Page 385 of 805

OPGELET
Neem voor de juiste werking van het systeem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
lZorg er voor dat de voorruit altijd schoon is.
lBreng geen stickers aan op de voorruit (ook geen doorzichtige stickers).
lAls er barsten of beschadiging als gevolg van bijvoorbeeld steenslag in de buurt van
de lasersensor (voor) zichtbaar zijn, onmiddellijk met het gebruik van het systeem
stoppen en uw auto door een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda
reparateur laten inspecteren.
Zie de volgende pagina voor hoe u het systeem kunt uitschakelen. Zie
Gebruikersinstellingen op pagina 9-14.
lBreng geen coating op de voorruit aan.
lRaadpleeg voor het vervangen van de voorruitenwissers of de voorruit een officiële
Mazda reparateur.
lDe sensor nooit verwijderen.
lEen verwijderde sensor voldoet niet aan de bepalingen voor een klasse 1M laser
onder de IEC 60825-1 specificatie en derhalve kan oogveiligheid niet gegarandeerd
worden.
lKijk niet rechtstreeks in de sensor met gebruik van optische instrumenten met een
vergrotingsfunctie zoals vergrootglazen en microscoop- en objectieflenzen binnen een
afstand van 100 mm van de sensor.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-221
Page 386 of 805
Stralingsgegevens van lasersensor
Maximum gemiddeld vermogen: 45 mW
Impulsduur: 33 ns
Golflengte: 905 nm
Divergentiehoek (horizontaal x verticaal): 28 graden × 12 graden
OPMERKING
lOnder de volgende omstandigheden kan de lasersensor (voor) voorliggende
voertuigen niet correct bespeuren en bestaat de kans dat de systemen niet normaal
functioneren.
lWanneer de voorruit vuil is.lWanneer lang uitstekende bagage of lading op een gemonteerde dakdrager
vervoerd wordt die de lasersensor (voor) afdekt.
lUitlaatgas van het voertuig vóór u, zand, sneeuw of waterdamp dat uit mangaten en
goten opstijgt en opspattend water.
lAls er duidelijk barsten of beschadiging als gevolg van bijvoorbeeld steenslag op de
voorruit zichtbaar zijn, de voorruit altijd laten vervangen. Raadpleeg voor vervanging
een officiële Mazda reparateur.
4-222
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Page 387 of 805

Radarsensoren (Achter)í
Uw auto is uitgerust met radarsensoren (achter). De volgende systemen maken eveneens
gebruik van de radarsensoren (achter).
lDodehoekmonitorsysteem (BSM)
lAchteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
De radarsensoren (achter) detecteren de radiogolven die door de radarsensor worden
uitgezonden en op hun beurt weerkaatst worden door een voertuig dat van achteren nadert
of door een obstakel.
Radarsensoren (achter)
De radarsensoren (achter) zijn ingebouwd in de achterbumper, één aan de rechterzijde en
één aan de linkerzijde.
Houd het oppervlak van de achterbumper in de buurt van de radarsensoren (achter) altijd
schoon zodat de radarsensoren (achter) normaal kunnen functioneren. Breng ook geen
voorwerpen zoals stickers aan.
Zie Verzorging van de carrosserie op pagina 6-75.
OPGELET
Als de achterbumper een zware impact ontvangt, is het mogelijk dat het systeem niet
meer normaal functioneert. Stop onmiddellijk met het gebruik van het systeem en laat de
auto door een officiële Mazda dealer inspecteren.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-223íBepaalde modellen.
Page 388 of 805

OPMERKING
lDe detectiecapaciteit van de radarsensoren (achter) heeft beperkingen. In de volgende
gevallen bestaat de kans dat de detectiecapaciteit is verminderd en dat het systeem
niet normaal functioneert.
lDe achterbumper in de buurt van de radarsensoren (achter) is vervormd geraakt.lNabij de radarsensoren (achter) op de achterbumper heeft zich sneeuw, ijs of
modder verzameld.
lBij slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw en mist.
lOnder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
lStilstaande objecten op of langs de weg, zoals kleine, tweewielige voertuigen,
fietsen, voetgangers, dieren en winkelwagens.
lVoertuigen met vormen die radargolven niet goed weerkaatsen, zoals lege
opleggers met een lage voertuighoogte en sportauto's.
lBij het verlaten van de fabriek is bij alle voertuigen de richting van de radarsensoren
(achter) afgesteld voor een voertuig in beladen toestand, zodat de radarsensoren
(achter) naderende voertuigen correct kunnen bespeuren. Laat de auto door een
officiële Mazda dealer inspecteren als de richting van de radarsensoren (achter) om
een bepaalde reden is afgeweken.
lRaadpleeg een officiële Mazda dealer voor reparatie of vervanging van de
radarsensoren (achter), of bumperreparaties, lakherstellingen en vervanging van
onderdelen in de buurt van de radarsensoren.
lSchakel het systeem uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u hulpuitrusting
zoals een fietsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd. Anders zullen
de radiogolven die door de radar worden uitgezonden geblokkeerd raken waardoor het
systeem niet meer normaal zal functioneren.
lDe radarsensoren zijn onderhevig aan de betreffende radiogolfbepalingen van het land
waarin met de auto wordt gereden. Als de auto in het buitenland wordt gebruikt, is er
mogelijk goedkeuring vereist van het land waarin met de auto wordt gereden.
4-224
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Page 389 of 805
Ultrasonische sensor (Achter)í
De ultrasonische sensoren (achter) zenden ultrasonische golven uit die weerkaatst worden
door obstakels aan de achterzijde en die vervolgens weer door de ultrasonische sensoren
(achter) worden opgevangen.
Ultrasonische sensor (achter)
De ultrasonische sensoren (achter) zijn gemonteerd in de achterbumper.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-225íBepaalde modellen.
Page 390 of 805
Kruissnelheidsregelaarí
Met behulp van de kruissnelheidsregelaar kunt u elke willekeurige snelheid boven
ongeveer 25 km/h instellen, zodat de auto deze snelheid constant blijft aanhouden.
WAARSCHUWING
Gebruik de kruissnelheidsregelaar niet onder de volgende omstandigheden:
Onder de volgende omstandigheden is gebruik van de kruissnelheidsregelaar
gevaarlijk en kan tot gevolg hebben dat u de macht over de auto verliest.
lHeuvelachtige gebiedenlSteile hellingenlDruk of sterk wisselend verkeerlGladde of bochtige wegenlSoortgelijke beperkingen welke het rijden bij wisselende snelheid noodzakelijk
maken.
qKruissnelheidsregelaarschakelaar
OFF schakelaar ON schakelaar
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzerMet afstelbare snelheidsbegrenzer
ON/OFF
schakelaar
CANCEL
schakelaar RESUME schakelaar
SET+/SET- schakelaar
CANCEL
schakelaar RESUME schakelaar
SET+/SET- schakelaar
4-226
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Kruissnelheidsregelaar
Page 391 of 805

qActivering/deactivering
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het systeem
op de ON/OFF schakelaar. Het
hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
Voor het deactiveren van het systeem
nogmaals op de schakelaar drukken.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het systeem
op de ON schakelaar. Het
hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
Druk voor het deactiveren van het
systeem op de OFF schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
WAARSCHUWING
Schakel de kruissnelheidsregelaar
altijd uit wanneer deze niet wordt
gebruikt:
Het is gevaarlijk de
kruissnelheidsregelaar ingeschakeld te
laten staan terwijl deze niet gebruikt
wordt, aangezien de
kruissnelheidsregelaar plotseling
geactiveerd zou kunnen worden als de
activeringsknop per ongeluk ingedrukt
wordt, hetgeen verlies van de macht
over het stuur en een ongeluk kan
veroorzaken.
OPMERKING
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens deze
werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld
het contact op OFF wordt gezet terwijl
de kruissnelheidsregelaar gebruiksklaar
is, zal het systeem gebruiksklaar zijn
wanneer het contact de volgende keer
op ON gezet wordt.
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
4-227
Page 392 of 805

qInstellen van de gewenste
constante snelheid
1.(Met afstelbare snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON/OFF schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes
op pagina 4-38.
(Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden. Zie Waarschuwings/
indikatielampjes op pagina 4-38.
2. Accelereer tot de gewenste
kruissnelheid bereikt wordt (deze dient
hoger te zijn dan 25 km/h).
3. Stel de kruissnelheidsregelaar in door
de SET
of SETschakelaar bij de
gewenste snelheid in te drukken. De
kruissnelheidsregelaar wordt ingesteld
op het moment dat de SET
of SET
schakelaar ingedrukt wordt. Laat het
gaspedaal tegelijkertijd los. Het
indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (groen) gaat branden.
OPMERKING
lOnder de volgende omstandigheden
kan de snelheid van de
kruissnelheidsregelaar niet worden
ingesteld:
l(Automatische transmissie)
De keuzehendel staat in de stand
PofN.
l(Handgeschakelde
versnellingsbak)
De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
lDe handrem is aangetrokken.l(Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
De ON/OFF schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
lLaat de SETof SET
schakelaar bij de gewenste snelheid
los, anders zal de snelheid bij het
ingedrukt houden van de SET
schakelaar blijven toenemen of bij
het ingedrukt houden van de SET
schakelaar blijven afnemen (behalve
wanneer het gaspedaal ingetrapt
wordt).
lHet is mogelijk dat de auto op een
steile helling bij het bergop rijden
kortstondig snelheid mindert of bij
het bergaf rijden snelheid meerdert.
lDe kruissnelheidsregelaar wordt
geannuleerd als de rijsnelheid
afneemt tot minder dan 21 km/h
wanneer de kruissnelheidsregelaar
geactiveerd is, zoals bij het oprijden
van een steile helling.
4-228
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar