OPMERKING Bij sommige versies met
automatische versnellingsbak kan de
contactsleutel alleen verwijderd worden
als de versnellingspook in P (Parkeren)
staat.
VERSIES MET ELEKTRONISCHE SLEUTEL
(Keyless Enter-N-Go-systeem)
Om het contactslot te activeren moet de
elektronische sleutel zich in het interieur
bevinden. De startinrichting fig. 7 wordt
ook geactiveerd als de elektronische
sleutel zich in de bagageruimte of op de
hoedenplank bevindt.
De startinrichting kan in de volgende
standen staan:
STOP: motor uit, stuur geblokkeerd.
Sommige elektrische apparaten (bijv.centrale portiervergrendeling, alarm enz.)
kunnen blijven werken;
MAR: rijstand. Alle elektrische
apparaten/systemen kunnen werken.
Deze toestand kan verkregen worden door
éénmaal op de startknop te drukken,
zonder het rempedaal (versies met
automatische versnellingsbak) of het
koppelingspedaal (versies met
handgeschakelde versnellingsbak) in te
trappen;
AVV: motor starten.
De motor starten (met lege batterij
elektronische sleutel): leg in dit geval de
afgeronde hoek van de elektronische
sleutel (de kant tegenover de metalen
baard) op de knop van de startinrichting
en druk met de elektronische sleutel op
deze knop.
De motor afzetten (met lege batterij
elektronische sleutel): houd de knop van
de startinrichting in dit geval een tijdje
ingedrukt of druk hem binnen een aantal
seconden 3 keer in om de motor af te
zetten.
OPMERKING De startinrichting wordt
NIET ingeschakeld als de elektronische
sleutel zich in de bagageruimte bevindt
en de achterklep open staat.
OPMERKING Met de startinrichting op
MAR, zal deze, als het voertuig
30 minuten stilstaat (versies met
handgeschakelde versnellingsbak) of metde versnellingspook in P (Parkeren)
(versies met automatische
versnellingsbak) en de motor uit,
automatisch naar de stand STOP gaan.
OPMERKING Als de inrichting de auto
uitschakelt, raadpleeg de paragraaf
“Display” in het hoofdstuk
“Kennismaken met het
instrumentenpaneel”, indien aanwezig,
en neem zo spoedig mogelijk contact op
met het Jeep Servicenetwerk.
Zie voor meer informatie over het starten
van de motor de beschrijving in de
paragraaf "Motor starten" in het
hoofdstuk "Starten en rijden".
STUURSLOT
Inschakelen
Versies met mechanische sleutel:
wanneer de startinrichting in de stand
STOP staat, de sleutel verwijderen en het
stuurwiel verdraaien tot het vergrendelt.
WAARSCHUWING Het vergrendelen van
het stuurwiel is alleen mogelijk na het
verwijderen van de startsleutel nadat de
sleutel in het contactslot van de stand
MAR naar STOP is gedraaid.
Versies met elektronische sleutel: het
stuurslot wordt ingeschakeld bij het
openen van het bestuurdersportier, met
de knop van de startinrichting in de
7J0A0022C
18
WEGWIJS IN UW AUTO
schakelen en het openingsmechanisme
van het portier en de achterklep te
ontgrendelen.
Na de ontgrendeling kunnen alle
portieren worden geopend met de
handgreep, afhankelijk van de via het
displaymenu of hetUconnect™-systeem
ingestelde modus.
Druk op de elektrische openingsknop A
fig. 11 (onder de handgreep) voor
toegang tot de bagageruimte.
OPMERKING Als een alarmsysteem
aanwezig is, zal dit tijdelijk worden
uitgeschakeld in de bagageruimte. Het
alarmsysteem wordt weer geactiveerd
zodra de bagageruimte gesloten is.
OPMERKING Verzeker u ervan dat u de
elektronische sleutel altijd bij u hebt
(bijv. in uw zak) zodat het systeem deze
herkent en u het interieur kunt betreden
en de motor kunt starten.Opening bestuurdersportier in geval van
nood
Als de elektronische sleutel niet werkt
(bijv. omdat de batterij leeg is, of als de
accu van het voertuig leeg is), kan de
metalen baard binnenin de sleutel in een
noodgeval gebruikt worden om het slot
van het bestuurdersportier te openen.
Verwijderen van de metalen baard: gebruik
de voorziening A fig. 12 en trek de
metalen baard B naar buiten. Steek de
metalen baard in het slot van het
bestuurdersportier en draai hem om het
portier te ontgrendelen.Portiervergrendeling: zorg ervoor dat u de
elektronische sleutel hebt en dat u zich
binnen het werkingsbereik van 1,5 m van
de handgreep van het bestuurders- of
passagiersportier bevindt. Druk op de
knop A fig. 13 op de handgreep: alle
portieren en de achterklep worden
vergrendeld. Door de portieren te
vergrendelen wordt ook het alarm
geactiveerd (indien aanwezig).
11J0A0895C12J0A0038C
23
verschillende bedieningstoetsen op het
dashboard worden verlicht wanneer de
buitenverlichting wordt ingeschakeld.
AUTOMATISCHE FUNCTIE(Schemersensor)
(waar aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die samen
met de regensensor werkt en die zich op
de voorruit bevindt. Deze kan variaties in
het buitenlicht detecteren op basis van
de lichtgevoeligheid en past het Menu
van het display of hetUconnect™
systeem aan.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht is er nodig om de verlichting
in te schakelen.
Functie inschakelen: draai de
lichtschakelaar naar AUTO.
Functie uitschakelen: draai de
lichtschakelaar naar een andere stand
dan AUTO.
BELANGRIJK Deze functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar op. Als het
dimlicht ingeschakeld wordt, worden de
dagrijlichten uitgeschakeld en worden
het stadslicht, het dimlicht en dekentekenplaatverlichting ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
DAGRIJLICHTEN (DRL)“Dagrijlichten”
(indien aanwezig)
19) 20)
Met de startinrichting op MAR gedraaid
en de lichtschakelaar in standO
gedraaid, gaan de stadslichten/
dagrijlichten automatisch aan; de andere
lichten en de binnenverlichting blijven
uit.
De dagrijlichten wordt tijdelijk
gedeactiveerd wanneer de
richtingaanwijzers geactiveerd worden.
Wanneer de richtingaanwijzers
gedeactiveerd worden, zal de
dagrijverlichting weer geactiveerd
worden.
MISTVOORLICHTEN(indien aanwezig)
Druk, met de contactsleutel op MAR en
met ingeschakeld stadslicht en dimlicht,
op schakelaar
om de mistvoorlichten
in te schakelen.
Om de mistvoorlichten uit te schakelen
nogmaals op de schakelaar drukken of
deze naar standOdraaien.“Cornering Lights” (flanklichten)
De functie wordt geactiveerd met het
grootlicht ingeschakeld bij een snelheid
lager dan 40 km/h - bij brede hoeken van
de wielomwentelingen of bij het
schakelen van de richtingaanwijzer gaat
er een lampje branden (ingebouwd in het
voorste mistlicht), die naar de zijde
verwijst waarnaar gedraaid wordt en de
zichthoek in het donker verlengt.
MISTACHTERLICHT
Druk, met de contactsleutel op MAR
gedraaid, op de knopom het licht
in/uit te schakelen.
Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht of de mistlampen voor
zijn ingeschakeld. Het licht wordt
uitgeschakeld door op knop
te drukken
of het dimlicht of de mistlampen voor uit
te schakelen.
PARKEERLICHTEN
Deze kunnen worden ingeschakeld door
de lichtschakelaarring naar destand
te draaien. Het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
BELANGRIJKE OPMERKING Selecteer
deze lichtschakelaarstand niet wanneer
de auto in beweging is, maar alleen om
aan te geven dat de auto is geparkeerd
wanneer voorgeschreven door de
33
geldende regels in het land waar u rijdt
(wegenverkeerswetgeving).
Om de lichten uit te doen, moet de
lichtschakelaarring naar deOstand
gedraaid worden
TIJDREGELING UITSCHAKELING
KOPLAMPEN
Inschakeling van de functie
De inschakeling van de lampen
gedurende de ingestelde tijd kan
geactiveerd worden door de
contactsleutel te draaien op STOP met
de draaischakelaar van de lichten op de
stand
en door vervolgens de
draaischakelaar te plaatsen opO.
BELANGRIJK Om deze functie in te
schakelen moeten de koplampen,
binnen 2 minuten nadat de
startinrichting naar STOP is gedraaid,
uitgeschakeld worden.
Automatische functie-inschakeling
(indien aanwezig)
Als de auto over een schemersensor
beschikt, kan de functie automatisch
worden geactiveerd: draai de
draaischakelaar op AUTO met de
contactsleutel op MAR. De koplampen
zullen nu ingeschakeld worden wanneer
de sensor een beperkte hoeveelheid licht
waarneemt.De functie tijdregeling uitschakeling
koplampen wordt automatisch
geactiveerd als de contactsleutel wordt
gedraaid op STOP terwijl de koplampen
gedurende de in het menu gekozen tijd
zijn ingeschakeld.
Uitschakeling van de functie
Deze functie wordt uitgeschakeld door de
in het menu ingestelde tijd af te wachten
of door de contactsleutel te draaien op
MAR.
Als de koplampen worden uitgeschakeld
voordat de motor wordt afgezet, zullen ze
normaal uitgaan.
GROOTLICHT
Duw de hendel A fig. 32 met de
contactsleutel op MAR naar voren (in de
rijrichting van het voertuig) om het
grootlicht in te schakelen. Met
ingeschakeld grootlicht moet de
lichtschakelaar zijn geplaatst opAUTOof
op de stand
.
Om een grootlichtsignaal te geven moet
de onstabiele stand worden gebruikt
(deze functie wordt ingeschakeld door de
hendel naar u toe te trekken). Wanneer
het grootlicht is ingeschakeld, gaat
tegelijkertijd het lampje
op het
instrumentenpaneel branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld door
de hendel weer in de middelste stabielestand te zetten. Controlelampje
gaat
uit op het instrumentenpaneel.
Automatische inschakeling grootlicht
Deze functie wordt ingeschakeld via het
Menu van het display of het
Uconnect™-systeem, en met de
lichtschakelaar naar AUTO gedraaid.
De eerste keer dat het grootlicht wordt
ingeschakeld (door de linkerhendel naar
voren te duwen), wordt de functie
ingeschakeld (groen controlelampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel).
Als het grootlicht daadwerkelijk brandt,
gaat ook het blauwe controlelampje
op het instrumentenpaneel branden.
Om de automatische functie uit te
32J0A0063C
34
WEGWIJS IN UW AUTO
schakelen, de ring van de schakelaar
naar standdraaien.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linkerhendel A fig. 32 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer
links ingeschakeld.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter dan
een halve seconde in de instabiele stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
INSTAPVERLICHTING
Met de contactsleutel op MAR activeert
deze functie bij elke ontgrendeling van
de auto met de afstandsbediening of het
“Passive Entry”-systeem (indien
aanwezig) 25 seconden lang de
stadslichten en de
kentekenplaatverlichting.
De inschakeling van functie kan via het
displaymenu of hetUconnect™-systeem
geregeld worden.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de activeringstijd
(25 seconden) is verstreken of wanneer
de portieren weer worden vergrendeld,ofwel wanneer de contactsleutel op een
andere stand dan MAR wordt gedraaid.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
Afstelling koplampen
Deze werkt alleen met de startinrichting
in de stand MAR en ingeschakeld
dimlicht.
Om af te stellen aan de schakelaar A
fig. 33 draaien, die zich aan de
linkerkant van het instrumentenpaneel
(versies met stuur links) of aan de
rechterkant (versies met stuur rechts)
bevindt.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen;
Stand 1: 4 personenStand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte
Stand 3: Bestuurder + maximaal
toegestane belading in de bagaeruimte
BELANGRIJK Controleer de stand van
de lichtbundel van de koplampen elke
keer wanneer het gewicht van de
belading veranderd is.
INSTELLING LICHTSTERKTE
INSTRUMENTENPANEEL EN
SYMBOLEN
BEDIENINGSTOETSEN
De draaischakelaar bevindt zich aan de
linkerkant (versies met stuur links) of aan
de rechterkant (versies met stuur rechts)
van het dashboard.
Draai, met ingeschakeld stadslicht of
koplampen, ringmoer B fig. 33 omhoog
om de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel en de symbolen op
de bedieningstoetsen te verhogen, of
draai de ring omlaag om de lichtsterkte
te verlagen.
33J0A0889C
35
REGENSENSOR(indien aanwezig)
9) 10)
Deze bevindt zich op de voorruit achter
de achteruitkijkspiegel, meet de
hoeveelheid regen en schakelt de
automatische wisregeling van de voorruit
in aan de hand van de hoeveelheid water
op de ruit (zie de paragraaf
"Automatische wisregeling").
De sensor wordt geactiveerd wanneer de
contactsleutel op MAR is gedraaid en
wordt uitgeschakeld met de
contactsleutel op STOP.Automatische wisregeling
Inschakeling
U kunt de automatische wisregeling
kiezen door de regensensor te selecteren
in het displaymenu of op het
Uconnect™-systeem en draaischakelaar A
in de stand
ofte plaatsen.
De inschakeling van de automatische
wisregeling wordt aangegeven met een
slag. Iedere keer als de
sensorgevoeligheid wordt verhoogd, door
de draaischakelaar van stand
naar
standte draaien, is deze zelfde slag
zichtbaar.
Blokkering
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid, terwijl de draaischakelaar A op
stand
ofstaat, zal er, wanneer de
motor weer wordt gestart (contactsleutel
op MAR), geen wiscyclus worden
uitgevoerd, ter bescherming van het
systeem.
De automatische wisregeling kan op drie
manieren weer geactiveerd worden:
door de draaischakelaar A naar de
standen terug naar de standofte
draaien
door de hendel omhoog te bewegen
naar de stand MIST
door harder dan 5 km/h te rijden,
terwijl de sensor regen detecteertUitschakelen
Gebruik het displaymenu of het
Uconnect
(TM)-systeem of draai de
draaischakelaar A in een niet-
intermitterende stand (
of).
ACHTERRUITWISSER /
-SPROEIER
Inschakeling
Draaischakelaar B kan in de volgende
standen worden gezet:
achterruitwisser uitinterval ruitenwissercontinue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
Door aan de draaischakelaar B te draaien
kan de achterruitwisser als volgt werken:
continu: als de draaischakelaar in de
standis gedraaid;interval:: met de draaischakelaar in
standen de achterruitwisser gestopt;synchroon:: met de draaischakelaar in
standen de achterruitwisser
ingeschakeld of ingesteld op AUTO. In
deze stand verricht de achterruitwisser
één slag elke bij twee slagen die de
ruitenwisser maakt;
enkele slag: met de draaischakelaar in
standis de ruitenwisser geactiveerd en
de achteruitversnelling ingeschakeld.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
38
WEGWIJS IN UW AUTO
Beschrijving
Bedieningselementen
A - aan-/uitknop klimaatregeling;
B - aan/uit-knop compressor
klimaatregeling;
C - knop voor verhoging gewenste
temperatuur (bestuurderszijde);
D - knop voor verhoging gewenste
temperatuur (passagierszijde);
E - aan/uit-knop snelontdooi-/
snelontwasemingsfunctie voorruit
(werking MAX-DEF);
F - inschakelknop AUTO-functie
(automatische werking);
G - aan/uit-knop achterruitverwarming;
H - knop voor verlaging gewenste
temperatuur (passagierszijde);
I - luchtverdeelknoppen;
L - knop voor verlaging gewenste
temperatuur (bestuurderszijde);
M - aan/uit knop interne
luchtrecirculatie;
N - aan/uit-knop maximale koeling
(werking MAX AC);
O - regelknop ventilatorsnelheid;
P - knop voor verlaging
ventilatorsnelheid;
Q - knop voor verhoging
ventilatorsnelheid;R - luchtverdeelknoppen (dashboard/
dashboard + voeten/voeten/voorruit +
voeten/voorruit);
S - knop voor uitlijning temperatuur
passagier en bestuurder.
Werking
De automatische dual-zone
klimaatregeling zorgt voor een aparte
temperatuurregeling in twee zones:
bestuurderszijde en passagierszijde.
Het systeem zorgt voor comfortbehoud in
het interieur en compenseert eventuele
schommelingen in de externe
weersomstandigheden.
De automatisch gecontroleerde
parameters en functies zijn:
luchttemperatuur uit de luchtroosters
aan bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
luchtverdeling naar de luchtroosters
aan bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
ventilatorsnelheid (traploze regeling
van de luchtstroom);
inschakeling van de compressor (voor
koelen/ontvochtigen van de lucht);
luchtrecirculatie.
Al deze functies kunnen handmatig
worden versteld door het systeem te
gebruiken en door een of meer functies
te kiezen en de betreffende parameters
te wijzigen.De temperatuur van de toegevoerde lucht
wordt altijd automatisch geregeld op
basis van de op het display ingestelde
temperatuur (behalve wanneer het
systeem is uitgeschakeld of onder
bepaalde omstandigheden waarin de
compressor is uitgeschakeld).
Opmerkingen
Plak geen stickers op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging te
voorkomen hetgeen ertoe kan leiden dat
de verwarming niet meer goed werkt.
Met de interne luchtcirculatie kan de
gewenste toestand ("verwarming" of
"koeling", afhankelijk van de keuze)
sneller bereikt worden. Het wordt echter
afgeraden de luchtrecirculatie in te
schakelen op regenachtige of koude
dagen omdat dit de mogelijkheid dat de
ruiten beslaan aanzienlijk doet
toenemen.
De dual-zone automatische
klimaatregeling beheert het
Start&Stop-systeem (motor uit en
stilstaande auto) om voldoende comfort
in de auto te garanderen.
Wanneer de Stop&Start-functie actief is
(motor uit en stilstaande auto), wordt de
luchtstroom zo veel mogelijk beperkt, om
de comfortabele toestand in het interieur
langer te handhaven.
45
61
20)In bijzondere
gebruiksomstandigheden, zoals starten en
de werking op LPG met een laag
propaangehalte bij lage
buitentemperaturen, kan het systeem
tijdelijk omschakelen naar de werking op
benzine, zonder dat er op het display een
indicatie verschijnt of een lampje gaat
branden. Als het LPG-peil in de tank laag
is, of als er hoge prestaties gevraagd
worden (bijv. inhalen, volgeladen voertuig,
steile hellingen) kan het systeem
automatisch omschakelen naar de werking
op benzine om het vereiste motorvermogen
te garanderen; het groene pictogram
op
het instrumentenpaneel gaat branden om
dit aan te geven. Wanneer bovengenoemde
omstandigheden niet langer aanwezig zijn,
keert het systeem automatisch terug naar
de werking op LPG en gaat het groene
symbool
uit. Om bovenbeschreven
automatische omschakeling te verkrijgen,
moet u zich ervan verzekeren dat er altijd
voldoende brandstof in de benzinetank zit.
21)Gebruik uitsluitend LPG voor
motorvoertuigen.
22)Het strikt verboden is om additieven in
LPG te gebruiken.23)Het wordt geadviseerd zo nu en dan
(minstens één keer elke zes maanden), de
LPG in de tank volledig op te maken en bij
de volgende tankbeurt te controleren of de
maximuminhoud van 38 liter (inclusief
reserve) (met een tolerantie van 2 liter)
niet overschreden wordt. Als het niveau de
38 liter (inclusief reserve) overschrijdt,
neem dan onmiddellijk contact op met het
Jeep Servicenetwerk.