GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE
DASHBOARD................12
INTERIEUR VOERTUIG..........13
11
DASHBOARD
LINKERHENDEL
INSTRUMENTENPANEEL
RECHTERHENDEL
HANDGREEP
DASHBOARDKASTJE
BEDIENINGSKNOPPEN
KLIMAATREGELING
STUURWIEL
LICHTSCHAKELAAR
2J0A0634C
12
GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE
ELEKTRISCHE VERWARMING
STUURWIEL
(indien aanwezig)
Druk, met de startinrichting in de stand
MAR, op de knop
op het dashboard
fig. 26. Wanneer de functie ingeschakeld
wordt, gaat de led op de knop branden.
BELANGRIJK Als deze functie bij
afgezette motor wordt ingeschakeld
kan de accu leeglopen.
Auto Op Comfort (indien aanwezig)
Het elektrisch verwarmde stuurwiel
schakelt automatisch in wanneer de
motor gestart wordt en de
buitentemperatuur lager is dan 4,4 °C.
Deze functie kan worden in- of
uitgeschakeld via het menu van het
Uconnect™-systeem.
BELANGRIJK
16)De verstelling mag alleen bij
stilstaande auto en uitgeschakelde motor
gebeuren.
17)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij
montage van een alarmsysteem) zijn ten
strengste verboden. Dergelijke
werkzaamheden kunnen de prestaties van
het systeem, de garantie en de veiligheid
in gevaar brengen waardoor de auto niet
meer aan de typegoedkeuring voldoet.
25J0A0522C26J0A0899C
30
WEGWIJS IN UW AUTO
verschillende bedieningstoetsen op het
dashboard worden verlicht wanneer de
buitenverlichting wordt ingeschakeld.
AUTOMATISCHE FUNCTIE(Schemersensor)
(waar aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die samen
met de regensensor werkt en die zich op
de voorruit bevindt. Deze kan variaties in
het buitenlicht detecteren op basis van
de lichtgevoeligheid en past het Menu
van het display of hetUconnect™
systeem aan.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht is er nodig om de verlichting
in te schakelen.
Functie inschakelen: draai de
lichtschakelaar naar AUTO.
Functie uitschakelen: draai de
lichtschakelaar naar een andere stand
dan AUTO.
BELANGRIJK Deze functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar op. Als het
dimlicht ingeschakeld wordt, worden de
dagrijlichten uitgeschakeld en worden
het stadslicht, het dimlicht en dekentekenplaatverlichting ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
DAGRIJLICHTEN (DRL)“Dagrijlichten”
(indien aanwezig)
19) 20)
Met de startinrichting op MAR gedraaid
en de lichtschakelaar in standO
gedraaid, gaan de stadslichten/
dagrijlichten automatisch aan; de andere
lichten en de binnenverlichting blijven
uit.
De dagrijlichten wordt tijdelijk
gedeactiveerd wanneer de
richtingaanwijzers geactiveerd worden.
Wanneer de richtingaanwijzers
gedeactiveerd worden, zal de
dagrijverlichting weer geactiveerd
worden.
MISTVOORLICHTEN(indien aanwezig)
Druk, met de contactsleutel op MAR en
met ingeschakeld stadslicht en dimlicht,
op schakelaar
om de mistvoorlichten
in te schakelen.
Om de mistvoorlichten uit te schakelen
nogmaals op de schakelaar drukken of
deze naar standOdraaien.“Cornering Lights” (flanklichten)
De functie wordt geactiveerd met het
grootlicht ingeschakeld bij een snelheid
lager dan 40 km/h - bij brede hoeken van
de wielomwentelingen of bij het
schakelen van de richtingaanwijzer gaat
er een lampje branden (ingebouwd in het
voorste mistlicht), die naar de zijde
verwijst waarnaar gedraaid wordt en de
zichthoek in het donker verlengt.
MISTACHTERLICHT
Druk, met de contactsleutel op MAR
gedraaid, op de knopom het licht
in/uit te schakelen.
Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht of de mistlampen voor
zijn ingeschakeld. Het licht wordt
uitgeschakeld door op knop
te drukken
of het dimlicht of de mistlampen voor uit
te schakelen.
PARKEERLICHTEN
Deze kunnen worden ingeschakeld door
de lichtschakelaarring naar destand
te draaien. Het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
BELANGRIJKE OPMERKING Selecteer
deze lichtschakelaarstand niet wanneer
de auto in beweging is, maar alleen om
aan te geven dat de auto is geparkeerd
wanneer voorgeschreven door de
33
schakelen, de ring van de schakelaar
naar standdraaien.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linkerhendel A fig. 32 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer
links ingeschakeld.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter dan
een halve seconde in de instabiele stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
INSTAPVERLICHTING
Met de contactsleutel op MAR activeert
deze functie bij elke ontgrendeling van
de auto met de afstandsbediening of het
“Passive Entry”-systeem (indien
aanwezig) 25 seconden lang de
stadslichten en de
kentekenplaatverlichting.
De inschakeling van functie kan via het
displaymenu of hetUconnect™-systeem
geregeld worden.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de activeringstijd
(25 seconden) is verstreken of wanneer
de portieren weer worden vergrendeld,ofwel wanneer de contactsleutel op een
andere stand dan MAR wordt gedraaid.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
Afstelling koplampen
Deze werkt alleen met de startinrichting
in de stand MAR en ingeschakeld
dimlicht.
Om af te stellen aan de schakelaar A
fig. 33 draaien, die zich aan de
linkerkant van het instrumentenpaneel
(versies met stuur links) of aan de
rechterkant (versies met stuur rechts)
bevindt.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen;
Stand 1: 4 personenStand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte
Stand 3: Bestuurder + maximaal
toegestane belading in de bagaeruimte
BELANGRIJK Controleer de stand van
de lichtbundel van de koplampen elke
keer wanneer het gewicht van de
belading veranderd is.
INSTELLING LICHTSTERKTE
INSTRUMENTENPANEEL EN
SYMBOLEN
BEDIENINGSTOETSEN
De draaischakelaar bevindt zich aan de
linkerkant (versies met stuur links) of aan
de rechterkant (versies met stuur rechts)
van het dashboard.
Draai, met ingeschakeld stadslicht of
koplampen, ringmoer B fig. 33 omhoog
om de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel en de symbolen op
de bedieningstoetsen te verhogen, of
draai de ring omlaag om de lichtsterkte
te verlagen.
33J0A0889C
35
REGENSENSOR(indien aanwezig)
9) 10)
Deze bevindt zich op de voorruit achter
de achteruitkijkspiegel, meet de
hoeveelheid regen en schakelt de
automatische wisregeling van de voorruit
in aan de hand van de hoeveelheid water
op de ruit (zie de paragraaf
"Automatische wisregeling").
De sensor wordt geactiveerd wanneer de
contactsleutel op MAR is gedraaid en
wordt uitgeschakeld met de
contactsleutel op STOP.Automatische wisregeling
Inschakeling
U kunt de automatische wisregeling
kiezen door de regensensor te selecteren
in het displaymenu of op het
Uconnect™-systeem en draaischakelaar A
in de stand
ofte plaatsen.
De inschakeling van de automatische
wisregeling wordt aangegeven met een
slag. Iedere keer als de
sensorgevoeligheid wordt verhoogd, door
de draaischakelaar van stand
naar
standte draaien, is deze zelfde slag
zichtbaar.
Blokkering
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid, terwijl de draaischakelaar A op
stand
ofstaat, zal er, wanneer de
motor weer wordt gestart (contactsleutel
op MAR), geen wiscyclus worden
uitgevoerd, ter bescherming van het
systeem.
De automatische wisregeling kan op drie
manieren weer geactiveerd worden:
door de draaischakelaar A naar de
standen terug naar de standofte
draaien
door de hendel omhoog te bewegen
naar de stand MIST
door harder dan 5 km/h te rijden,
terwijl de sensor regen detecteertUitschakelen
Gebruik het displaymenu of het
Uconnect
(TM)-systeem of draai de
draaischakelaar A in een niet-
intermitterende stand (
of).
ACHTERRUITWISSER /
-SPROEIER
Inschakeling
Draaischakelaar B kan in de volgende
standen worden gezet:
achterruitwisser uitinterval ruitenwissercontinue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
Door aan de draaischakelaar B te draaien
kan de achterruitwisser als volgt werken:
continu: als de draaischakelaar in de
standis gedraaid;interval:: met de draaischakelaar in
standen de achterruitwisser gestopt;synchroon:: met de draaischakelaar in
standen de achterruitwisser
ingeschakeld of ingesteld op AUTO. In
deze stand verricht de achterruitwisser
één slag elke bij twee slagen die de
ruitenwisser maakt;
enkele slag: met de draaischakelaar in
standis de ruitenwisser geactiveerd en
de achteruitversnelling ingeschakeld.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
38
WEGWIJS IN UW AUTO
A - knop voor inschakeling/regeling ventilator:0 = ventilator uitgeschakeld= ventilatorsnelheid (er kunnen 7 verschillende snelheden gekozen worden)
B - aan/uit-knop luchtrecirculatie (led aan: interne luchtrecirculatie aan / led uit: interne luchtrecirculatie uit)
C - knop voor inschakeling/regeling luchttemperatuur en MAX A/C-functie (om maximale koeling van het interieur te verkrijgen de
knop naar de stand met de tekst MAX A/C draaien): blauwe zone = koude lucht / rode zone = warme lucht
D - knop voor inschakeling/uitschakeling compressor klimaatregeling;
E - draaiknop luchtverdeling:
luchtstroom uit roosters in het midden en aan de zijkant
luchtstroom uit roosters in het midden, aan de zijkant en roosters beenruimten voor/achter
luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters aan de
zijkant op het dashboard
luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter, naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit
de luchtroosters aan de zijkant op het dashboard
luchtstroom naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters op het dashboard
Er zijn nog 4 tussenstanden mogelijk in de hierboven beschreven 5 manieren van luchtverdeling.
F - aan/uit-knop achterruitverwarming en, indien aanwezig, elektrische verwarming buitenspiegels. Bij sommige versies, moet knop
worden ingedrukt om het ontwasemen/ontdooien van de buitenspiegels en van de verwarmde zone van de ruitenwissers van de
voorruit in te schakelen.
BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging
te voorkomen hetgeen ertoe kan leiden dat de verwarming niet meer goed werkt.
BELANGRIJK Met de interne luchtcirculatie kan de gewenste toestand ("verwarming" of "koeling", afhankelijk van de keuze)
sneller bereikt worden. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen op regenachtige of koude dagen
omdat dit de mogelijkheid dat de ruiten beslaan aanzienlijk doet toenemen.
41
Beschrijving
Bedieningselementen
A - aan-/uitknop klimaatregeling;
B - aan/uit-knop compressor
klimaatregeling;
C - knop voor verhoging gewenste
temperatuur (bestuurderszijde);
D - knop voor verhoging gewenste
temperatuur (passagierszijde);
E - aan/uit-knop snelontdooi-/
snelontwasemingsfunctie voorruit
(werking MAX-DEF);
F - inschakelknop AUTO-functie
(automatische werking);
G - aan/uit-knop achterruitverwarming;
H - knop voor verlaging gewenste
temperatuur (passagierszijde);
I - luchtverdeelknoppen;
L - knop voor verlaging gewenste
temperatuur (bestuurderszijde);
M - aan/uit knop interne
luchtrecirculatie;
N - aan/uit-knop maximale koeling
(werking MAX AC);
O - regelknop ventilatorsnelheid;
P - knop voor verlaging
ventilatorsnelheid;
Q - knop voor verhoging
ventilatorsnelheid;R - luchtverdeelknoppen (dashboard/
dashboard + voeten/voeten/voorruit +
voeten/voorruit);
S - knop voor uitlijning temperatuur
passagier en bestuurder.
Werking
De automatische dual-zone
klimaatregeling zorgt voor een aparte
temperatuurregeling in twee zones:
bestuurderszijde en passagierszijde.
Het systeem zorgt voor comfortbehoud in
het interieur en compenseert eventuele
schommelingen in de externe
weersomstandigheden.
De automatisch gecontroleerde
parameters en functies zijn:
luchttemperatuur uit de luchtroosters
aan bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
luchtverdeling naar de luchtroosters
aan bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
ventilatorsnelheid (traploze regeling
van de luchtstroom);
inschakeling van de compressor (voor
koelen/ontvochtigen van de lucht);
luchtrecirculatie.
Al deze functies kunnen handmatig
worden versteld door het systeem te
gebruiken en door een of meer functies
te kiezen en de betreffende parameters
te wijzigen.De temperatuur van de toegevoerde lucht
wordt altijd automatisch geregeld op
basis van de op het display ingestelde
temperatuur (behalve wanneer het
systeem is uitgeschakeld of onder
bepaalde omstandigheden waarin de
compressor is uitgeschakeld).
Opmerkingen
Plak geen stickers op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging te
voorkomen hetgeen ertoe kan leiden dat
de verwarming niet meer goed werkt.
Met de interne luchtcirculatie kan de
gewenste toestand ("verwarming" of
"koeling", afhankelijk van de keuze)
sneller bereikt worden. Het wordt echter
afgeraden de luchtrecirculatie in te
schakelen op regenachtige of koude
dagen omdat dit de mogelijkheid dat de
ruiten beslaan aanzienlijk doet
toenemen.
De dual-zone automatische
klimaatregeling beheert het
Start&Stop-systeem (motor uit en
stilstaande auto) om voldoende comfort
in de auto te garanderen.
Wanneer de Stop&Start-functie actief is
(motor uit en stilstaande auto), wordt de
luchtstroom zo veel mogelijk beperkt, om
de comfortabele toestand in het interieur
langer te handhaven.
45