Page 169 of 380

ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
BESCHRIJVING
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen.
Het systeem kan gebruikt worden bij een
snelheid van meer dan 40 km/h op
lange, droge en rechte wegen met weinig
veranderingen in de rijomstandigheden
(bijv. snelwegen). Gebruik van het
systeem wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer. Gebruik
het systeem niet in de stad.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
131) 132) 133)
Om de Cruise-Control in te schakelen op
knopfig. 112 drukken. Als de
Snelheidsbegrenzer ingeschakeld is,
moet knop
tweemaal ingedrukt
worden om het systeem in te schakelen
(bij de eerste keer indrukken wordt de
Snelheidsbegrenzer uitgeschakeld, bij de
tweede keer indrukken wordt de
Cruise-Control ingeschakeld).
Voor versies uitgerust metvierwielaandrijving kan het systeem niet
worden ingeschakeld als de functie 4WD
LOW (indien aanwezig) of Hill Descent
Control is geactiveerd.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1e of
de achteruitversnelling staat; het is
raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3e versnelling of
hoger.BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.Snelheid opslaan
Schakel het systeem in en druk, wanneer
het voertuig de gewenste snelheid heeft
bereikt, op knop SET + (of SET –) en laat
de knop los om het systeem te activeren.
Wanneer het gaspedaal wordt losgelaten,
zal het voertuig op de geselecteerde
snelheid verder rijden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen; als het
gaspedaal vervolgens wordt losgelaten,
keert het voertuig terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Voordat de knoppen SET
+ (of SET –) ingedrukt worden, moet
het voertuig op constante snelheid op
een vlak wegdek rijden.
SNELHEID VERHOGEN/
VERLAGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control is
ingeschakeld, kan de snelheid verhoogd
worden door op de knop SET + te
drukken of verlaagd worden door op de
knop SET – te drukken.
112J0A0144C
167
Page 170 of 380

GAS GEVEN BIJ INHALEN
Trap het gaspedaal in: wanneer dit wordt
losgelaten zal het voertuig geleidelijk
terugkeren naar de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Het systeem bewaart de
opgeslagen snelheid ook bij het
helling-op en helling-af rijden. Een
geringe variatie in de snelheid op
lichte hellingen is volledig normaal.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Versies met automatische versnellingsbak
(werking in Drive-modus - automatisch):
druk op de knop RES en laat hem los.
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick (sequentieel)
modus: om de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, accelereren tot deze
snelheid wordt benaderd en de knop RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Door de knop CANC in te drukken of het
rempedaal in te trappen terwijl het
voertuig snelheid mindert, wordt de
elektronische Cruise-Control
uitgeschakeld zonder dat de opgeslagen
snelheid gewist wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld als de elektrischeparkeerrem (EPB) is ingeschakeld of als
het remsysteem ingrijpt (bijv. het
ESC-systeem).
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem wordt uitgeschakeld door
het indrukken van de knopof door de
contactsleutel naar STOP te draaien.
BELANGRIJK
131)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
132)Neem, in geval van een defect of
storing van het systeem, contact op met
het Jeep Servicenetwerk.
133)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIVE CRUISE
CONTROL (ACC)
(indien aanwezig)
134) 135) 136) 137) 138) 139)
54) 55) 56) 57) 58) 59) 60)
BESCHRIJVING
Adaptive Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij de
functies van een gewone cruisecontrol
worden gecombineerd met functies om
een bepaalde afstand te houden tot de
voorligger.
De Adaptive Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 113 bevindt
en een camera die zich op het middelste
deel van de voorruit fig. 114 bevindt,
voor de detectie van een voertuig op
korte afstand.
168
STARTEN EN RIJDEN
Page 171 of 380

Het systeem kan op twee manieren
worden gebruikt:
in de modus “Adaptive Cruise Control”voor de handhaving van een veiligeafstand tussen voertuigen (op het display
van het instrumentenpaneel verschijnt
het bericht “Adaptive Cruise Control”);
in de modus “elektronische
Cruise-Control”om het voertuig met
een vooraf gekozen snelheid te laten
rijden.
U kunt de gewenste modus selecteren via
de knop op het stuur (zie verderop voor
instructies).
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Inschakeling
Druk kort op de knop
om het systeem
in te schakelen. fig. 115Het apparaat kan niet geactiveerd worden
wanneer de 4WD LOW is ingeschakeld.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te laten als het
niet wordt gebruikt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
Uitschakelen
Als het systeem is ingeschakeld, drukt u
kort op de knop
om het systeem uit te
schakelen. Op het display verschijnt een
bijbehorend bericht.
DE GEWENSTE SNELHEID
INSTELLEN
Het systeem kan alleen worden ingesteld
voor snelheden hoger dan 30 km/h (of
20 mph voor markten met
instrumentenpanelen met mph-
aanduiding) en lager dan 160 km/h (of
100 mph wanneer van toepassing).
Wanneer het voertuig de gewenste
snelheid bereikt, druk dan kort op de
knop SET + of SET om de snelheid in te
stellen op de huidige snelheid. Het
display toont de ingestelde snelheid.
Haal vervolgens uw voet van het
gaspedaal.
Het systeem kan niet worden ingesteld
113J0A0334C
114J0A0241C
115J0A0917C
169
Page 172 of 380

als het rempedaal is ingetrapt;als de remmen oververhit zijn;als de elektrische handrem is
ingeschakeld;
als de versnellingspook op P
(parkeren), R (achteruit) of N (vrijstand)
staat (versies met automatische
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling);
als de versnellingspook op R
(achteruit), vrijstand of 1 (eerste
versnelling ingeschakeld) staat (versies
met handgeschakelde versnellingsbak);
wanneer het koppelingspedaal wordt
ingetrapt (versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als het motortoerental een maximale
drempel overschrijdt (versies met
handgeschakelde versnellingsbak en
versies met automatische versnellingsbak
/automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling) of onder een
minimale drempel valt (alleen versies
met handgeschakelde versnellingsbak);
als de rijsnelheid niet binnen het
instelbare snelheidsbereik ligt;
als de ESC (of ABS of een ander
systeem voor stabiliteitsregeling) in
werking is of net in werking is geweest;
als het ESC is uitgeschakeld;tijdens de automatische remingreep
door het Forward Collision Warning Plus
Systeem (indien aanwezig);
als de Speed Limiter actief is;
als de elektronische Cruise-Control
actief is;
bij een storing van het systeem;als de motor is uitgeschakeld:als de radarsensor geen vrij zicht heeft
(in dat geval moet de bumper worden
schoongemaakt bij de sensor).
BELANGRIJK Het systeem wordt niet
gedeactiveerd wanneer met ingetrapt
versnellingspedaal een snelheid hoger
dan de instelbare snelheid (160 km/h
of 100 mph in het geval van een
instrumentenpaneel dat is ingesteld
op mph) wordt bereikt. Onder deze
omstandigheden zou het systeem niet
correct kunnen werken en is het
raadzaam om het te deactiveren.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verhoogd
via de knop SET +.
Druk eenmaal op de knop SET +om de
snelheid met 1 km/h te verhogen (of met
1 mph wanneer de meeteenheid is
ingesteld op mph). Bij elke afzonderlijke
druk op de knop wordt de snelheid
verhoogt met 1 km/h (of met 1 mph in
geval van instrumentenpaneel ingesteld
op mijl per uur).
Houd de knop SET + ingedruktom de
snelheid in stappen van 10 km/h te
verhogen (of van 5 mph met de
meeteenheid ingesteld op mph) tot de
knop wordt vrijgegeven. De toename van
de ingestelde snelheid wordt op het
display weergegeven.
Snelheid verlagen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verlaagd
door de knop SET – ingedrukt te houden.
Druk eenmaal op de knop SET -om de
snelheid met 1 km/h te verlagen (of met
1 mph wanneer de meeteenheid is
ingesteld op mph). Bij elke volgende
druk op de knop wordt de snelheid met
1 km/h verlaagd (of met 1 mph wanneer
de meeteenheid is ingesteld op mph).
Houd de knop SET - ingedruktom de
snelheid in stappen van 10 km/h te
verlagen (of van 5 mph met de
meeteenheid ingesteld op mph) tot de
knop wordt vrijgegeven. De afname van
de snelheid wordt op het display
weergegeven.
ACCELERATIE BIJ INHALEN
Als u achter een voertuig rijdt en actieve
cruisecontrol is ingeschakeld, zorgt het
systeem voor extra acceleratie als u
harder gaat rijden dan een bepaalde
snelheid en de richtingaanwijzer naar
170
STARTEN EN RIJDEN
Page 173 of 380

links aandoet (of rechts bij een uitvoering
met het stuur rechts).
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Als de cruisecontrol tijdelijk niet is
gebruikt maar nog wel is ingeschakeld,
kunt u de eerder ingestelde snelheid
oproepen door op de knop RES te
drukken en even uw voet van het
gaspedaal te halen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt dan
hersteld.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met ongeveer
die snelheid rijden en drukt u kort op de
knop RES.
DE AFSTAND TUSSEN
VOERTUIGEN INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en uw
voorligger kan worden ingesteld op
1 streepje (kort), 2 streepjes
(gemiddeld), 3 streepjes (lang) of
4 streepjes (maximaal). fig. 116
De gehanteerde afstanden zijn relatief
ten opzichte van de rijsnelheid. De tijd
tussen uw voertuig en de voorligger blijft
constant en varieert tussen 1 seconde
(voor de korte afstand van 1 streepje) en
2 seconden (voor de maximale afstand
van 4 streepjes).Bij het eerste gebruik van het systeem is
de afstand ingesteld op 4 streepjes (het
maximum). Nadat de afstand is
aangepast door de bestuurder, wordt de
nieuwe afstand ook opgeslagen zodra het
systeem is uitgeschakeld en weer is
ingeschakeld.
De afstand verkleinen
Druk kort op de knop
om de ingestelde
afstand te verkleinen.
De afstand wordt met elke druk op de
knop één streepje korter.
De ingestelde snelheid wordt
gehandhaafd als er geen voorliggers zijn.
Als de kortst mogelijke afstand is bereikt,
wordt met de volgende druk op de knop
de langste afstand ingesteld.
De ingestelde afstand wordt behouden
totdat:
de voorligger versnelt tot een snelheid
die hoger is dan de ingestelde snelheid;
de voorligger de rijbaan verlaat of niet
meer binnen het bereik is van de sensor
van de adaptieve cruisecontrol;
de afstand wordt aangepast;de adaptieve cruisecontrol wordt
uitgeschakeld/geannuleerd.
BELANGRIJK Er gelden beperkingen
voor de maximale remwerking die door
het systeem kan worden toegepast. De
116J0A0918C
171
Page 174 of 380

bestuurder kan altijd het rempedaal
intrappen als dat nodig mocht zijn.
BELANGRIJK Wanneer het systeem
voorziet dat de toegepaste remkracht
niet voldoende is voor het handhaven
van de ingestelde afstand, wordt op
het display, tijdens het benaderen van
het voorgaande voertuig, het
waarschuwingsbericht “REM!”
knipperend weergegeven. Er klinkt ook
een geluidssignaal. In dit geval is het
raadzaam om direct het rempedaal in
te trappen om een veilige afstand tot
de voorligger te behouden.
BELANGRIJK De bestuurder moet erop
toezien dat er zich geen voetgangers,
andere voertuigen of voorwerpen in de
directe omgeving van het voertuig
bevinden. Het niet in acht nemen van
deze voorzorgsmaatregelen kan leiden
tot ernstige ongelukken en lichamelijk
letsel.
BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om voldoende afstand te houden op
voorliggers en zich hierbij te houden
aan de geldende verkeersregels.UITSCHAKELEN
In de volgende gevallen wordt de functie
uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
geannuleerd:
de knopvan de adaptive
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knopvan de elektronische
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knop voor de Speed Limiter wordt
ingedrukt;
de startinrichting bevindt zich in de
stand STOP;
de modus 4WD LOW is geactiveerd.
In de volgende gevallen wordt de functie
geannuleerd (de ingestelde snelheid en
afstand worden opgeslagen):
de knop CANC wordt ingedrukt;als de voorwaarden uit de paragraaf
“De gewenste snelheid instellen” van
toepassing zijn;
als de rijsnelheid lager is dan de
minimale snelheid waarbij de
cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een
file).
Als deze voorwaarden optreden terwijl het
systeem de auto langzamer laat tijden om
afstand te houden met een voorganger,
bestaat de kans dat de auto indien nodig
verder wordt afgeremd, ook nadat het
systeem is geannuleerd of uitgeschakeld
vanwege het bereiken van de minimale
snelheid voor de cruisecontrol.
ELEKTRONISCHE CRUISE
CONTROL-MODUS
Naast de Adaptive Cruise Controlmodus
(ACC) is de elektronische Cruise
Control-modus beschikbaar voor het
rijden met een constant snelheid.
Als op het voertuig de Adaptive Cruise
Control (ACC) aanwezig is, werkt de
elektronische Cruise Control op dezelfde
manier als de ACC (door op de knop
van de Cruise Control te drukken) met
het verschil dat:
het geen afstand houdt van het
voertuig dat zich voor de auto bevindt;
bij belemmerde radarsensor blijft het
systeem voortdurend werken.
Alvorens de eerder ingestelde snelheid op
te roepen, benader deze voordat u de
RES-knop indrukt en loslaat.
BELANGRIJK
134)Let tijdens het rijden altijd goed op,
zodat u altijd klaar bent om te remmen als
dat nodig is.
172
STARTEN EN RIJDEN
Page 175 of 380

135)Het systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in
volledige veiligheid te kunnen rijden. De
bestuurder moet altijd de op veilige
afstand te rijden ten opzichte van het
voertuig dat voor hem rijdt.
136)Het systeem wordt niet ingeschakeld
bij aanwezigheid van voetgangers,
voertuigen die in tegengestelde richting of
in dwarsrichting bewegen en stilstaande
voorwerpen (bijv. een voertuig dat stilstaat
in een file of met pech).
137)Het systeem is niet in staat rekening
te houden met weg-, verkeers- en
weersomstandigheden en met situaties
met slecht zicht (bijv. mist).
138)Het systeem herkent niet altijd
volledig complexe rijcondities. Dit kan
leiden tot een verkeerde of ontbrekende
analyse van de te bewaren veilige afstand.
139)Het systeem kan de maximale
remkracht niet op het voertuig toepassen:
het voertuig wordt dan ook niet volledig
gestopt.BELANGRIJK
54)Het systeem kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist,
hevige sneeuw.
55)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
56)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
57)Verkeerde reparaties die op de
voorkant van het voertuig zijn uitgevoerd
(bijvoorbeeld bumpers, chassis) kunnen de
stand van de radarsensor wijzigen en er de
werking van in gevaar brengen. Wend u
voor reparaties van dit type tot het
Jeepservicenetwerk.
58)De radarsensor of de camera op de
voorruit mag niet onklaar worden gemaakt
of worden bewerkt. Wend u bij een storing
tot het Jeepservicenetwerk59)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
60)Let op bij reparaties en nieuwe lak in
de zone rondom de sensor (paneeltje dat
de sensor aan de linkerkant van de
bumper bedekt). Bij frontale botsingen kan
de sensor automatisch worden
uitgeschakeld en op het display wordt een
signalering weergegeven om aan te geven
dat de sensor moet worden gerepareerd.
Ook bij afwezigheid van storingssignalen
moet het system worden uitgeschakeld als
u vermoedt dat de stand van de
radarsensor is gewijzigd (bijv. door frontale
botsingen bij lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Wend u in dit geval
tot het Jeep-servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.
173
Page 176 of 380

PARKSENSE SYSTEEM
(indien aanwezig)
VERSIES MET 4 SENSOREN
140)61) 62)
De parkeersensoren, die zich in de
achterbumper fig. 117 bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
De sensoren waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal en, waar
aanwezig, met visuele signalen op het
display van het instrumentenpaneel.Aan/Uit
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 118 drukken.
Wanneer het systeem overgaat van
ingeschakeld naar uitgeschakeld en
andersom, wordt dit altijd vergezeld van
een speciaal bericht op het display van
het instrumentenpaneel.
Systeem ingeschakeld:Led uit.
Systeem uitgeschakeld: Led brandt
permanent.Het ledlampje gaat ook branden als het
ParkSense®-systeem defect is. Als er op
de knop wordt gedrukt terwijl er een
storing in het systeem is, knippert de led
ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.BELANGRIJK Nadat hetParkSense®
systeem is uitgeschakeld, blijft dat zo
totdat het weer ingeschakeld wordt,
ook als de startinrichting van de stand
MAR naar STOP wordt gezet en dan
weer naar MAR.
BELANGRIJK Het gebruik van wielen
met afmetingen die verschillen van die
van de wielen die ten tijde van de
aanschaf van de auto waren
gemonteerd, kan van invloed zijn op
het systeem, waardoor het niet goed
kan werken.
Systeem in-/uitschakelen
Als het systeem correct werd
ingeschakeld, wordt het in werking
gesteld door de versnellingspook in de
achteruitversnelling te zetten terwijl het
buiten werking wordt gesteld als de
versnellingspook in een andere stand dan
achteruit wordt gezet.
117J0A0926C
118J0A0927C
174
STARTEN EN RIJDEN