Symbool Wat het betekent
STORING BUITENVERLICHTING
Het symbool gaat branden om een storing in een van de volgende verlichtingen aan te geven:
dagrijverlichting (DRL's); parkeerverlichting; richtingaanwijzers aanhanger (indien aanwezig); verlichting
aanhanger (indien aanwezig); buitenverlichting; richtingaanwijzers; mistachterlicht; achteruitrijlicht;
remlichten; kentekenverlichting.
De storing kan veroorzaakt zijn door een doorgebrande lamp, een doorgebrande zekering of een
onderbroken elektrische verbinding.
STORING ADAPTIEVE CRUISE CONTROL (ACC)
Het symbool gaat branden (samen met een bericht weergegeven op het display) om een storing van het
systeem Adaptive Cruise Control (ACC) aan te geven. Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met
het Jeep Servicenetwerk.
REINIGING DPF (roetfilter) bezig (alleen dieselversies met DPF)
Het symbool gaat continu branden om te waarschuwen dat het DPF-systeem bezig is met het
verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) door middel van regeneratie.
Het symbool zal niet bij elke DPF-regeneratie gaan branden, maar alleen als de rijomstandigheden van
die aard zijn dat de bestuurder hiervan op de hoogte zou moeten zijn. Het voertuig tot aan het einde
van het regeneratieproces in beweging blijven om het symbool te laten doven. Een regeneratieproces
duurt gemiddeld 15 minuten. De optimale omstandigheden om het proces te voltooien worden bereikt
door de voertuigsnelheid op 60 km/h te houden met een toerental van meer dan 2000 tpm.
Als dit symbool gaat branden, wijst dit niet op een storing in het voertuig en dit hoeft dus niet naar een
werkplaats worden gebracht. Bij sommige versies verschijnt er, als het symbool gaat branden, ook een
speciaal bericht op het display.
95
32)
Groene symbolen
Symbool Wat het betekent
RIJDEN OP BENZINE
Het symbool gaat branden wanneer gereden wordt op benzine.
Witte symbolen
Symbool Wat het betekent
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN
Het symbool wordt weergegeven wanneer de limiet met het displaymenu wordt ingesteld. Op bepaalde markten
is de snelheidslimiet vastgesteld en kan deze niet in het menu worden ingesteld.
HILL DESCENT CONTROL (indien aanwezig)
Inschakeling systeem: symbool brandt permanent en er wordt een speciaal bericht weergegeven.
Systeem niet ingeschakeld:led op de knop op de tunnelconsole brandt (zie paragraaf "Actieve
veiligheidssystemen", hoofdstuk "Veiligheid").
ELEKTRONISCHE CRUISE-CONTROL
Dit symbool gaat branden als de elektronische Cruise Control is ingeschakeld.
SPEED LIMITER
Dit symbool gaat branden als de Speed Limiter is ingeschakeld.
97
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt benutten.
We zullen u laten zien hoe u het voertuig
in elke situatie veilig kunt besturen,
zodat het een echte "maatje" voor u kan
zijn, waarbij het comfort en de
portefeuille niet vergeten worden.MOTOR STARTEN............150
DE AUTO PARKEREN..........152
ELEKTRISCHE PARKEERREM
(EPB)....................152
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........155
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........156
VERSNELLINGSBAK MET DUBBELE
KOPPELING...............158
VIERWIELAANDRIJVING - JEEP ACTIVE
DRIVE (4WD) en JEEP ACTIVE DRIVE
LOW (4WD LOW).............162
SELEC-TERRAIN.............163
STOP/START-SYSTEEM........164
SNELHEIDSBEGRENZER.......166
ELEKTRONISCHE CRUISE-
CONTROL.................167
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (ACC) .168
PARKSENSE SYSTEEM.........174
ACTIVE PARKSENSE-SYSTEEM . . .178
SIDE DISTANCE WARNING-
SYSTEEM.................183
LANESENSE-SYSTEEM (waarschuwing
rijstrookafwijking)............185
ACHTERUITRIJCAMERA (PARKVIEW®
REAR BACKUP CAMERA).......187
TANKEN..................188
AANHANGERS TREKKEN.......192
149
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
BESCHRIJVING
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen.
Het systeem kan gebruikt worden bij een
snelheid van meer dan 40 km/h op
lange, droge en rechte wegen met weinig
veranderingen in de rijomstandigheden
(bijv. snelwegen). Gebruik van het
systeem wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer. Gebruik
het systeem niet in de stad.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
131) 132) 133)
Om de Cruise-Control in te schakelen op
knopfig. 112 drukken. Als de
Snelheidsbegrenzer ingeschakeld is,
moet knop
tweemaal ingedrukt
worden om het systeem in te schakelen
(bij de eerste keer indrukken wordt de
Snelheidsbegrenzer uitgeschakeld, bij de
tweede keer indrukken wordt de
Cruise-Control ingeschakeld).
Voor versies uitgerust metvierwielaandrijving kan het systeem niet
worden ingeschakeld als de functie 4WD
LOW (indien aanwezig) of Hill Descent
Control is geactiveerd.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1e of
de achteruitversnelling staat; het is
raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3e versnelling of
hoger.BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.Snelheid opslaan
Schakel het systeem in en druk, wanneer
het voertuig de gewenste snelheid heeft
bereikt, op knop SET + (of SET –) en laat
de knop los om het systeem te activeren.
Wanneer het gaspedaal wordt losgelaten,
zal het voertuig op de geselecteerde
snelheid verder rijden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen; als het
gaspedaal vervolgens wordt losgelaten,
keert het voertuig terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Voordat de knoppen SET
+ (of SET –) ingedrukt worden, moet
het voertuig op constante snelheid op
een vlak wegdek rijden.
SNELHEID VERHOGEN/
VERLAGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control is
ingeschakeld, kan de snelheid verhoogd
worden door op de knop SET + te
drukken of verlaagd worden door op de
knop SET – te drukken.
112J0A0144C
167
GAS GEVEN BIJ INHALEN
Trap het gaspedaal in: wanneer dit wordt
losgelaten zal het voertuig geleidelijk
terugkeren naar de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Het systeem bewaart de
opgeslagen snelheid ook bij het
helling-op en helling-af rijden. Een
geringe variatie in de snelheid op
lichte hellingen is volledig normaal.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Versies met automatische versnellingsbak
(werking in Drive-modus - automatisch):
druk op de knop RES en laat hem los.
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick (sequentieel)
modus: om de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, accelereren tot deze
snelheid wordt benaderd en de knop RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Door de knop CANC in te drukken of het
rempedaal in te trappen terwijl het
voertuig snelheid mindert, wordt de
elektronische Cruise-Control
uitgeschakeld zonder dat de opgeslagen
snelheid gewist wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld als de elektrischeparkeerrem (EPB) is ingeschakeld of als
het remsysteem ingrijpt (bijv. het
ESC-systeem).
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem wordt uitgeschakeld door
het indrukken van de knopof door de
contactsleutel naar STOP te draaien.
BELANGRIJK
131)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
132)Neem, in geval van een defect of
storing van het systeem, contact op met
het Jeep Servicenetwerk.
133)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIVE CRUISE
CONTROL (ACC)
(indien aanwezig)
134) 135) 136) 137) 138) 139)
54) 55) 56) 57) 58) 59) 60)
BESCHRIJVING
Adaptive Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij de
functies van een gewone cruisecontrol
worden gecombineerd met functies om
een bepaalde afstand te houden tot de
voorligger.
De Adaptive Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 113 bevindt
en een camera die zich op het middelste
deel van de voorruit fig. 114 bevindt,
voor de detectie van een voertuig op
korte afstand.
168
STARTEN EN RIJDEN
Het systeem kan op twee manieren
worden gebruikt:
in de modus “Adaptive Cruise Control”voor de handhaving van een veiligeafstand tussen voertuigen (op het display
van het instrumentenpaneel verschijnt
het bericht “Adaptive Cruise Control”);
in de modus “elektronische
Cruise-Control”om het voertuig met
een vooraf gekozen snelheid te laten
rijden.
U kunt de gewenste modus selecteren via
de knop op het stuur (zie verderop voor
instructies).
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Inschakeling
Druk kort op de knop
om het systeem
in te schakelen. fig. 115Het apparaat kan niet geactiveerd worden
wanneer de 4WD LOW is ingeschakeld.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te laten als het
niet wordt gebruikt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
Uitschakelen
Als het systeem is ingeschakeld, drukt u
kort op de knop
om het systeem uit te
schakelen. Op het display verschijnt een
bijbehorend bericht.
DE GEWENSTE SNELHEID
INSTELLEN
Het systeem kan alleen worden ingesteld
voor snelheden hoger dan 30 km/h (of
20 mph voor markten met
instrumentenpanelen met mph-
aanduiding) en lager dan 160 km/h (of
100 mph wanneer van toepassing).
Wanneer het voertuig de gewenste
snelheid bereikt, druk dan kort op de
knop SET + of SET om de snelheid in te
stellen op de huidige snelheid. Het
display toont de ingestelde snelheid.
Haal vervolgens uw voet van het
gaspedaal.
Het systeem kan niet worden ingesteld
113J0A0334C
114J0A0241C
115J0A0917C
169
als het rempedaal is ingetrapt;als de remmen oververhit zijn;als de elektrische handrem is
ingeschakeld;
als de versnellingspook op P
(parkeren), R (achteruit) of N (vrijstand)
staat (versies met automatische
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling);
als de versnellingspook op R
(achteruit), vrijstand of 1 (eerste
versnelling ingeschakeld) staat (versies
met handgeschakelde versnellingsbak);
wanneer het koppelingspedaal wordt
ingetrapt (versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als het motortoerental een maximale
drempel overschrijdt (versies met
handgeschakelde versnellingsbak en
versies met automatische versnellingsbak
/automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling) of onder een
minimale drempel valt (alleen versies
met handgeschakelde versnellingsbak);
als de rijsnelheid niet binnen het
instelbare snelheidsbereik ligt;
als de ESC (of ABS of een ander
systeem voor stabiliteitsregeling) in
werking is of net in werking is geweest;
als het ESC is uitgeschakeld;tijdens de automatische remingreep
door het Forward Collision Warning Plus
Systeem (indien aanwezig);
als de Speed Limiter actief is;
als de elektronische Cruise-Control
actief is;
bij een storing van het systeem;als de motor is uitgeschakeld:als de radarsensor geen vrij zicht heeft
(in dat geval moet de bumper worden
schoongemaakt bij de sensor).
BELANGRIJK Het systeem wordt niet
gedeactiveerd wanneer met ingetrapt
versnellingspedaal een snelheid hoger
dan de instelbare snelheid (160 km/h
of 100 mph in het geval van een
instrumentenpaneel dat is ingesteld
op mph) wordt bereikt. Onder deze
omstandigheden zou het systeem niet
correct kunnen werken en is het
raadzaam om het te deactiveren.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verhoogd
via de knop SET +.
Druk eenmaal op de knop SET +om de
snelheid met 1 km/h te verhogen (of met
1 mph wanneer de meeteenheid is
ingesteld op mph). Bij elke afzonderlijke
druk op de knop wordt de snelheid
verhoogt met 1 km/h (of met 1 mph in
geval van instrumentenpaneel ingesteld
op mijl per uur).
Houd de knop SET + ingedruktom de
snelheid in stappen van 10 km/h te
verhogen (of van 5 mph met de
meeteenheid ingesteld op mph) tot de
knop wordt vrijgegeven. De toename van
de ingestelde snelheid wordt op het
display weergegeven.
Snelheid verlagen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verlaagd
door de knop SET – ingedrukt te houden.
Druk eenmaal op de knop SET -om de
snelheid met 1 km/h te verlagen (of met
1 mph wanneer de meeteenheid is
ingesteld op mph). Bij elke volgende
druk op de knop wordt de snelheid met
1 km/h verlaagd (of met 1 mph wanneer
de meeteenheid is ingesteld op mph).
Houd de knop SET - ingedruktom de
snelheid in stappen van 10 km/h te
verlagen (of van 5 mph met de
meeteenheid ingesteld op mph) tot de
knop wordt vrijgegeven. De afname van
de snelheid wordt op het display
weergegeven.
ACCELERATIE BIJ INHALEN
Als u achter een voertuig rijdt en actieve
cruisecontrol is ingeschakeld, zorgt het
systeem voor extra acceleratie als u
harder gaat rijden dan een bepaalde
snelheid en de richtingaanwijzer naar
170
STARTEN EN RIJDEN
links aandoet (of rechts bij een uitvoering
met het stuur rechts).
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Als de cruisecontrol tijdelijk niet is
gebruikt maar nog wel is ingeschakeld,
kunt u de eerder ingestelde snelheid
oproepen door op de knop RES te
drukken en even uw voet van het
gaspedaal te halen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt dan
hersteld.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met ongeveer
die snelheid rijden en drukt u kort op de
knop RES.
DE AFSTAND TUSSEN
VOERTUIGEN INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en uw
voorligger kan worden ingesteld op
1 streepje (kort), 2 streepjes
(gemiddeld), 3 streepjes (lang) of
4 streepjes (maximaal). fig. 116
De gehanteerde afstanden zijn relatief
ten opzichte van de rijsnelheid. De tijd
tussen uw voertuig en de voorligger blijft
constant en varieert tussen 1 seconde
(voor de korte afstand van 1 streepje) en
2 seconden (voor de maximale afstand
van 4 streepjes).Bij het eerste gebruik van het systeem is
de afstand ingesteld op 4 streepjes (het
maximum). Nadat de afstand is
aangepast door de bestuurder, wordt de
nieuwe afstand ook opgeslagen zodra het
systeem is uitgeschakeld en weer is
ingeschakeld.
De afstand verkleinen
Druk kort op de knop
om de ingestelde
afstand te verkleinen.
De afstand wordt met elke druk op de
knop één streepje korter.
De ingestelde snelheid wordt
gehandhaafd als er geen voorliggers zijn.
Als de kortst mogelijke afstand is bereikt,
wordt met de volgende druk op de knop
de langste afstand ingesteld.
De ingestelde afstand wordt behouden
totdat:
de voorligger versnelt tot een snelheid
die hoger is dan de ingestelde snelheid;
de voorligger de rijbaan verlaat of niet
meer binnen het bereik is van de sensor
van de adaptieve cruisecontrol;
de afstand wordt aangepast;de adaptieve cruisecontrol wordt
uitgeschakeld/geannuleerd.
BELANGRIJK Er gelden beperkingen
voor de maximale remwerking die door
het systeem kan worden toegepast. De
116J0A0918C
171