TANKEN
Versies uitgerust met "Smart Fuel" systeem zijn
voorzien van een blokkeersysteem dat het tanken
van het verkeerde type brandstof voorkomt.
Het per ongeluk bijvullen van brandstof van het
verkeerde type (bijvoorbeeld benzine in
dieselmotoren) kan alleen gebeuren in geval van
versies met tankvuldop.
Controleer het type brandstof alvorens te tanken.
Zet ook de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte van ten minste 95 RON.
Om beschadiging aan de katalysator te
voorkomen, de tank nooit bijvullen, niet in
noodgevallen en evenmin met een minimale
hoeveelheid, met loodhoudende benzine.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator
veroorzaakt schadelijke uitlaatgassen, met
luchtvervuiling tot gevolg.
BELANGRIJK Vul de auto nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine bij. Zoniet kan de
katalysator onherstelbaar beschadigd worden.DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselolie onvoldoende
worden wegens de vorming van paraffine met een
slechte werking van het brandstoftoevoersysteem
als gevolg.
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen verschillende soorten
dieselbrandstof beschikbaar: zomerdiesel,
winterdiesel en arctische diesel (koude/bergachtige
streken).
Als diesel wordt getankt met specificaties die niet
geschikt zijn voor de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om TUTELA DIESEL ART additief
in de op de verpakking aangegeven verhoudingen
met de dieselbrandstof te mengen. Giet het
additief vóór de dieselbrandstof in de tank.
Als het voertuig gedurende een lange periode in de
bergen of in koude zones wordt gebruikt of
geparkeerd, wordt geadviseerd om met de
plaatselijk beschikbare dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de tank meer
dan 50% gevuld te houden.
118
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR VERSIES
MET "Smart Fuel" SYSTEEM
BELANGRIJK
Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet
geschikt is voor het voertuig. Het gebruik
van voorwerpen/doppen van het verkeerde
type kan de druk in de tank doen toenemen,
waardoor gevaarlijke situaties kunnen
ontstaan.
BELANGRIJK
Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de
vulopening van de tank: brandgevaar. Kom
niet te dicht met het gezicht bij de
vulopening, om geen schadelijke dampen in
te ademen.
BELANGRIJK Houd de waterstraal van een
hogedrukreiniger op minstens 20 cm afstand van
de brandstofvulopening.
BELANGRIJK
Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon in de buurt van de
benzinepomp: brandgevaar.
MILIEUBESCHERMING
Benzinemotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: katalysator, lambda
sensoren en brandstofverdampingsregelsysteem
Laat de motor nooit, ook niet bij tests, met
uitgenomen bougies draaien.
Dieselmotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: oxidatiekatalysator,
katalysator, uitlaatgasrecirculatie (EGR) en
dieselroetfilter (DPF).
DIESELROETFILTER
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem
dat roetdeeltjes in het uitlaatgas van
dieselmotoren opvangt.
Er is een dieselroetfilter nodig die bijna alle
deeltjes opvangt, overeenkomstig de huidige en
toekomstige wetgeving.
Tijdens normale rijomstandigheden registreert de
elektronische motorregeleenheid een reeks
gegevens (bijv. reistijd, type route, temperaturen,
etc.) en berekent het de hoeveelheid roetdeeltjes
die door het filter worden opgevangen.
Doordat het filter de roetdeeltjes opvangt, moet
het regelmatig worden geregenereerd (gereinigd)
om de roetdeeltjes te kunnen verbranden.
122
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
TE HOOG (rood)
Door de contactsleutel in de stand MAR-ON te
draaien, gaat het lampje op het
instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na
het starten van de motor moet dit lampje doven.
Het lampje gaat branden (bij sommige versies
verschijnen er een bericht en een symbool op het
display) als de motor oververhit raakt.
Ga als volgt te werk wanneer het lampje tijdens
het rijden gaat branden:
❒tijdens een normale rit:breng de auto tot
stilstand, zet de motor af en controleer of het
koelvloeistofniveau in het reservoir zich onder
het MIN-teken bevindt. Als dit het geval is,
wacht dan enkele minuten tot de motor is
afgekoeld, draai vervolgens langzaam en
voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en
controleer of het peil zich tussen het MIN- en
MAX-teken op het reservoir bevindt Controleer
ook op aanwezigheid van vloeistoflekkage.
Ga naar het Lancia Servicenetwerk als
het lampje gaat branden wanneer de motor
opnieuw wordt gestart;❒wanneer de auto onder veeleisende
omstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld bij het bergop trekken van een
aanhanger of wanneer de auto volgeladen is):
snelheid minderen en het voertuig tot stilstand
brengen als het lampje blijft branden. Wacht
2 of 3 minuten met draaiende motor en geef
ietwat gas om de koelvloeistofcirculatie te
bevorderen. Zet vervolgens de motor af.
Controleer het koelvloeistofpeil zoals hiervoor
beschreven. Als het vloeistofpeil te laag is,
bijvullen (zie voor de hoeveelheid en het type
vloeistof dat gebruikt moet worden, de
beschrijving in de paragraaf "Vulinhouden" in
het hoofdstuk "Technische specificaties").
BELANGRIJK Het is raadzaam om onder zware
bedrijfsomstandigheden de motor voor het
afzetten enkele minuten te laten draaien met het
gaspedaal iets ingetrapt.
BRANDSTOFRESERVE –
BEPERKTE ACTIERADIUS
(geel)
Dit lampje gaat branden wanneer er nog circa 5 à
7 liter brandstof in de tank is. Wanneer het bereik
ongeveer 50 km (of het equivalent in mijl) is,
verschijnt bij sommige versies een waarschuwing
op de display.
BELANGRIJK Het lampje knippert om te wijzen
op een storing in het systeem. Laat het systeem
controleren door het Lancia Servicenetwerk.
168
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
EEN LAMP VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
❒Controleer alvorens een lamp te vervangen of de
contacten zijn geoxideerd;
❒Vervang defecte lampen door exemplaren van
hetzelfde type en vermogen;
❒controleer na vervanging van een gloeilamp in
de koplamp altijd of de koplampafstelling
goed is;
❒als een lamp niet functioneert, controleer dan of
de betreffende zekering is doorgebrand alvorens
de lamp te vervangen. Om de zekeringen te
vinden wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk;
BELANGRIJK
Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct
zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening
wordt gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
BELANGRIJK
In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk.
Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken
van de bol met de vingers kan de
lichtopbrengst en de levensduur van de lamp
reduceren. Als de bol per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden schoongewreven
met een doekje gedrenkt met alcohol en
vervolgens laten drogen.
192
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
TYPEN LAMPEN
De auto is uitgerust met verschillende typen gloeilampen:
Volglas lampen:(type A) klemmontage. Trek om te
verwijderen.
Lamp met bajonet-sluiting:(type B) druk de lamp
ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te
verwijderen.
Buislampen:(type C) trek de lamp uit de veercontacten
om hem te verwijderen.
Halogeenlampen:(type D) haak de borgveer los om de
lamp uit de zitting te verwijder.
Halogeenlampen:(type E) haak de borgveer los om de
lamp uit de zitting te verwijder.
Xenon gasontladingslampen:(type F) raadpleeg het
Lancia Servicenetwerk om dit type lamp te vervangen.
194
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Lampen
Lamp Type Vermogen Zie Figuur
Dimlicht/grootlicht H4 55 W D
Dimlicht met Xenon gasontladingslampen
(voor bepaalde versies/markten)D1S 35W F
Stadlicht voor W5W 5W A
Dagverlichting (DRL) W21W 21W B
Stadslicht achter LEDS - -
Richtingaanwijzers voor PY24W 24W B
Richtingaanwijzers op flanken W5W 5W A
Richtingaanwijzers achter PY21W 21W B
Remlichten W16W 16W B
Derde remlicht LEDS - -
Mistlampen H3 55 W E
Achteruitrijlichten P21W 21W B
Mistachterlicht P21W 21W B
Kentekenverlichting W5W 5W C
Planfondverlichting voor C5W 5W C
Bagageruimteverlichting W5W 5W A
Dashboardkastverlichting C5W 5W C
195
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
LCode van carrosserieversie.
MNummer voor onderdelen.
NCorrecte waarde van de absorptiecoëfficiënt van
de rookgassen (voor dieselmotoren).
IDENTIFICATIEPLAATJE CARROSSERIELAK
Dit plaatje is aangebracht op de buitenste stijl
(linkerzijde) van de bagageruimte en bevat de
volgende gegevensfig. 171:
ALakfabrikant.
BKleurnaam.
CLancia kleurcode.
DKleurcode voor overspuiten en bijwerken.CHASSISNUMMER
Dit is geprint op de dwarsbalk onder de stoel aan
passagierszijde en bevat de volgende gegevens:
❒type auto
❒chassisnummer.
MOTORCODE
Deze is op het cilinderblok ingeslagen en vermeldt
het model en het chassisnummer.
fig. 171L0F0030
248
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER