmanoeuvres op een voertuigtransport
(of in het voertuig voor transport), moet
het systeem worden uitgeschakeld via het
Uconnect™systeem.
40)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
118
VEILIGHEID