Page 107 of 380

DST SYSTEEM
(Dynamic Steering Torque)
De DST-functie gebruikt de integratie van
het ESC-systeem in de elektrische
stuurbekrachtiging om het
veiligheidsniveau van het hele voertuig te
verhogen.
58)
ERM-SYSTEEM (Electronic
Rollover Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen als
de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht wegdek.
Als dergelijke omstandigheden zich
voordoen, grijpt het systeem in op de
remmen en het motorvermogen om de
mogelijkheid dat de wielen van de grond
komen te beperken. Het is niet mogelijk
om de neiging tot over de kop slaan te
voorkomen als het fenomeen te wijten is
aan redenen zoals rijden op steile
hellingen, botsing tegen voorwerpen of
andere voertuigen.
59)
TSC-SYSTEEM
(Trailer Sway Control)
Het systeem maakt gebruik van een reeks
sensoren die zich op het voertuig
bevinden om excessief slingeren van de
aanhanger te identificeren en de
noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te
nemen om dit op te lossen.
Ingreep van het systeem
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
gaat het controlelampje
op het
instrumentenpaneel knipperen, het
motorvermogen wordt beperkt en het
remmen kan gevoeld worden op de
afzonderlijke wielen, na een poging om
het slingeren van de aanhanger te
elimineren. Het systeem is alleen actief
als het ESC-systeem is ingeschakeld.
Als het ESC-systeem is uitgeschakeld
(door het indrukken van de knop op de
tunnelconsole, wordt ook het
TSC-systeem uitgeschakeld.
60) 61)
HDC-SYSTEEM
(Hill Descent Control)
(indien aanwezig)
62) 63)
Bij auto’s met deze uitrusting is deze
functie een integraal onderdeel van het
ESC-systeem dat erop gericht is om deauto tijdens de afdaling op een constante
snelheid te houden, door op zelfstandige
en gedifferentieerde wijze op de remmen
in te werken.
Op deze manier zijn de stabiliteit van het
voertuig en rijden in alle veiligheid
gegarandeerd, vooral bij slechte
gripcondities en op steile afdalingen.
Het systeem inschakelen
Om het systeem in werking te stellen op
knop fig. 68 drukken.
Het systeem wordt ingeschakeld als aan
de volgende voorwaarden is voldaan:Selec-Terrain™staat in 4WD LOW
modus;
de voertuigsnelheid is lager is dan
12 km/h;
68J0A0907C
105
Page 112 of 380

64)Wanneer de modus "Systemen
gedeeltelijk buiten werking gesteld" is
geselecteerd, is de interventie van de
TC-functie beperkt tot de remwerking op
de individuele aandrijfwielen en gaat het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden. In de modus
"Systemen gedeeltelijk buiten werking
gesteld" is de waarde van het motorkoppel
die het ESC-systeem kan vragen niet
gegarandeerd en de stabiliteit van het
voertuig zal daarom beperkt zijn.
65)Met de modus "Systemen gedeeltelijk
buiten werking gesteld" geselecteerd, is
het TSC-systeem (Trailer Sway Control
(controle slingerende aanhangers))
uitgeschakeld.
66)Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn
aan de conditie van het wegdek, het zicht
en het verkeer. De bestuurder is in elk
geval verantwoordelijk voor een veilige
rijstijl.
67)Wanneer de "Systemen buiten werking
gesteld" modus is geselecteerd, zal het
ESC systeem niet beschikbaar zijn in het
geval van noodmanoeuvres. De modus
"Systemen buiten werking gesteld" is
uitsluitend voor gebruik op onverharde
wegen.
AUXILIARY DRIVING
SYSTEMS
BSM-SYSTEEM (Blind Spot
Monitoring)
(indien aanwezig)
Het systeem maakt gebruik van twee
radarsensoren, die zich in de
achterbumper bevinden (aan elke kant
een - zie fig. 70) om de aanwezigheid
van voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motorfietsen, enz.) in de blinde hoeken
aan de achterkant van uw voertuig te
detecteren.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor de aanwezigheid van auto’s in de
detectiezone door het aangaan, aan de
betreffende zijde, van het
waarschuwingslampje op de
buitenspiegel fig. 71, en tegelijk klinkt er
een geluidssignaal. Wanneer de
70J0A0921C
110
VEILIGHEID
Page 120 of 380

75)Bij montage van een of meer wielen
zonder sensoren (bijv. als het reservewiel
gemonteerd is), zal het systeem niet
langer beschikbaar zijn voor het vervangen
wiel en verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het display, tot
alle wielen met sensoren weer gemonteerd
zijn.
76)Het TPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijv. bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig
tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
77)Wanneer standaard banden moeten
worden vervangen door winterbanden en
omgekeerd, moet het TPMS-systeem
hierop worden afgesteld. Dit mag alleen
door het Jeep Servicenetwerk worden
uitgevoerd.
78)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden.
Het TPMS-systeem kan tijdelijk
onvoldoende spanning aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de
bandenspanning bij koude banden en
herstel zo nodig de juiste
spanningswaarde.79)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem contact
op met het Jeep Servicenetwerk. De
montage/verwijdering van de banden en/of
velgen vereisen bijzondere zorg. Om
beschadiging of verkeerde montage van de
sensoren te voorkomen, dienen
montage-/demontagewerkzaamheden
uitsluitend door specialisten uitgevoerd te
worden. Neem contact op met het Jeep
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
33)Het systeem kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist,
hevige sneeuw.
34)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
35)De interventie van het systeem kan
onverwacht of vertraagd zijn wanneer
andere voertuigen ladingen transporteren
die uitsteken vanaf de zijkant, bovenkant
of van de achterkant, in verhouding tot de
normale afmeting van het voertuig.36)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
37)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan
in gevaar brengen. Ga naar een Jeep
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
38)Knoei niet aan of voer geen interventie
uit aan de radarsensor of aan de camera
op de voorruit. Neem in geval van een
storing van de sensor contact op met het
Jeep Servicenetwerk.
39)Bij het slepen van een trailer (met
modules geïnstalleerd na het aanschaffen
van het voertuig), een voertuig of tijdens
laadmanoeuvres op een voertuigtransport
(of in het voertuig voor transport), moet
het systeem worden uitgeschakeld via het
Uconnect™systeem.
40)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
118
VEILIGHEID