Page 65 of 319

Opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld
het intrappen van het rem- of koppelingspedaal,
kan de ingestelde snelheid als volgt worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een snelheid in de
buurt van de opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die ingeschakeld was
op het moment dat de snelheid werd
opgeslagen;
❒druk op de RES-knop.
DE OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren gebeuren:
❒door het gaspedaal in te trappen en de nieuwe
snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omhoog (+) te zetten tot de
nieuwe snelheid is bereikt, die automatisch
wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt overeen met
een verhoging van de snelheid van ongeveer 1
km/h; als de hendel omhoog wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos toe.DE OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren gebeuren:
❒door het systeem uit te schakelen en de nieuwe
snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omlaag (–) te zetten tot de
nieuwe snelheid is bereikt, die automatisch
wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt overeen met
een verlaging van de snelheid van ongeveer 1
km/h; als de hendel omlaag wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos af.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
De bestuurder kan het systeem op de volgende
manieren uitschakelen:
❒door de draaischakelaar A in de OFF-stand te
plaatsen
❒door de motor af te zetten
❒door het rem-, koppelings- of gaspedaal in te
trappen; in het laatste geval wordt het systeem
niet volledig uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek gegeven.
Het systeem blijft actief, zonder de noodzaak
om de RES-knop te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand terug te
keren.
61
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 66 of 319

Automatische uitschakeling
Het systeem schakelt in de volgende gevallen
automatisch uit:
❒ingreep van het ABS- of ESC-systeem;
❒bij een autosnelheid onder de ingestelde limiet
❒in geval van een systeemstoring.
BELANGRIJK
Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook
nooit in de vrijstand worden gezet.
BELANGRIJK
Draai bij een storing of defect van het
systeem de draaischakelaar A naar
OFF en neem contact op met het Lancia
Servicenetwerk.
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Met de schakelaar A fig. 38 wordt de
plafondverlichting in- en uitgeschakeld.
Standen schakelaar A:
❒middelste stand (stand 1): de lampjes C en D
gaan aan/uit bij het openen/sluiten van de
portieren;
❒links ingedrukt (stand 0): de lampjes C en D
blijven altijd gedoofd;
❒rechts ingedrukt (stand 2): de lampjes C en D
blijven altijd ingeschakeld;
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Standen schakelaar B fig. 38:
❒middelste stand (stand 1): de lampjes C en D
blijven altijd gedoofd;
fig. 38L0F0051
62
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 67 of 319

❒links ingedrukt (stand 0): het lampje C gaat
aan;
❒rechts ingedrukt (stand 2): het lampje D gaat
aan;
BELANGRIJK Controleer, voordat de auto
verlaten wordt, of de plafondverlichting uit is; zo
wordt voorkomen dat de accu ontlaadt als de
portieren eenmaal gesloten zijn. Als er een lampje
per ongeluk is blijven branden, wordt de
plafondverlichting in ieder geval ongeveer 15
minuten na het uitzetten van de motor
automatisch uitgeschakeld.
Diffuus licht op het dashboard
Het diffuus licht op het dashboard wordt op
dezelfde manier ingeschakeld als de
plafondverlichting voor.
TIJDSCHAKELING PLAFONDVERLICHTING
Bij sommige versies zijn er om het in-/uitstappen
in het donker en op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen voorzien.
Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting gaat op de volgende
manieren branden:
❒ongeveer 10 seconden wanneer de portieren
worden ontgrendeld;❒ongeveer 3 minuten wanneer een portier worden
geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer de portieren
worden gesloten.
De tijdregeling wordt onderbroken wanneer de
sleutel in de stand MAR wordt gezet.
De plafondverlichting gaat op de volgende 3
manieren uit:
❒bij het sluiten van de portieren stopt de
tijdregeling van 3 minuten en wordt de
tijdregeling van 10 seconden ingeschakeld. Deze
tijdregeling wordt onderbroken wanneer de
sleutel in de stand MAR wordt gezet;
❒wanneer de portieren worden vergrendeld
(zowel met de afstandsbediening als met de
sleutel in het bestuurdersportier) wordt de
plafondverlichting automatisch uitgeschakeld .
❒de interieurverlichting wordt in elk geval na 15
minuten uitgeschakeld om de accu niet te laten
ontladen.
Tijdregeling bij het uitstappen
Als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd,
gaan de plafondlampjes op de volgende manieren
branden:
❒als de contactsleutel binnen 3 minuten na het
afzetten van de motor uit het contactslot wordt
gehaald, gaat de plafondverlichting ongeveer 10
seconden branden;
63
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 68 of 319

❒ongeveer 3 minuten wanneer een van de
portieren wordt geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer een van de
portieren wordt gesloten.
De tijdregeling stopt automatisch wanneer de
portieren worden vergrendeld.
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
Versies zonder schuifdak
Druk op lampenglas A fig. 39 om het lampje
in/uit te schakelen. De verlichting blijft enkele
seconden branden nadat de portieren zijn gesloten
en gaat dan automatisch uit.
De verlichting gaat in ieder geval uit wanneer de
contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid.De verlichting gaat ook automatisch uit wanneer
een portier een paar minuten open wordt gelaten.
Om de verlichting weer in te schakelen, indien
nodig, een ander portier open of hetzelfde portier
sluiten en weer openen of op het lampenglas A
drukken.
Versies met schuifdak
Bij versies met schuifdak zijn er twee
plafondlampjes A fig. 40 aan de zijkanten (boven
de achterportieren).
Druk, om de lampjes in of uit te schakelen, op het
+ teken op het lampenglas van het plafondlampje.
De plafondverlichting achter gaat ook aan
wanneer ook de plafondverlichting voor wordt
ingeschakeld.
fig. 39L0F0236
A
fig. 40L0F0227
64
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 69 of 319
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
De bagageruimteverlichting A fig. 41 bevindt zich
links in de bagageruimte. Deze verlichting gaat
automatisch branden als de bagageruimte wordt
geopend en gaat uit wanneer de achterklep wordt
gesloten.
De stand van de sleutel in het contactslot
beïnvloedt de werking van de verlichting niet.DASHBOARDKASTVERLICHTING
Wanneer het dashboardkastje wordt geopend, gaat
de verlichting A fig. 42 automatisch branden.
Wanneer het dashboardkastje wordt gesloten, gaat
de verlichting uit.
De stand van de sleutel in het contactslot
beïnvloedt de werking van de de verlichting niet.
fig. 41L0F0218fig. 42L0F0217
65
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 70 of 319

BEDIENINGSELEMENTEN
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk op de knop fig. 43 om de lichten in- en uit te
schakelen. Wanneer de alarmknipperlichten
werken, knipperen de controlelampjes
en.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar u
rijdt: neem de wettelijke voorschriften in acht.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan de
alarmknipperlichten automatisch branden,
evenals de controlelampjes
enop het
instrumentenpaneel.
De lichten gaan automatisch uit wanneer het
noodremmen ophoudt.MISTLAMPEN VOOR
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop
fig. 44 om de lichten in- en
uit te schakelen. Druk opnieuw op de knop om de
lichten uit te schakelen. Bij brandende mistlampen
gaat het controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHT
Druk op de knop
fig. 44 om de lichten in- of uit
te schakelen.
Het mistachterlicht gaat alleen branden als het
dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld.
Druk opnieuw op de knop om het licht uit te
schakelen, of schakel het dimlicht of de
mistlampen voor uit (voor bepaalde versies/
markten).
Bij brandend licht, gaat het controlelampje
op
het instrumentenpaneel branden.
fig. 43L0F0191fig. 44L0F0192
66
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 71 of 319
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING
Druk op knop
fig. 45 om alle portieren tegelijk
te vergrendelen. Als de portieren vergrendeld
zijn, gaat de led boven de knop branden.
De vergrendeling vindt onafhankelijk van de stand
van de contactsleutel plaats.ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
"DUALDRIVE"
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop CITY fig. 46 om de functie in te
schakelen. Wanneer deze functie actief is,
verschijnt het opschrift CITY op het
instrumentenpaneel.
Druk nogmaals op de knop om de functie uit te
schakelen.
Voor meer informatie, zie de paragraaf "Dualdrive
elektrische stuurbekrachtiging" in dit hoofdstuk.
fig. 45L0F0081fig. 46L0F0043
67
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 72 of 319

ECO-FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Druk minstens 5 seconden op de ECO-toets fig. 47
om de functie te activeren.
Bij geactiveerde ECO-functie, is de auto ingesteld
voor het rijden in de stad, wat gekenmerkt wordt
door een lichter draaiend stuur (Dualdrive-
systeem ingeschakeld) en een lager
brandstofverbruik.
Wanneer deze functie actief is, verschijnt bij
sommige versies het opschrift ECO op het display.
Deze functie blijft in het geheugen opgeslagen:
wanneer de auto opnieuw wordt gestart, behoudt
het systeem de instelling die het vóór het afzetten
van de motor had. Druk opnieuw op de ECO-toets
om de functie uit te schakelen en de normale
rij-instelling te herstellen.AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Deze grijpt bij een botsing in en veroorzaakt het
volgende:
❒onderbreking van de brandstoftoevoer met
afzetten van de motor als gevolg
❒automatische ontgrendeling van de portieren
❒automatische inschakeling van de
interieurverlichting
❒inschakeling van de alarmknipperlichten.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld,
verschijnt er bij sommige versies een melding op
de display.
BELANGRIJK Controleer de auto zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte,
onder de auto of in de buurt van de tank. Draai
na een botsing de contactsleutel naar STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
fig. 47L0F0039
68
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER